ECLI:NL:RBAMS:2025:1245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/371813-24, (TUL) 13/078730-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor openlijke geweldpleging tijdens rellen op Plein ’40-’45 in Amsterdam

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 21-jarige man veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf voor zijn rol in de openlijke geweldpleging op 11 november 2024 op en rond Plein ’40-’45 in Amsterdam Nieuw-West. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op dat moment al gedetineerd was, zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen en goederen. Tijdens de rellen, die volgden op oproepen via sociale media, werden meerdere geweldsincidenten gepleegd door een groep jongeren, waaronder het bekogelen van een bus en een tram met stenen en het aanvallen van een politieagent. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en getuigenverklaringen, waaruit bleek dat de verdachte actief deelnam aan het geweld. De verdediging voerde aan dat de identificatie van de verdachte als deelnemer aan het geweld niet betrouwbaar was, maar de rechtbank oordeelde dat de herkenningen door verbalisanten valide waren. De rechtbank legde de straf op met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder passagiers van het openbaar vervoer en een motoragent. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waaronder schadevergoeding voor immateriële schade aan een slachtoffer van de geweldpleging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/371813-24
Parketnummer vordering tul: 13/078730-23
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu uit andere hoofde gedetineerd in het [Justitieel Complex] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. R. Leuven en mr. J.I.P. Hofstee (hierna: de officieren van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Çakar, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 november 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen, te weten een persoon (aangifte onder nummer 05590086), een politieagent (T-1351), een chauffeur en inzittenden van een bus (R-net), een bestuurder en conducteur van een tram (GVB), en tegen goederen, te weten een restaurant ( [naam restaurant] ), een bus (R-net), een tram (GVB) en een bestelwagen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De persoon NNW21 op de beelden kan worden geïdentificeerd als verdachte. Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte blijkt dat hij aanwezig en betrokken was bij de openlijke geweldpleging. Het geweld is gepleegd door een groep waar verdachte onderdeel van was. Daarnaast heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld geleverd door met stenen richting een bus te gooien en door tegen de helm van een motoragent te slaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Verdachte kan niet als NNW21 worden geïdentificeerd. De herkenningen door de verbalisanten zijn niet betrouwbaar, omdat deze zijn gebaseerd op een algemeen signalement en beelden van slechte kwaliteit. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte als NNW21 kan worden geïdentificeerd, dan kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de openlijke geweldpleging. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rellen op Plein ’40-’45 op 11 november 2024
Vast staat dat er van tevoren op social media actief is opgeroepen tot deelname aan een geplande ordeverstoring op 11 november 2024 op Plein ’40-’45. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat na het binnenkomen van signalen van mogelijke ongeregeldheden die op Plein ’40’45 zouden gaan plaatsvinden de wijkagenten van het werkgebied waar het plein onder valt zijn opgeroepen om in dienst te komen. Omstreeks 16:00 uur bevonden de wijkagenten zich met een aantal buurtvaders en straatcoaches op het plein en spraken diverse aanwezige jongeren aan op onder andere het dragen van gezichtsbedekkende kleding. Rond 18:30 uur verzamelden zich meerdere groepjes jongeren op en rond het plein, onder meer bij de daar gevestigde ‘Halal Fried Chicken’ (hierna: HFC). Vrij snel hierna veranderde de situatie en werden er vuurpijlen in de richting van de aanwezige wijkagenten geschoten. Grote groepen voornamelijk jongeren hielden zich op en rond het plein op. Zij renden over het plein van de ene naar de andere kant en veelvuldig kwam zwaar vuurwerk tot ontploffing. De straatcoaches voelden zich niet meer veilig en hebben het plein verlaten: jongeren op het plein hadden hen gezegd dat het voor hun veiligheid beter zou zijn als ze weg zouden gaan, want er zouden rellen komen. De nog aanwezige wijkagenten zagen het aantal jongeren op en rond het plein snel oplopen en de leiding beval de wijkagenten het plein te verlaten.
Vervolgens, tussen circa 19:43 uur en 20:00 uur, vinden de ten laste geweldsincidenten plaats. De sfeer van de rellen en de zichtbaarheid van het groepsgedrag voor de op en rond het plein aanwezige jongeren kan onder meer worden afgeleid uit het volgende.
