Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de substituut procureur-generaal bij het hof van beroep Antwerpen, België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 13 december 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1948 in Nederlands-Indië, was gedetineerd en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en zich beroept op de weigeringsgrond van artikel 6a OLW, die stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft beoordeeld of de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen en concludeert dat dit het geval is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, wat bijdraagt aan zijn maatschappelijke re-integratie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.