ECLI:NL:RBAMS:2025:1237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
13/297702-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding en heimelijk filmen door mondhygiënist in opleiding

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een mondhygiënist in opleiding, die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van een patiënt en het heimelijk filmen van meerdere vrouwen. De verdachte werd beschuldigd van het feit dat hij tijdens een behandeling op 4 november 2022, terwijl de patiënt met een handdoek over haar ogen in de behandelstoel lag, zich boven haar afgetrokken heeft en in haar gezicht is klaargekomen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee andere aanrandingen, omdat de verklaringen van de slachtoffers onvoldoende steun vonden in het dossier. De verdachte had ook meerdere collega’s en patiënten heimelijk gefilmd en gefotografeerd, waarbij hij inzoomde op hun lichamen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vertrouwen dat patiënten in zorgverleners moeten hebben ernstig heeft beschaamd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 127 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de voorwaardelijke straf werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting en een beroepsverbod.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/297702-22
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996 ,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 1] op 22 november 2022 te Amsterdam, subsidiair tenlastegelegd als ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd;
2. feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 2] op 3 augustus 2022 te Amstelveen, subsidiair tenlastegelegd als ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd;
3. opzettelijk en wederrechtelijk afbeeldingen van seksuele aard vervaardigen van [slachtoffer 2] op 3 augustus 2022 te Amstelveen;
4. idem van [slachtoffer 4] op 29 juni 2022 te Amstelveen;
5. idem van [slachtoffer 5] op 17 september 2022 te Amstelveen;
6. idem van [slachtoffer 6] in de periode van 16 juni 2022 tot en met 28 september 2022 te Twijzelerheide en/of Amsterdam;
7. idem van [slachtoffer 7] in de periode van 24 januari 2022 tot en met 4 mei 2022 te Amstelveen;
8. idem van [slachtoffer 8] in de periode van 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 te Amstelveen;
9. feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 3] in de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022 te Amstelveen, subsidiair tenlastegelegd als ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd;
10. opzettelijk en wederrechtelijk afbeeldingen van seksuele aard vervaardigen van [slachtoffer 3] op 24 september 2022 te Amstelveen;
11. idem van [slachtoffer 9] op 15 oktober 2022 te Amstelveen;
12. idem van [slachtoffer 10] in de periode van 1 juli 2022 tot en met 24 september 2022 te Amstelveen;
13. idem van [slachtoffer 11] in de periode van 16 juni 2022 tot en met 18 juni 2022 te Twijzelerheide.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 4 november 2022 kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar een tandartspraktijk, de [praktijk 1] aan de [adres 2] . Daar troffen zij [slachtoffer 1] aan. Zij verklaarde dat zij een afspraak had bij de mondhygiënist en dat tijdens de behandeling het volgende gebeurde. Zij moest gaan liggen, kreeg een handdoekje over haar ogen en moest op haar handen gaan liggen. Na enige tijd merkte zij dat hij was klaargekomen op het handdoekje en dat hij zijn penis leek terug te stoppen in zijn broek. Zij wilde aangifte doen van aanranding. Hierop werd verdachte aangehouden.
Na verder onderzoek werden in de telefoon van verdachte foto’s en video’s van seksuele aard aangetroffen van collega’s en patiënten van de [praktijk 1] en een andere praktijk waar verdachte werkzaam is geweest, de [praktijk 2] in [plaats] . Ook werd er beeldmateriaal gevonden dat was gemaakt tijdens een cursus en een teamuitje. Geconfronteerd met die opnamen wilden die slachtoffers ook aangifte doen omdat zij heimelijk gefilmd, dan wel gefotografeerd waren. Twee van hen, te weten patiënt [slachtoffer 2] en collega [slachtoffer 3] van de [praktijk 2] hebben ook aangifte gedaan van aanranding. Zij beschuldigen verdachte ervan dat hij tijdens de behandeling zijn onderarm op hun borsten legde.
Verdachte heeft het heimelijk filmen en fotograferen van de aangeefsters bekend. Hij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de aanrandingen. De seksuele handelingen met [slachtoffer 1] hebben volgens verdachte plaatsgevonden met wederzijdse instemming, het initiatief ging van haar uit. Hij denkt dat zij mogelijk aangifte heeft gedaan, omdat hij over haar gezicht klaarkwam en zij dat niet wilde. Het kan zijn dat hij de borsten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onbewust heeft aangeraakt. Dit kwam dan doordat bepaalde delen van de mond slecht te bereiken zijn. De aanraking kan niet langdurig zijn geweest en heeft zeker niet met seksuele intenties plaatsgevonden.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten bewezen. Zij heeft met betrekking tot de aanranding van [slachtoffer 1] gewezen op de aangifte en de getuigenverklaringen van [naam 1] , de huisgenoot van [slachtoffer 1] , [naam 2] , de eigenaar van de praktijk, [naam 3] , de balieassistente en [naam 4] , een collega. De officier van justitie heeft gesteld dat de aangeefster vanaf het begin authentiek, concreet, gedetailleerd en in de kern consistent heeft verklaard en dat haar verklaring steun vindt in die van de getuigen. Verdachte daarentegen heeft wisselend verklaard. Er is sprake van dwang omdat de aangeefster in een kwetsbare positie op de behandelstoel lag en niet heeft kunnen zien wat er gebeurde.
De officier van justitie acht ook de aanranding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bewezen. Hun aangiftes worden weliswaar niet gesteund door ander bewijsmateriaal, maar omdat zij dezelfde modus operandi beschrijven kan schakelbewijs worden toegepast.
De overige feiten heeft verdachte bekend.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van de tenlastegelegde aanrandingen bepleit. Verdachte heeft weliswaar met betrekking tot het gebeuren met aangeefster [slachtoffer 1] op de terechtzitting anders verklaard dan bij de politie, maar dat valt te verklaren door het feit dat hij zich bij de politie onder druk gezet voelde. Hij had een persoonlijke connectie met de aangeefster, waarbij ook over seks gesproken werd. Tijdens de behandeling legde de aangeefster haar hand op zijn knie en bewoog naar zijn kruis, waardoor verdachte opgewonden raakte. Dit wordt bevestigd door DNA van de aangeefster dat rondom de gulp/knoop van de broek van verdachte is aangetroffen. Ze heeft hem afgetrokken, verdachte deed dit daarna zelf en hij kwam vrij snel klaar, onder meer op haar gezicht. Vervolgens schreeuwde zij hysterisch dat het niet was wat zij wilde. Naar de reden van aangifte terwijl zij zelf instemde kan verdachte slechts gissen.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde aanrandingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Verdachte heeft geopperd dat die aangiftes wellicht het gevolg zijn van boosheid over de door hem heimelijk gemaakte beelden waarmee zij zijn geconfronteerd. Indien verdachte de borsten van de aangeefsters heeft aangeraakt dan was dit per ongeluk, zeker niet bewust. De raadsman heeft erop gewezen dat nooit eerder is gemeld dat verdachte zich tijdens behandelingen misdragen zou hebben. Hij vindt twee zaken te weinig om schakelbewijs aan te nemen.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is bij de aanrandingen in deze zaak ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de aangifte op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij heeft waargenomen bij een aangeefster kort na het feit.
Ook andere waarnemingen van getuigen die weliswaar niet de verweten seksuele handelingen bevestigen, maar wel binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn, kunnen een rol van betekenis spelen en als steunbewijs dienen. In dit kader mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de voornoemde verklaring (aangifte) en het overige bewijsmateriaal.
De tenlastegelegde aanranding van [slachtoffer 1]
heeft op 4 november 2022 aangifte gedaan en is op 6 november 2022 aanvullend gehoord. Vervolgens is zij nogmaals gehoord op 21 april 2024. Die verklaringen zijn concreet, consistent en gedetailleerd. Naar aanleiding van de gewijzigde verklaring van verdachte op de zitting heeft [slachtoffer 1] via haar advocaat laten weten bereid te zijn op de zitting als getuige te worden gehoord. Zij is vervolgens door de rechtbank beëdigd en als getuige heeft zij haar eerdere verklaringen bevestigd en weersproken dat zij een angstige patiënt was zoals verdachte zei.
Verdachte heeft daarentegen sterk wisselende verklaringen afgelegd. Zijn verklaring op de zitting verschilt op diverse punten sterk van zijn bij de politie afgelegde verklaringen. Zo verklaarde verdachte op de zitting anders over waar [slachtoffer 1] zich tijdens de seksuele handeling bevond (niet meer in de stoel maar eruit gestapt), kwam verdachte terug op zijn eerdere verklaring dat [slachtoffer 1] hem zou hebben gepijpt en dat zij zijn penis uit zijn broek zou hebben gehaald. Hij verklaarde op zitting dat hij dat zelf had gedaan en dat de handdoek toch van hem was en niet van haar zoals hij eerder had verklaard.
De rechtbank acht daarom de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en die van verdachte niet.
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt steun in de verklaring van haar huisgenoot, getuige [naam 1] . Zij heeft verklaard dat ze door [slachtoffer 1] werd gebeld dat ze naar de praktijk moest komen. Haar stem klonk anders. Toen [naam 1] haar zag was ze vooral boos. Ze heeft haar niet eerder zo gezien. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt ook steun in de verklaringen van de getuigen [naam 3] en [naam 4] , respectievelijk baliemedewerkster en preventie-assistente bij de [praktijk 1] , aan wie verdachte gevraagd heeft of ze niet de behandelkamer wilden binnenkomen, omdat [slachtoffer 1] zeer angstig voor een behandeling zou zijn. Hieruit volgt dat verdachte niet wilde dat er iemand zou binnenkomen tijdens de behandeling en dat past in de context van de aangifte van [slachtoffer 1] . Deze drie getuigenverklaringen maken dus dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet op zichzelf staat.
Het rondom de gulp/knoop van de broek en de binnenkant van de jas van verdachte aangetroffen DNA van [slachtoffer 1] is niet ontlastend. De rechtbank kan niet vaststellen hoe het DNA van [slachtoffer 1] op die plekken op de kleding van verdachte terecht is gekomen, maar het aangetroffen DNA is geen bewijs dat [slachtoffer 1] hem daar zou hebben aangeraakt. Verdachte heeft immers een behandeling in haar mond uitgevoerd, zodat haar DNA op zijn handen zat en hij heeft verklaard dat hij zelf zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en zich heeft omgekleed voordat hij door de politie is meegenomen. Dat laat de mogelijkheid open dat het DNA van [slachtoffer 1] op die manier op de kleding van verdachte terecht is gekomen.
Gelet op het voorgaande, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal partieel vrijspreken voor het aanbrengen van de verdovende zalf als feitelijke gedraging van de aanranding, aangezien dit ook als onderdeel van de behandeling kan worden beschouwd.
De tenlastegelegde aanrandingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank acht de feiten 2 primair en subsidiair en 9 primair en subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de authenticiteit van de verklaringen van deze aangeefsters, maar in het dossier is niet voldoende steun voor hun verklaringen te vinden. Voor toepassing van schakelbewijs uitgaande van een vaste modus operandi, zoals door de officier van justitie is voorgesteld, zijn deze twee aangiften te weinig. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte maandenlang in de praktijken werkzaam is geweest en vele behandelingen heeft uitgevoerd.
De overige feiten behoeven, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, geen nadere bespreking.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 primair:
op 4 november 2022 te Amsterdam [slachtoffer 1] door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door als paropreventie-assistent/mondhygiënist tijdens de behandeling van die [slachtoffer 1] , die als patiënt in de behandelstoel zat, een doekje over de ogen van die [slachtoffer 1] te leggen en zich vervolgens onverhoeds af te trekken en klaar te komen boven het gezicht van die [slachtoffer 1] ;
ten aanzien van feit 3:
op 3 augustus 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 2] , afbeeldingen van seksuele aard, te weten foto’s waarop het decolleté en de borsten en de blote benen van die [slachtoffer 2] nadrukkelijk in beeld zijn gebracht, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 4:
op 29 juni 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 4] , afbeeldingen van seksuele aard, te weten foto’s waarop het decolleté en de borsten van die [slachtoffer 4] nadrukkelijk in beeld zijn gebracht, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 5:
op 17 september 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 5] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een video waarop de billen van die [slachtoffer 5] nadrukkelijk in beeld zijn gebracht, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 6:
op tijdstippen in de periode van 16 juni 2022 tot en met 28 september 2022 te Twijzelerheide en Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 6] , afbeeldingen van seksuele aard, te weten video’s waarop de billen van die [slachtoffer 6] nadrukkelijk in beeld zijn gebracht, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 7:
op tijdstippen in de periode van 24 januari 2022 tot en met 4 mei 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 7] , afbeeldingen van seksuele aard, te weten een video en een foto waarop de billen en borsten en het onderlichaam van die [slachtoffer 7] nadrukkelijk in beeld zijn gebracht, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 8:
in de periode van 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 8] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een video waarop te zien is hoe die [slachtoffer 8] zich omkleedt waarbij haar BH zichtbaar is, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 10:
