ECLI:NL:RBAMS:2025:1351

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/13/756439 / HA ZA 24-999
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor leningsovereenkomst tussen ondernemer en geldverstrekker

In deze zaak vorderde CMF Finance B.V. van [gedaagde] de terugbetaling van een lening die was verstrekt aan de onderneming van [gedaagde], [bedrijfsnaam]. CMF stelde dat [gedaagde] medeschuldenaar was en daarom aansprakelijk voor de terugbetaling van de lening, die [bedrijfsnaam] niet had terugbetaald na faillissement. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet de wil had gehad om in privé aansprakelijk te zijn voor de lening. De overeenkomst en de pandakte vermeldden niet expliciet dat [gedaagde] als medeschuldenaar zou optreden. De rechtbank concludeerde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen CMF en [gedaagde] die hem aansprakelijk stelde voor de lening. De vordering van CMF werd afgewezen, en CMF werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/756439 / HA ZA 24-999
Vonnis van 12 maart 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CMF FINANCE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiser,
advocaat: mr. A. Melsen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.A.M. Kuijlaars.
De rechtbank noemt partijen hierna CMF en [gedaagde] .

1.De zaak in het kort

[gedaagde] was eigenaar van de onderneming [bedrijfsnaam] . Hij heeft namens de onderneming geld geleend van CMF. Daarna is [bedrijfsnaam] failliet gegaan. Nu wil CMF dat [gedaagde] de lening terugbetaalt, omdat [gedaagde] volgens haar medeschuldenaar is. De rechtbank wijst de vordering af. [gedaagde] heeft bij het sluiten van de leningsovereenkomst voor zijn onderneming nooit de wil gehad om in privé aansprakelijk te zijn voor de geldlening. Op hem rust dus geen verplichting om de lening terug te betalen.

2.De procedure

2.1.
In het dossier zitten de stukken:
- de dagvaarding van 30 augustus 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 15 januari 2025, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties met aanvullende producties 10, 11 en 12 van CMF,
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 24 februari 2025.
2.2.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag vonnis wijst.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] was eigenaar van [bedrijfsnaam] B.V. (hierna:
[bedrijfsnaam]). Hij heeft namens [bedrijfsnaam] met CMF een geldleningsovereenkomst gesloten, waarin zij hebben afgesproken dat CMF € 25.000 leent aan [bedrijfsnaam] tegen betaling van een provisie van € 7.000. [bedrijfsnaam] was verplicht de lening in tien maanden terug te betalen in termijnen van € 160 per werkdag. (Hierna:
de overeenkomst).
3.2.
In de overeenkomst staat onder andere:
Om privacy redenen is de afbeelding verwijderd.
3.3.
Als zekerheid voor deze lening heeft [bedrijfsnaam] een pandrecht gegeven aan CMF op onder andere de inventaris van [bedrijfsnaam] . Hiervoor hebben CMF en [bedrijfsnaam] een pandakte met volmacht ondertekend. Hierin is ook de zin “alsmede voor zich hoofdelijk in privé” opgenomen.
3.4.
CMF heeft [bedrijfsnaam] op 9 januari 2024 in gebreke gesteld omdat zij meerdere aflossingstermijnen niet had betaald.
3.5.
[bedrijfsnaam] is op 13 februari 2024 failliet verklaard.
3.6.
Daarna heeft CMF op 19 februari 2024 [gedaagde] gesommeerd om het openstaande bedrag van de lening binnen 15 dagen te betalen. Dat heeft hij tot op heden niet gedaan.

4.Het geschil

4.1.
CMF vordert – samengevat – dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om € 23.760 te betalen. Verder moet [gedaagde] worden veroordeeld om de contractuele boeterente en buitengerechtelijke incassokosten te betalen. CMF wil dat de rechtbank daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
4.2.
CMF stelt dat zij op grond van de algemene voorwaarden de lening tussentijds heeft beëindigd, omdat [bedrijfsnaam] niet heeft voldaan aan haar terugbetalingsverplichting. Daardoor is de restant lening ineens opeisbaar. Omdat [bedrijfsnaam] failliet is gegaan, eist CMF nu dat [gedaagde] de lening aflost. [gedaagde] is namelijk in privé hoofdelijk aansprakelijk voor de lening die hij namens [bedrijfsnaam] heeft afgesloten. Daarvoor heeft hij uitdrukkelijk getekend. Hij is in verzuim geraakt door de sommatiebrief. Omdat in de algemene voorwaarden staat dat de “verkoper” boeterente van 2% per maand moet betalen als er een betalingsachterstand is, moet [gedaagde] die betalen. Dat geldt ook voor de buitengerechtelijke incassokosten van 15%.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij komt tot de conclusie dat de vordering van CMF moet worden afgewezen en dat CMF zijn proceskosten moet betalen.