Op beelden is te zien dat rond 19:45 uur verschillende in het zwart geklede jongens lange houten balken op de openbare weg gooien en leggen en vervolgens direct terug het plein oprennen. De balken zijn eerder die dag gebruikt voor de stellage van marktkramen op het plein. Een geparkeerde bestelbus wordt benaderd door een in het zwart geklede jongen die als een speer een lange paal voor zich houdt en de jongen, met op de achtergrond rennende in het zwart geklede jongens, slaat vervolgens met de paal op de voorruit en de spiegels van de bestelbus. De paal wordt vervolgens op straat gegooid. Rond 19:55 uur vindt op Plein ’40-’45 ter hoogte van de HFC de geweldpleging tegen een man plaats door, in het zwart geklede, jongens. De groep jongeren rent hierna weg, het plein op.
Het doorgaand verkeer op de Slotermeerlaan werd door de op het wegdek geworpen balken gestremd. Een bus van het openbaar vervoer lijn 369 (R-net), die vanwege de balken op de weg tot stilstand is gekomen op de rijbaan van de Slotermeerlaan, wordt rond 19:57 uur door in het zwart geklede jongens vanaf Plein ’40-’45 met (straat)stenen bekogeld en een balk (van circa 4 meter lengte) wordt met kracht in de richting van de bus gegooid. Ondertussen kan ook tram 7 zijn weg door de blokkade niet vervolgen en wordt vervolgens eveneens vanaf Plein ’40-’45 met stenen, balken en vuurwerk bekogeld. Uiteindelijk weet de bestuurder de bus met passagiers over de balken heen weg te rijden.
Uit de door de politie verkregen en ter terechtzitting getoonde beelden van de geweldplegingen heeft de politie kunnen opmaken dat de groep jongeren steeds groter en dan weer kleiner wordt, dezelfde jongeren komen steeds terug in beeld. De rechtbank maakt uit het dossier en de beelden op dat het in vereniging gepleegd geweld van sommigen uit de groep voor de anderen in de groep kenbaar en/of zichtbaar was (‘het leek wel oorlog’, aldus een getuige) en dat de groep jongeren, vrijwel allemaal in donkere jassen of hoodies gekleed en veelal met een capuchon, muts of helm op, in een kennelijke sfeer van ontremming en soms zichtbaar lachend en opgewonden, met elkaar bleven oplopen, wegrennen en weer bij elkaar komen, ondanks de eerder gepleegde en op dat moment gepleegde gewelddadigheden. Zo nu en dan blijft er een enkeling achter terwijl de groep voortbeweegt. Te zien is ook dat verschillende jongeren met hun telefoon schijnbaar opnamen maken van de geweldplegingen.
Openlijke geweldpleging
Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging in de openbare ruimte, welk geweld voor publiek zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. De enkele omstandigheid dat de verdachte aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt.
Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar ook van een meer diffuus samenstel van uiteenlopende tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan, samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan bij openlijke geweldpleging verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf nietgewelddadige handelingen. (Zie ECLI:NL:HR:2016:1320)
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het gepleegde geweld tegen personen en goederen op en rondom Plein ’40-’45 en de Slotermeerlaan op 11 november 2024 één geheel van geweldshandelingen is geweest, in vereniging gepleegd door een groep van in de kern steeds dezelfde jongeren. Daarmee is sprake van openlijke geweldpleging. Deze openlijke geweldpleging bestaat uit acht gewelddadige incidenten die elkaar in een tijdsbestek van minder dan 20 minuten hebben opgevolgd, te weten brandstichting bij het restaurant [naam restaurant] (omstreeks 19:43 uur), vernieling van een bestelwagen (omstreeks19.49 uur), mishandeling van een man (omstreeks 19:55 uur), vernieling van een R-net bus (omstreeks 19:57 uur), vernieling van een tram (omstreeks 19:58 uur) en mishandeling van een motoragent (omstreeks 20:00 uur).
Identificatie verdachte als NNW21
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of verdachte aan de openlijke geweldpleging een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd, moet worden beoordeeld of verdachte met voldoende zekerheid als NNW21 kan worden geïdentificeerd.
Hoewel verdachte ontkent ten tijde van bedoeld openlijk geweld aanwezig te zijn geweest op en rondom Plein ’40-’45 en de Slotermeerlaan, is hij door drie verbalisanten op de foto’s/stills en de bewegende camerabeelden in het dossier herkend als NNW21.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt temeer indien de herkenningen, zoals in de onderhavige zaak, de voornaamste bewijsmiddelen vormen voor de vaststelling van de betrokkenheid van verdachte. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag welke bewijswaarde aan de herkenningen moet worden gehecht.
De rechtbank constateert allereerst dat de stills en de camerabeelden die zich in het dossier bevinden en die ter terechtzitting zijn getoond op zichzelf van voldoende kwaliteit zijn om herkenningen op te kunnen baseren. De persoon NNW21 is op verschillende momenten en vanuit meerdere perspectieven duidelijk op de beelden waar te nemen en wordt op basis van deze beelden herkend.
De rechtbank acht verder van belang dat niet één maar drie verbalisanten verdachte als zijnde de persoon NNW21 op de beelden hebben herkend.
De drie verbalisanten kennen verdachte bovendien ieder vanuit hun eerdere werkzaamheden en hebben hem meerdere keren in levende lijven gezien. Eén verbalisant heeft verdachte drie dagen vóórdat hij de bewuste beelden zag nog gezien en gesproken en herkende verdachte onmiddellijk op de beelden. Een andere verbalisant houdt zich al meerdere jaren bezig met verdachte en herkende verdachte met zekerheid op de beelden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verbalisanten gedane herkenningen valide en betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs dat verdachte NNW21 is.
De rechtbank ziet steun voor de herkenning door verbalisanten van verdachte als aanwezig op het plein bij twee concrete geweldplegingen, in het feit dat de telefoon van verdachte tijdens de openlijke geweldpleging op 11 november 2024 tussen circa 19:31 uur en 20:26 uur, achtereenvolgens met drie verschillende openbare wifi-netwerken op en rondom het plein verbinding heeft gemaakt, te weten met de open netwerken van respectievelijk het Winkelcentrum Plein ’40-’45, HFC en XO Hotels Blue Square. Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 november 2024 ‘s avonds thuis was en daar over een eigen wifi-netwerk beschikt, dat hij zijn telefoon die avond niet had uitgeleend, dat zijn woning zich niet ver van Plein ’40-’45 bevindt en dat zijn telefoon in zijn woning wel vaker binnen het bereik ligt van een openbaar netwerk. De rechtbank vindt dit door verdachte gegeven alternatieve scenario ongeloofwaardig. Als verdachte daadwerkelijk in de woning aan de [adres] is geweest tussen 19:31 en 20:26 uur, dan is het uiterst onwaarschijnlijk dat zijn telefoon niet met het nabije thuisnetwerk contact maakte, maar met verschillende openbare netwerken enkele honderden meters verwijderd. De locaties en de volgorde van de door de telefoon van verdachte aangestraalde drie netwerken passen bovendien bij de tijdstippen en opeenvolgende locaties waar de incidenten hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte met zijn telefoon aanwezig was nabij de locaties van de open netwerken op de momenten dat zijn telefoon daar verbinding mee maakte.
Ook ziet de rechtbank steun voor de herkenning door verbalisanten van verdachte als aanwezig op het plein, in het feit dat verdachte op zijn Telegram account gebruik maakt van de bijnaam ‘ [bijnaam verdachte] ’ en het feit dat uit het onderschrift van een via Snapchat gedeelde afbeelding met creatiedatum 11 november 2024 te 20:45 uur blijkt dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ een motoragent op zijn achterhoofd heeft geslagen. Deze mishandeling wordt in het dossier aan NNW21, herkend als zijnde verdachte, toegeschreven.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is die op de beelden als NNW21 zichtbaar is.
Bijdrage verdachte
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte aan de openlijke geweldpleging een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat jongeren zich verzamelden op het plein en dat vanaf circa 19:30 uur vuurpijlen op de politie werden afgevuurd. Verdachte was in ieder geval vanaf 19.31 uur ook aanwezig op Plein ’40-’45. Omstreeks 19:43 uur vindt vervolgens de eerste geweldpleging plaats. Ook verdachte heeft geweldshandelingen gepleegd. Zo heeft hij omstreeks 19:57 uur stenen richting de Rnet bus gegooid en omstreeks 20:00 uur een motoragent op zijn achterhoofd geslagen. Hoewel verdachte op basis van de camerabeelden niet direct aan de overige geweldsincidenten kan worden gekoppeld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte steeds onderdeel uit is blijven maken van de geweld plegende groep. Uit de data van de telefoon heeft de rechtbank (hierboven, onder ‘identificatie van verdachte als NNW21’) afgeleid dat hij voorafgaand aan de geweldsincidenten aanwezig was rondom de HFC (van 19.31 uur tot 19.32 uur), ogenschijnlijk de verzamelplek van de groep. Vervolgens was hij op en rondom het winkelcentrum Plein ’40-’45 aanwezig (19.33 uur tot 19.52 uur), waar de vernielingen aan het restaurant en de bestelwagen hebben plaatsgevonden. Hierna begaf verdachte zich weer naar de HFC (19.53 uur tot 19.55 uur), waar omstreeks 19:55 uur de mishandeling van aangever ‘05590086’ heeft plaatsgevonden. Daarna hield verdachte zich op nabij het XOhotel (20.12 uur), waar omstreeks 20:00 uur de mishandeling van de motoragent heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geleverde bijdrage aan het in groepsverband gepleegde geweld van voldoende gewicht is. Uit voornoemde (gewelds)handelingen van verdachte volgt dat verdachte opzet heeft gehad op de openlijke geweldpleging zoals deze is ten laste gelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op 11 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen personen en goederen, namelijk op Plein ’40-’45 en de Slotermeerlaan in Amsterdam.
Dat verdachte niet alle ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd, maakt dit oordeel niet anders gelet op het hiervoor beschreven beoordelingskader. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet vereist dat iedere dader afzonderlijk in dezelfde mate heeft bijgedragen aan het gebruik van geweld.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 november 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten op Plein ’40-’45 en de Slotermeerlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen een of meer personen, te weten:
- een persoon (aangifte onder nummer 05590086), en
- een politieagent (T-1351), en
- een chauffeur en/of inzittenden van een bus (R-net), en
- een bestuurder en/of conducteur van een tram (GVB), en
tegen een of meer goederen, te weten:
- een restaurant ( [naam restaurant] ), en
- een bus (R-net) en
- een tram (GVB) en
- een bestelwagen,
welk geweld bestond uit
- het zich begeven in en ophouden in en rennen en verplaatsen en meebewegen met een
groep personen op en in de omgeving van Plein ’40-’45, en
- het maken van foto’s en video’s, en
- het afsteken/tot ontploffing brengen van vuurwerk in de directe omgeving van de
zonneluifels en parasols van een restaurant ( [naam restaurant] ) gelegen aan de Slotermeerlaan
(ZD 10), en
- het gooien van diverse voorwerpen, waaronder houten balken, en het slaan met een houten
balk, tegen een bestelwagen (ZD 05), en
- het slaan en schoppen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd van een persoon
(aangifte onder nummer 05590086) ter hoogte van de Halal Fried Chicken en het gooien
van een voorwerp naar diens hoofd (ZD 03), en
- het gooien van stenen en houten balken tegen een bus van R-net (waarin zich een
bestuurder en passagiers bevonden) (ZD 07), en
- het gooien van stenen en balken en aangestoken (zwaar) vuurwerk tegen/in een tram van
GVB Nederland (waarin zich de bestuurder en de conducteur bevonden) (ZD 02), en
- het slaan tegen de helm van een politieagent (T-1351) (ZD08).

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht –indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring– om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Op 11 november 2024 hebben er rellen plaatsgevonden op en rondom Plein ’40-’45. Deze hebben plaatsgevonden slechts drie dagen na de ernstige ongeregeldheden die zich in Amsterdam voordeden na de voetbalwedstrijd Ajax - Maccabi Tel Aviv en die niet alleen in Amsterdam, maar ook nationaal en internationaal een schok hebben teweeggebracht en gevoelens van onrust en angst hebben veroorzaakt. Hiervoor is zeer veel (sociale) mediabelangstelling geweest. De ontstane gespannen sfeer van onrust en onzekerheid was nog niet over toen, op social media, actief werd opgeroepen tot deelname aan ordeverstoring op Plein ’40-’45 op 11 november 2024. Tijdens de daadwerkelijke rellen op die datum heeft vervolgens een grote groep van bijeengekomen jongeren in een kort tijdsbestek veel en redeloos geweld gebruikt. Dit geweld heeft zich zowel gericht tegen goederen als ook tegen personen. Zo is een toevallige voorbijganger, die één van de jongens terecht aansprak op het tijdens de rellen optillen van een dranghek, door een groep van uiteindelijk wel 15 personen en onder het toeziend oog van diverse andere relschoppers, hard in elkaar geslagen en getrapt. Ook toen het slachtoffer op de grond lag, werd er nog steeds tegen hem aan getrapt. Ook hebben willekeurige passagiers en medewerkers van het GVB, die zich in de lijn 369 Rnet bus en de tram van lijn 7 bevonden, de geweldshandelingen moeten ondergaan, nu deze voertuigen met stenen en palen werden bekogeld en de ruiten van de voertuigen braken. Verder is een motoragent, zittend op en de situatie observerend vanaf zijn stilstaande motor, op een laffe manier aangevallen door hem van achteren te besluipen en onverhoeds een klap op zijn achterhoofd te geven, terwijl hij gewoon zijn werk stond te doen. Daarnaast heeft de groep aanzienlijke materiële schade aangericht aan een restaurant, een tram, een Rnet bus en een bestelbus.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging zeer ernstig en kwalijk. Nu deze plaatsvond slechts enkele dagen na de rellen rond de wedstrijd Ajax – Maccabi Tel Aviv was de maatschappelijke impact van het geweld en het groepsgedrag extra groot. Dergelijke delicten versterken de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, zeker nu alle incidenten gepleegd zijn in de openbare ruimte en in het zicht van omstanders. Dat de openlijke geweldpleging veel impact heeft gehad volgt onder meer duidelijk uit verklaringen van de betrokken slachtoffers. Zo heeft de buschauffeur verklaard dat de passagiers in zijn bus schreeuwden en in paniek waren en dat het wel oorlog leek. Twee weken na het incident had hij er nog steeds last van. De trambestuurder en tramconducteur waren niet in staat om zelf een verklaring af te leggen vanwege de impact die de gebeurtenissen op hen hebben gehad. Uit het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer van de mishandeling volgt dat hij zowel fysiek als psychisch letsel heeft opgelopen en nog steeds nadelige lichamelijke en geestelijke gevolgen van de mishandeling ondervindt. De verklaringen zijn grotendeels anoniem ingediend vanwege de angst voor represailles. De eigenaar van de bestelbus heeft geen aangifte durven doen. Daarnaast heeft de openlijke geweldpleging afbreuk gedaan aan het gezag van de politie op straat, nu een motoragent is geslagen en een video daarvan wijd is verspreid op het internet, met de kennelijke gedachte daarmee weg te kunnen komen.
Verdachte maakte deel uit van de groep jongeren die zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk geweld zoals bewezenverklaard. Hij heeft niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep, maar heeft ook zelf geweldshandelingen gepleegd door met stenen naar een OV-bus te gooien en een motoragent te mishandelen. Verdachte heeft door zijn handelswijze geen blijk gegeven de openbare orde en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers te respecteren.
Ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft verdachte geen blijk getoond van inzicht in het kwalijke van zijn handelen. Verdachte volhardt in zijn ontkenning en neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor het feit en zijn rol daarin.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder, namelijk in 2023, voor een openlijke geweldpleging is veroordeeld. De rechtbank houdt hiermee rekening in het nadeel van verdachte. Op de zitting heeft de verdachte een ontkennende, ongeloofwaardige verklaring afgelegd. Verdachte laat daarmee zien dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag, wat doet vrezen voor de kans op herhaling in de toekomst. Ook dat weegt in het nadeel van verdachte mee. Tot slot houdt de rechtbank op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) rekening met de eerdere veroordeling van 10 december 2024 waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstaf van 4 maanden. Het onderhavige feit is namelijk voorafgaand aan deze veroordeling gepleegd en had dus, in theorie, op dezelfde zitting kunnen worden afgedaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 december 2024. De reclassering heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten, een hoog recidiverisico en instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. De reclassering geeft aan dat verdachte niet open staat voor gedragsverandering.
