De vordering van de benadeelde partij ‘ [aangever] ’
De benadeelde partij ‘ [aangever] ’ vordert € 2.650,44 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2.Het oordeel van de rechtbank
Anonimiteit
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het mogelijk is om anoniem een vordering als benadeelde partij in te dienen.
Sinds 1 oktober 2012 bestaat de mogelijkheid om aangifte onder nummer te doen. Deze mogelijkheid is bedoeld voor het slachtoffer die zijn anonimiteit wenst te bewaren.
Een benadeelde partij kan zich ter zake van zijn of haar vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces door gebruikmaking van een door de Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld formulier (art. 51g, eerste lid, Sr). Onder de rubriek 1A van dat formulier dient de benadeelde partij, als het gaat om een natuurlijk persoon, de volgende persoonsgegevens in te vullen: voornaam, achternaam en geboortedatum. De vraag is of de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering, nu hij hier slechts het nummer heeft ingevuld waaronder hij als aangever anoniem aangifte heeft gedaan. Anders dan door de raadsman betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van invullen van het schadevergoedingsformulier niet aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de weg staat. Wel moet de rechtbank beoordelen of de verdachte, door het anonimiseren van de persoonsgegevens van de benadeelde partij, in het algemeen en ten aanzien van de verschillende specifieke schadeposten in zijn verdediging is geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zo dat verdachte in het algemeen in zijn verdedigingsrechten is geschaad doordat hij de naam en geboortedatum van de benadeelde partij niet kent. Voor zover dat belang gelegen zou zijn in het controleren of de benadeelde partij dezelfde persoon is als de aangever, biedt het systeem van voeging van een benadeelde partij voldoende waarborgen. Naast het voegingsformulier dat in het dossier komt, moet de benadeelde immers nog een tweede formulier aan de officier van justitie toezenden, waarop alle persoonsgegevens wel staan ingevuld. Nu de volledige persoonsgegevens van de aangever ook bekend zijn bij de officier van justitie, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd dat dit één en dezelfde persoon is. De rechtbank gaat er vanuit dat indien er een discrepantie zou bestaan tussen de gegevens van de benadeelde partij en die van de aangever, de officier van justitie het schadevergoedingsformulier niet in het strafdossier zou voegen.
Bij de beoordeling van de verschillende schadeposten zal de rechtbank weliswaar steeds ervoor moeten waken dat de verdachte door het ontbreken van persoonsgegevens van de benadeelde partij niet in zijn verdediging wordt geschaad, maar leidt de anonimiteit van de benadeelde partij op zichzelf nog niet tot zijn niet-ontvankelijkheid.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afzonderlijk gevorderde schadeposten voor toewijzing in aanmerking komen.
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. De beginselen van goede procesorde brengen met zich mee dat de verdediging moet kunnen controleren of de stukken met betrekking tot een benadeelde partij wel bij die benadeelde partij horen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat ter terechtzitting van 13 februari 2025 noch de benadeelde partij noch een gemachtigde namens de benadeelde partij is verschenen, waardoor de verdediging niet in staat was om vragen over de vordering te stellen.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, dat de gevorderde materiële schadeposten met betrekking tot de bril (€ 762,-), de jas en broek (€ 900,-), de medische kosten 2024 (€ 86,83), het verlies van het eigen risico (€ 350,-) en de verlofdagen (€ 551,61) onvoldoende zijn onderbouwd. Door het ontbreken van persoonsgegevens op de overgelegde stukken kan, zonder nadere toelichting of bewijslevering, niet worden vastgesteld dat de gevorderde materiële schade is ontstaan als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom voornoemde gevorderde materiële schade nietontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding
Voor toewijzing van immateriële schade kan onder meer een grondslag bestaan als de benadeelde partij is aangetast in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Desondanks is de rechtbank in dit geval op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij is immers slachtoffer geworden van een ernstige groepsmishandeling. Nadat de benadeelde partij een jongen corrigerend aansprak op zijn gedrag tijdens de openlijke geweldpleging op Plein ’40-’45 werd de benadeelde partij door zo’n 15 personen uit een groep van 20 à 25 personen aangevallen. De benadeelde partij kreeg daarbij een voorwerp tegen zijn hoofd gegooid. Ook werd hij geslagen en getrapt. Het trappen ging door terwijl de benadeelde partij op de grond lag. Het geweld stopte pas doordat er drie mannen tussen de benadeelde partij en de groep gingen staan. Gelet op het voorgaande is er sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij.
De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 4.000,- billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk verklaren.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.