5.De beoordeling

5.1.
CMF heeft in de dagvaarding gesteld dat de grondslag voor de vordering borgtocht en/of hoofdelijke aansprakelijkheid is. Desgevraagd heeft CMF tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij zich nu op het standpunt stelt dat [gedaagde] medeschuldenaar is en dat er geen sprake is van borgtocht. Omdat CMF haar eerdere standpunt heeft verlaten, hoeft de rechtbank de borgtocht niet te bespreken.
5.2.
Volgens [gedaagde] heeft hij niet met CMF afgesproken dat hij privé aansprakelijk is voor de terugbetalingsverplichting van de lening van [bedrijfsnaam] . De rechtbank dient daarom in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of [gedaagde] en CMF zijn overeengekomen dat [gedaagde] medeschuldenaar is. Dat is niet zo. De redenen daarvoor zijn de volgende.
5.3.
Voor het tot stand komen van een overeenkomst is nodig dat het aanbod van de ene partij (CMF) wordt aanvaard door de andere partij ( [gedaagde] ). [gedaagde] moet daarbij de wil hebben gehad om zich als medeschuldenaar te verbinden aan de leningsovereenkomst. Die wil moet blijken uit een verklaring van [gedaagde] . In dat geval is de aanvaarding rechtsgeldig en hebben partijen een overeenkomst gesloten. Als de wil bij [gedaagde] er niet was, kan het toch zijn dat CMF door verklaringen of gedragingen van [gedaagde] er op mocht vertrouwen dat de wil er bij [gedaagde] was. In dat geval is [gedaagde] toch gebonden aan de overeenkomst. [1]
5.4.
In de overeenkomst en in de pandakte staan als partijen vermeld CMF en [bedrijfsnaam] B.V. [gedaagde] staat hier niet expliciet als partij in vermeld. CMF stelt dat [gedaagde] met het zetten van zijn handtekening toch heeft verklaard dat hij zich als medeschuldenaar wilde verbinden voor de lening aan [bedrijfsnaam] , omdat in de overeenkomst op twee plekken staat dat [gedaagde] hoofdelijk in privé aansprakelijk is. Het moet hem dus duidelijk zijn geweest dat hij met het zetten van zijn handtekening akkoord ging met de privé aansprakelijkheid. In de telefoongesprekken voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft CMF de inhoud daarvan aan [gedaagde] uitgelegd.
5.5.
[gedaagde] betwist dat hij wilde dat CMF hem in privé kon aanspreken op terugbetaling van de lening. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij alleen wilde dat CMF geld zou lenen aan [bedrijfsnaam] . Dat geld was nodig voor de aanschaf van een koeling en betaling van leveranciers van [bedrijfsnaam] . CMF heeft nooit tegen hem gezegd dat hij in privé aangesproken kon worden voor de afbetaling van de lening als hij namens zijn onderneming de overeenkomst tekende. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst hebben partijen elkaar gesproken. Tijdens die gesprekken is gesproken over de zakelijke plannen van [bedrijfsnaam] , maar niet over persoonlijke of hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] . Pas toen [gedaagde] de papieren kreeg om de overeenkomsten te ondertekenen viel de regel “Alsmede hoofdelijk voor zich in privé” hem op. Hij heeft toen gebeld met CMF en navraag gedaan naar de betekenis van die regel. Hij kende de betekenis daarvan niet. CMF heeft hem toen gezegd dat het enkel voor de effectuering van het pandrecht nodig was om dit in de overeenkomsten op te nemen. Dat vond [gedaagde] prima en toen heeft hij getekend. Maar als hij geweten had dat hij daarmee in privé aangesproken zou kunnen worden voor het terugbetalen van de lening, dan had [bedrijfsnaam] het geld niet geleend van CMF en had hij de overeenkomst niet ondertekend, aldus [gedaagde] .
5.6.
Omdat CMF een beroep doet op de gevolgen van haar standpunt dat [gedaagde] medeschuldenaar is en [gedaagde] dit gemotiveerd heeft betwist, moet CMF haar standpunt voldoende onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. Dat heeft zij niet gedaan. Uit de stukken van CMF blijkt niet of en zo ja, hoe zij de overeenkomst heeft toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling waren er geen medewerkers van CMF aanwezig om te reageren op de toelichting van [gedaagde] . De advocaat van CMF heeft alleen in algemene bewoordingen meegedeeld dat CMF de overeenkomst heeft uitgelegd. Dat is onvoldoende. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] de zinsnede
“Alsmede hoofdelijk in privé”zo heeft begrepen dat die betrekking had op het uitwinnen van het pandrecht en niet als medeschuldenaarschap. Daarom blijkt uit de handtekening van [gedaagde] in de overeenkomst en in de pandakte niet dat hij zich als medeschuldenaar wilde verbinden. Dat blijkt ook niet uit andere handelingen of verklaringen van [gedaagde] . CMF kon er dus niet op vertrouwen dat [gedaagde] de wil had om zich als medeschuldenaar te verbinden aan de lening. Dit betekent dat er geen overeenkomst tussen CMF en [gedaagde] tot stand is gekomen, maar alleen tussen CMF en [bedrijfsnaam] . [gedaagde] is dus niet aansprakelijk voor het terugbetalen van de lening van [bedrijfsnaam] . De rechtbank wijst daarom de vordering van CMF af.
proceskosten
5.7.
CMF heeft ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten betalen. Omdat [gedaagde] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal CMF niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De rechtbank stelt de proceskosten van [gedaagde] vast op:
- griffierecht
87
- salaris advocaat
1.572
(2 punten × € 786)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.837

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vordering van CMF af,
6.2.
veroordeelt CMF in de proceskosten van € 1.837, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 als CMF niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Groot, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie artikelen 6:217, 3:33 en 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW)