ECLI:NL:RBAMS:2025:127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
752556 HA ZA 24-673
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gefactureerde uren voor grafisch ontwerp en communicatie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vordert [handelsnaam] betaling van openstaande facturen van [gedaagde] B.V. voor geleverde diensten op het gebied van grafisch ontwerp en communicatie. De vordering betreft een bedrag van € 28.994,63, dat is opgebouwd uit 319,5 uur aan werkzaamheden die [handelsnaam] heeft verricht voor [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht bestond tussen [handelsnaam] en [bedrijf gedaagde], die later is overgenomen door [gedaagde]. De rechtbank oordeelt dat [handelsnaam] ontvankelijk is in haar vordering, omdat de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst zijn overgegaan naar [gedaagde]. De rechtbank heeft de vordering in twee delen beoordeeld: de uren vóór en na 8 maart 2021. Voor de uren vóór deze datum heeft de rechtbank geoordeeld dat [handelsnaam] afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht, omdat zij in een e-mail heeft aangegeven dat er geen uren meer openstonden. Voor de uren na deze datum heeft de rechtbank geoordeeld dat [handelsnaam] voldoende bewijs heeft geleverd van de gewerkte uren, onder andere door middel van een tijdschrijfsysteem en correspondentie. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 21.934,27, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 29 april 2024, en heeft [gedaagde] ook veroordeeld in de proceskosten van € 3.214,42.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/752556 / HA ZA 24-673
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiseres], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.R. Urlus.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 september 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft onder de naam [handelsnaam] een onderneming op het gebied van grafisch ontwerp en communicatie.
2.2.
[gedaagde] is op 28 juni 2023 opgericht en houdt zich bezig met multimedia (bijvoorbeeld het ontwikkelen van apps) en uitgeven (van bijvoorbeeld boeken), met een focus op opvoeding van kinderen. Hiervoor dreef de bestuurder van [gedaagde] , [naam] , een eenmanszaak onder de naam [bedrijf gedaagde] (hierna: [bedrijf gedaagde] ), die zich bezighield met soortgelijke activiteiten.
2.3.
Eind 2020 schakelde [bedrijf gedaagde] [handelsnaam] in om een Brand Manual te ontwikkelen als basis voor haar huisstijl. Voor deze opdracht stuurde [handelsnaam] op 10 november 2020 een offerte aan [bedrijf gedaagde] , die [bedrijf gedaagde] accepteerde. Deze offerte bestond uit een
fixed feevan € 1.350 exclusief btw, gebaseerd op 18 uur werk tegen een uurtarief van € 75,-.
2.4.
Tijdens de uitvoering van de opdracht door [handelsnaam] was [bedrijf gedaagde] tegelijkertijd bezig met het ontwikkelen van een app, waarbij ook grafische ondersteuning nodig was. [bedrijf gedaagde] en [handelsnaam] hebben afgesproken dat [handelsnaam] ook werkzaamheden zou uitvoeren voor het ontwerpen van de huisstijl voor de app. [bedrijf gedaagde] en [handelsnaam] kwamen daarbij overeen dat deze werkzaamheden naast de eerste opdracht tegen een uurtarief van € 75,- (exclusief btw) uitgevoerd zouden worden.
2.5.
Op 27 januari 2021 zond [handelsnaam] de volgende e-mail aan [bedrijf gedaagde] met als onderwerp “Overzicht uren APP DESIGN tot nu toe”:
“Ik zou je nog even laten weten hoeveel uren ik tot nu toe heb besteed aan het design van de app, dat is 27.5 uur.
Dan heb je even een indicatie.”
2.6.
Op 8 maart 2021 stuurde [handelsnaam] een factuur aan [bedrijf gedaagde] voor 52,5 gewerkte uren, die [bedrijf gedaagde] op 10 maart betaalde. Deze factuur ging vergezeld van de volgende e-mail:

Dag [naam] ,
In de bijlage tref je de factuur van de gemaakte uren voor de [gedaagde] app. Dit zijn de uren van december 2020 tot aan maart (de rechtbank leest:) 2021.
Er staan op dit moment – d.d. 8 maart 2021 – geen uren meer open.
Mocht je nog vragen hebben over de factuur, dan hoor ik dat graag.
2.7.
In de periode daarna verrichtte [handelsnaam] verschillende werkzaamheden voor [bedrijf gedaagde] . In mei en juni 2022 verzocht [bedrijf gedaagde] [handelsnaam] tweemaal om een overzicht van de gewerkte uren. [handelsnaam] antwoordde dat dit nu geen prioriteit voor haar had. Zij heeft na maart 2021 geen facturen meer voor haar werkzaamheden gestuurd. Vanaf juli 2022 heeft [handelsnaam] niet meer gewerkt voor [bedrijf gedaagde] .
2.8.
In juni 2023 is de onderneming [bedrijf gedaagde] ingebracht in de toen opgerichte B.V. [gedaagde] . De inbreng omvatte alle activa en passiva.
2.9.
In oktober 2023 benaderde [gedaagde] [handelsnaam] opnieuw en voerden partijen overleg voor een nieuw project. Tijdens dit overleg zei [handelsnaam] dat er nog uren openstonden en dat zij deze eerst zou factureren. Op 19 oktober 2023 stuurde [handelsnaam] aan [gedaagde] een urenoverzicht waarin staat dat zij in totaal 373 uur voor [gedaagde] heeft gewerkt, waarvan 52,5 uur al in maart 2021 is gefactureerd en betaald.
2.10.
Op 15 april 2024 stuurde [handelsnaam] een factuur voor 319,5 uur à € 75,- is € 28.994,63 (inclusief btw). Deze factuur heeft [gedaagde] niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[handelsnaam] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:
€ 28.994 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 29 april 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
€ 1.064,95 aan buitengerechtelijke incassokosten;
de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[handelsnaam] legt aan haar vordering ten grondslag dat er tussen partijen een overeenkomst van opdracht bestaat, op grond waarvan zij voor rekening van [gedaagde] meerdere werkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde] de gefactureerde uren niet (volledig) heeft voldaan. [gedaagde] is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot betaling en gehouden de openstaande factuur alsnog aan [handelsnaam] te betalen. Daarnaast stelt [handelsnaam] dat [gedaagde] vanaf 29 april 2024 in verzuim is, waardoor ook de wettelijke rente vanaf dan verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [handelsnaam] met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [handelsnaam] in de kosten van de procedure en de nakosten. Ter onderbouwing van haar verweer stelt [gedaagde] zich primair op het standpunt dat [handelsnaam] niet-ontvankelijk is in de vordering jegens [gedaagde] , aangezien de overeenkomst van opdracht die aan de vordering ten grondslag ligt is gesloten met [bedrijf gedaagde] en er geen sprake is van contractovername. [gedaagde] stelt subsidiair dat zij [handelsnaam] geen opdracht heeft gegeven om de door haar gefactureerde werkzaamheden te verrichten en meer subsidiair stelt [gedaagde] dat zij ervan mocht uitgaan dat er na betaling van de factuur van maart 2021 geen uren meer openstonden. Hooguit is nog een redelijk loon verschuldigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[handelsnaam] is ontvankelijk
4.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de rechtsverhouding (het contract) tussen [handelsnaam] en [bedrijf gedaagde] is overgenomen door [gedaagde] en dus of [handelsnaam] ontvankelijk is in haar vordering in deze procedure. De rechtbank zal deze vraag bevestigend beantwoorden en licht dat als volgt toe.
4.2.
Voor contractsovername is een akte vereist tussen [gedaagde] en [bedrijf gedaagde] en daarnaast medewerking door [handelsnaam] (artikel 6:159 BW). [handelsnaam] heeft ter zitting toegelicht dat de eenmanszaak [bedrijf gedaagde] door middel van de notariële akte van oprichting van [gedaagde] is ingebracht in [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit niet weersproken, zodat ook de rechtbank ervan uitgaat dat alle rechten en verplichtingen uit de overeenkomst tussen [handelsnaam] en [bedrijf gedaagde] met die akte zijn overgegaan naar [gedaagde] . Ook is er sprake van medewerking van [handelsnaam] aan de contractsovername. De door artikel 6:159 BW vereiste medewerking is vormvrij en kan ook zijn gelegen in gedragingen of in stilzwijgen door [handelsnaam] ; daarvan is hier sprake. In oktober 2023 heeft [gedaagde] [handelsnaam] gemaild vanuit een ander e-mailadres dan dat van de eenmanszaak, waarna zij verder hebben gesproken over nieuwe werkzaamheden. [handelsnaam] verstuurde zowel het openstaande urenoverzicht als de factuur van 15 april 2024 aan het e-mailadres van de BV, en zij richtte diezelfde factuur aan [gedaagde] en niet aan [bedrijf gedaagde] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee (stilzwijgend) haar medewerking verleend aan de contractsovername. Gelet op het voorgaande is [gedaagde] daarom de nieuwe contractspartij van [handelsnaam] geworden, zodat [handelsnaam] ontvankelijk is in haar vorderingen.