Strafoplegging
Uitgaande van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) wordt voor openlijke geweldpleging in beginsel een taakstraf opgelegd. De rechtbank acht deze oriëntatiepunten echter niet passend in de context van de grootschalige rellen die zich op en rondom Plein ’40-’45 hebben voorgedaan op 11 november 2024. De ernst van de openlijke geweldpleging en van de gevolgen daarvan, waaronder de materiële schade aan goederen en de aanzienlijke maatschappelijk ophef die de rellen hebben veroorzaakt, zijn daarvoor te groot. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het specifieke aandeel van verdachte in de geweldshandelingen. Zoals hiervoor is beschreven, heeft verdachte een forse en actieve bijdrage geleverd aan het geweld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden passend voor de openlijke geweldpleging zoals deze bewezen is verklaard. Echter gelet op de toepassing van artikel 63 Sr zal de rechtbank de hoogte van de gevangenisstraf matigen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 5 maanden passend en geboden.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vordering van de benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’
De benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’ vordert € 2.650,44 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – aangevoerd om de vordering van de benadeelde partij voor zover die ziet op de materiële schade van de bril, de jas en de broek en de verlofdagen af te wijzen, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering af te wijzen, omdat niet kan worden gecontroleerd of de benadeelde partij daadwerkelijk naar een psycholoog gaat.
8.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
Anonimiteit
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het mogelijk is om anoniem een vordering als benadeelde partij in te dienen.
Sinds 1 oktober 2012 bestaat de mogelijkheid om aangifte onder nummer te doen. Deze mogelijkheid is bedoeld voor het slachtoffer die zijn anonimiteit wenst te bewaren.
Een benadeelde partij kan zich ter zake van zijn of haar vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces door gebruikmaking van een door de Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld formulier (art. 51g, eerste lid, Sr). Onder de rubriek 1A van dat formulier dient de benadeelde partij, als het gaat om een natuurlijk persoon, de volgende persoonsgegevens in te vullen: voornaam, achternaam en geboortedatum. De vraag is of de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering, nu hij hier slechts het nummer heeft ingevuld waaronder hij als aangever anoniem aangifte heeft gedaan. Anders dan door de raadsman betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van invullen van het schadevergoedingsformulier niet aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de weg staat. Wel moet de rechtbank beoordelen of de verdachte, door het anonimiseren van de persoonsgegevens van de benadeelde partij, in het algemeen en ten aanzien van de verschillende specifieke schadeposten in zijn verdediging is geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zo dat verdachte in het algemeen in zijn verdedigingsrechten is geschaad doordat hij de naam en geboortedatum van de benadeelde partij niet kent. Voor zover dat belang gelegen zou zijn in het controleren of de benadeelde partij dezelfde persoon is als de aangever, biedt het systeem van voeging van een benadeelde partij voldoende waarborgen. Naast het voegingsformulier dat in het dossier komt, moet de benadeelde immers nog een tweede formulier aan de officier van justitie toezenden, waarop alle persoonsgegevens wel staan ingevuld. Nu de volledige persoonsgegevens van de aangever ook bekend zijn bij de officier van justitie, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd dat dit één en dezelfde persoon is. De rechtbank gaat er vanuit dat indien er een discrepantie zou bestaan tussen de gegevens van de benadeelde partij en die van de aangever, de officier van justitie het schadevergoedingsformulier niet in het strafdossier zou voegen.
Bij de beoordeling van de verschillende schadeposten zal de rechtbank weliswaar steeds ervoor moeten waken dat de verdachte door het ontbreken van persoonsgegevens van de benadeelde partij niet in zijn verdediging wordt geschaad, maar leidt de anonimiteit van de benadeelde partij op zichzelf nog niet tot zijn niet-ontvankelijkheid.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afzonderlijk gevorderde schadeposten voor toewijzing in aanmerking komen.
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. De beginselen van goede procesorde brengen met zich mee dat de verdediging moet kunnen controleren of de stukken met betrekking tot een benadeelde partij wel bij die benadeelde partij horen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat ter terechtzitting van 13 februari 2025 noch de benadeelde partij noch een gemachtigde namens de benadeelde partij is verschenen, waardoor de verdediging niet in staat was om vragen over de vordering te stellen.
Materiële schadevergoedingDe rechtbank is van oordeel, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, dat de gevorderde materiële schadeposten met betrekking tot de bril (€ 762,-), de jas en broek (€ 900,-), de medische kosten 2024 (€ 86,83), het verlies van het eigen risico (€ 350,-) en de verlofdagen (€ 551,61) onvoldoende zijn onderbouwd. Door het ontbreken van persoonsgegevens op de overgelegde stukken kan, zonder nadere toelichting of bewijslevering, niet worden vastgesteld dat de gevorderde materiële schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom voornoemde gevorderde materiële schade nietontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding
Voor toewijzing van immateriële schade kan onder meer een grondslag bestaan als de benadeelde partij is aangetast in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Desondanks is de rechtbank in dit geval op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij is immers slachtoffer geworden van een ernstige groepsmishandeling. Nadat de benadeelde partij een jongen corrigerend aansprak op zijn gedrag tijdens de openlijke geweldpleging op Plein ’40-’45 werd de benadeelde partij door zo’n 15 personen uit een groep van 20 à 25 personen aangevallen. De benadeelde partij kreeg daarbij een voorwerp tegen zijn hoofd gegooid. Ook werd hij geslagen en getrapt. Het trappen ging door terwijl de benadeelde partij op de grond lag. Het geweld stopte pas doordat er drie mannen tussen de benadeelde partij en de groep gingen staan. Gelet op het voorgaande is er sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij.