Vordering van uren
4.3.
[handelsnaam] vordert van 319,5 uur betaling. Gelet op de e-mail van 8 maart 2021 met de mededeling van [handelsnaam] dat er op dat moment geen uren meer openstonden, zal de rechtbank de beoordeling van die vordering hierna opdelen in de uren van vóór 8 maart 2021 en de uren van na die datum.
4.4.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [handelsnaam] een uitdraai van het tijdschrijfprogramma ‘Toggl’ overgelegd. In die uitdraai staat een overzicht over de periode vanaf 10 november 2020, waarin [handelsnaam] per minuut onder vermelding van het type werkzaamheden (bijvoorbeeld branding, app design of socials) uren heeft geschreven.
Uren vóór 8 maart 2021
4.5.
[handelsnaam] heeft tot en met 8 maart 2021 in totaal 130 uur en 18 minuten geregistreerd in Toggl. Vast staat dat [gedaagde] op 10 maart 2021 52 uur en 30 minuten heeft betaald. De rechtbank oordeelt dat [handelsnaam] met haar e-mail van 8 maart 2021 afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht ten aanzien van de resterende 77 uur en 48 minuten die zij tot en met 8 maart 2021 heeft geregistreerd en zal dit deel van de vordering afwijzen. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat een verbintenis tenietgaat door een overeenkomst tussen de schuldeiser (in dit geval [handelsnaam] ) en de schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ), waarbij de schuldeiser afstand doet van zijn vorderingsrecht (artikel 6:160 BW). Voor afstand is geen specifieke vorm voorgeschreven. Dit betekent dat een uitdrukkelijke verklaring niet is vereist en dat een verbintenis ook teniet kan gaan door opgewekt vertrouwen (artikel 3:35 BW). Daarvan is hier sprake. Met de e-mail van 8 maart 2021 waarin [handelsnaam] schrijft: “
Er staan op dit moment – d.d. 8 maart 2021 – geen uren meer open.” mocht [gedaagde] erop vertrouwen dat alle gewerkte uren op dat moment waren gefactureerd en dat er niets meer openstond.
4.7.
[handelsnaam] heeft ter zitting aangevoerd dat de uren genoemd in de e-mails van 27 januari en 8 maart 2021 uitsluitend betrekking hadden op werkzaamheden voor de ontwikkeling van de app. Zij stelt dat deze e-mails niet zagen op andere werkzaamheden, zoals de Brand Manual of de socials. Ter onderbouwing wijst [handelsnaam] op de onderwerpregels van de betreffende e-mails, waarin staat: “
Overzicht uren APP DESIGN tot nu toe”: en “
Factuur app design”. [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat voor haar alle werkzaamheden van [handelsnaam] met elkaar samenhingen en dat zij deze als één geheel beschouwde. Volgens [gedaagde] was het haar niet duidelijk dat de factuur van 8 maart 2021 uitsluitend werkzaamheden voor de app betrof. De rechtbank overweegt dat [handelsnaam] , afgezien van de onderwerpregels, destijds niet duidelijk heeft gemaakt dat de factuur slechts over een deel van haar werkzaamheden ging. Omdat zij in de begeleidende e-mail van 8 maart 2021 expliciet stelde dat er geen uren meer openstonden, mocht [gedaagde] daarop vertrouwen. [gedaagde] hoefde er geen rekening mee te houden dat het maar om een deel van de uitgevoerde werkzaamheden ging en dat er nog meer uren openstonden.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [handelsnaam] met betrekking tot 77 uur en 48 minuten teniet is gegaan door het bij [gedaagde] opgewekte vertrouwen dat zij na voldoening van de factuur van 8 maart 2021 volledig aan haar betalingsverplichting tot dan toe had voldaan.
Uren na 8 maart 2021
4.9.
De rechtbank zal nu overgaan tot de beoordeling van de vordering met betrekking tot de resterende gevorderde 241 uur en 42 minuten van na 8 maart 2021.
4.10.
In het algemeen stelt [gedaagde] dat de late facturering door [handelsnaam] haar heeft belemmerd in het controleren van de geschreven uren. Hoewel de late facturering onwenselijk is, ontslaat dit [gedaagde] op zichzelf niet van haar betalingsverplichting. De uren die zijn gewerkt – en ook voldoende zijn onderbouwd – moeten worden betaald.
4.11.
Beide partijen zijn het erover eens dat [handelsnaam] tot en met (medio) juni 2022 werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, maar verschillen van mening over het aantal gewerkte uren. De vraag die hierbij centraal staat, is of [handelsnaam] de door haar gefactureerde werkzaamheden voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en acht daarbij het volgende van belang.
4.12.
[handelsnaam] heeft in haar akte overlegging producties en tijdens de zitting, mede aan de hand van e-mails, Teams-uitnodigingen en het in 4.4 genoemde Toggl-overzicht, toegelicht dat zij na 8 maart 2021 een aanzienlijk aantal uren voor [gedaagde] heeft gewerkt. In het Toggl-overzicht zijn de geschreven uren weergegeven per project (zoals ‘socials’, ‘broers en zussen’ en ‘website design’), inclusief datum en tijdsduur. Daarnaast heeft zij de omslag van verschillende boeken overlegd en is niet weersproken dat de door [handelsnaam] ontworpen designs door [gedaagde] zijn en/of nog steeds worden gebruikt.
Daarmee heeft zij de in rekening gebrachte uren op zichzelf voldoende onderbouwd. [gedaagde] stelt daar tegenover dat [handelsnaam] zelf de Toggl-timer beheerde en dat het overzicht daarom niet betrouwbaar en dus niet bruikbaar is. Die betwisting gaat in zijn algemeenheid niet op. [handelsnaam] kan ter onderbouwing van de gewerkte uren gebruik maken van verschillende bewijsmiddelen, ook de door haarzelf ingevulde Toggl-timer. [gedaagde] heeft ter zitting een deel van de werkzaamheden van na 8 maart 2021 erkend, zoals het ontwerpen van de koala, de onboarding icons, de omslag van de boeken en twee pagina’s van de website. Hoewel [gedaagde] wel heeft betwist dat bijvoorbeeld het ontwerpen van de koala bijna negen uur heeft geduurd, heeft zij nagelaten deze betwisting verder te onderbouwen. Zij heeft niet uitgelegd hoeveel uur [handelsnaam] er volgens haar aan heeft besteed. Dat was wel mogelijk geweest, gelet op het gedetailleerde Toggl-overzicht dat [gedaagde] in staat stelt om in haar eigen administratie na te gaan wanneer [handelsnaam] welke werkzaamheden heeft verricht. Ten aanzien van de overige projecten waarop [handelsnaam] uren heeft geschreven, heeft [gedaagde] niet ontkend dat [handelsnaam] daarvoor werkzaamheden heeft uitgevoerd, maar alleen algemeen betwist dat de in rekening gebrachte uren zijn gemaakt. [handelsnaam] heeft bijvoorbeeld uren geschreven op het project ‘broers en zussen’ en heeft daartoe ter onderbouwing een boekomslag met de titel ‘ [bedrijf gedaagde] broers en zussen zonder rivaliteit’ overlegd. [gedaagde] heeft niet ontkend dat het ontwerp voor de boekomslag van [handelsnaam] is, maar wel in het algemeen betwist dat het aantal geschreven uren niet klopt. Die kale betwisting is onvoldoende om ervan uit te gaan dat de geschreven uren niet kloppen.
4.13.
Concluderend acht de rechtbank het Toggl-overzicht, met zijn specifieke en gedetailleerde omschrijvingen (op de seconde nauwkeurig), in combinatie met de overlegde correspondentie, boekomslagen en de erkenning van diverse werkzaamheden ter zitting, voldoende steun bieden voor de door [handelsnaam] gewerkte uren.
4.14.
Dit betekent dat [gedaagde] voor de gefactureerde uren na 8 maart 2021 moet betalen. Partijen zijn een uurtarief van € 75 per uur (exclusief btw) overeengekomen. Nu de rechtbank 241 uur en 42 minuten toewijst komt dat uit op een bedrag van € 21.934,27 inclusief 21% btw.
Wettelijke handelsrente
4.15.
Gezien de factuurdatum van 15 april 2024 en de betalingstermijn van 14 dagen na factuurdatum is [gedaagde] per 29 april 2024 in verzuim is gekomen. Dat betekent dat [gedaagde] per die datum de wettelijke handelsrente over € 21.934,27 verschuldigd is.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
[handelsnaam] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld is dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.17.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [handelsnaam] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.214,42

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [handelsnaam] te betalen een bedrag van € 21.934,27 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, met ingang van 29 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.214,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, rechter, bijgestaan door mr. S.D. Gerick, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.