De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 4.000,- billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
ConclusieGelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk verklaren.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
8.2.
De vorderingen van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V.
De benadeelde partij GVB exploitatie B.V. vordert met betrekking tot de tram € 45.905,38 en met betrekking tot de bus € 13.567,32 aan vergoeding van materiële schade telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – aangevoerd dat de vorderingen dienen te worden gematigd, omdat het bedrag tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden bij verdachte. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat artikel 6:166 BW niet van toepassing is.
8.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd en niet door de verdediging betwist. De beide vorderingen, ten bedrage van respectievelijk van € 45.905,38 en € 13.567,32, zullen daarom worden toegewezen.
Groepsaansprakelijkheid
In gevallen waarin er in vereniging met één of meer anderen geweld is gepleegd, kan er op grond van artikel 6:166 BW sprake zijn van groepsaansprakelijkheid. De regeling van artikel 6:166 BW voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Het is niet vereist dat een groepslid zelf schade heeft toegebracht. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in de bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat de schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het op deze manier toebrengen van schade de verdachte had moeten weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband.
Naar het oordeel van de rechtbank moest verdachte begrijpen dat aan het groepsoptreden het gevaar was verbonden dat de schade aan de tram en de bus zich zou voordoen en dat had voor hem reden moeten zijn om zich van het groepsoptreden te weerhouden. Dit maakt dat verdachte aansprakelijk is voor de schade die door de groep is veroorzaakt.
Geen schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zoals door de benadeelde partij is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. Daarnaast zal oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, mede gelet op de daaraan te verbinden mogelijkheid van gijzeling, een onevenredig groot nadeel opleveren voor verdachte. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom niet passend.
8.3.
Hoofdelijkheid
Ten aanzien van alle toegewezen vorderingen tot schadevergoeding geldt dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. Dit betekent dat de benadeelde partijen het gehele toegewezen schadebedrag op verdachte kunnen verhalen. Voor zover sprake is van medeschuld bij anderen (in het bijzonder de medeverdachten), dan is het aan verdachte en de overige hoofdelijk aansprakelijke personen om de schade onderling te verdelen op basis van art. 6:102 BW.

9.De beslissing na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 23 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/078730-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 22 november 2023 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met bevel dat een deel van deze straf, te weten 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de tenuitvoerlegging van een deel van voornoemde voorwaardelijke straf, te weten 2 maanden, bij vonnis d.d. 21 oktober 2024 van de rechtbank Amsterdam is gelast.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de overige 2 maanden gevangenisstraf te gelasten.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
Benadeelde ‘ZD 03 05590086’
Wijst de vordering van de benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’ toe tot een bedrag van € 4.000,-(vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ‘ZD 03 05590086’ voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaaltdat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van benadeelde partij ‘ZD 03 05590086’, aan de Staat € 4.000,- (vierduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
GVB exploitatie B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V. toe tot een bedrag van € 45.905,38(vijfenveertig duizend negenhonderdvijf euro en achtendertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan GVB exploitatie B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
GVB exploitatie B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V. toe tot een bedrag van € 13.567,32(dertienduizend vijfhonderdzevenenzestig euro en tweeëndertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan GVB exploitatie B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 13/078730-23 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf van 2 maanden.
Schorsthet bevel tot voorlopige hechtenis, zodat de verdachte de aan hem opgelegde onherroepelijke gevangenisstraf in de zaken met parketnummers: 13-078730-23, 13338582-22 en 13-043108-22 en eventuele andere voor ten uitvoerlegging vatbare gevangenisstraffen of hechtenissen kan uitzitten. De schorsing eindigt op het moment dat er geen andere voor ten uitvoerlegging vatbare titel voor detentie van verdachte meer bestaat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2025.