op 24 september 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 3] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een video waarop te zien is hoe die [slachtoffer 3] zich omkleedt waarbij haar ondergoed zichtbaar is, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 11:
op 15 oktober 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 9] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een video waarop te zien is hoe die [slachtoffer 9] zich omkleedt waarbij haar BH en/of ondergoed zichtbaar is, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 12:
in de periode van 1 juli 2022 tot en met 14 september 2022 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 10] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een video waarop te zien is hoe die [slachtoffer 10] zich omkleedt waarbij haar ondergoed en BH zichtbaar is, heeft vervaardigd;
ten aanzien van feit 13:
in de periode van 16 juni 2022 tot en met 18 juni 2022 te Twijzelerheide opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 11] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een foto waarop de billen van die [slachtoffer 11] nadrukkelijk in beeld zijn gebracht, heeft vervaardigd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd (een behandelverplichting en een meldplicht) en de continuering van het beroepsverbod en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd omdat hij geen weerstand kon bieden aan de drang om de foto’s en video’s te maken, zoals de psycholoog ook schrijft in haar rapport. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat deze strafzaak al vergaande consequenties voor verdachte heeft gehad.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in zijn functie als mondhygiënist (in opleiding) schuldig gemaakt aan aanranding van [slachtoffer 1] die bij hem in behandeling was. Terwijl zij met een handdoekje over haar ogen in de behandelstoel lag, heeft hij zich boven haar afgetrokken en is in haar gezicht klaargekomen. Dat is een hele brutale, intimiderende seksuele handeling, terwijl zij zich als patiënt in een kwetsbare positie bevond. Het is ook buitengewoon smerig. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het gebeurde een grote impact op haar heeft gehad. Ze voelde zich boos en vies en kreeg te maken met gevoelens van schaamte, onveiligheid en wantrouwen. Ze heeft benadrukt dat juist in een behandelrelatie patiënten veilig zouden moeten zijn, omdat ze vaak zonder vragen de aanwijzingen van zorgverlenend personeel opvolgen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij het vertrouwen dat een patiënt in een behandelaar moet kunnen hebben ernstig heeft beschaamd.
Daarnaast heeft verdachte gedurende langere tijd veelvuldig collega’s en patiënten van twee praktijken heimelijk gefilmd en gefotografeerd.
Ook op deze aangeefsters is de impact groot. Dat blijkt uit hun bij de politie en op de zitting afgelegde verklaringen Binnen de praktijken waar verdachte werkzaam was is er sprake van een veranderde sfeer, een verminderd gevoel van veiligheid en voelen mensen zich kwetsbaar als ze zich moeten omkleden. Patiënten voelen zich boos, verdrietig en vies omdat misbruik is gemaakt van hun kwetsbaarheid als patiënt. Dit heeft het algemene gevoel van vertrouwen in zorgverleners verminderd.
Verdachte heeft met zijn handelen schade aan de beroepsgroep toegebracht. Verdachte heeft zijn eigen gevoelens en de bevrediging van zijn seksuele behoeftes voorop gesteld en niet nagedacht over de verstrekkende gevolgen voor aangeefsters. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2024 (het strafblad), blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. In de psychologische rapporten van 11 maart 2024 en 3 mei 2024 stelt de psycholoog vast dat sprake was van een drang, maar dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te spreken van een stoornis. Slechts bij de vaststelling van een stoornis kan de psycholoog adviseren feiten verminderd toe te rekenen. Het bestaan van een parafiele stoornis (zoals voyeurisme) is niet vast komen te staan. Bovendien stelt de psycholoog dat verdachte met zijn intelligentie in staat geacht mocht worden om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare. Om die reden kan het bewezen verklaarde volledig aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de reclasseringsrapporten van 3 oktober 2024 en 24 januari 2025. De reclassering ziet in het psychisch functioneren van verdachte de grootste risicofactor voor recidive. Het is positief dat verdachte in 2022 op eigen initiatief vrijwillig in behandeling is gegaan, wat in 2023 een schorsingsvoorwaarde is geworden. Verdachte zet zich goed in voor deze behandeling en zijn inzicht in zichzelf, grenzen en seksualiteit wordt vergroot. Hij is gemotiveerd tot gedragsverandering en komt zijn afspraken trouw na. Bij een gevangenisstraf moet verdachte de behandeling onderbreken. Dat beschouwt de reclassering als een contra-indicatie voor het opleggen van een gevangenisstraf, omdat de behandeling als cruciaal wordt gezien voor het verlagen van de kans op recidive. De reclassering adviseert voortzetting van de behandeling en de meldplicht als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij aan de voorwaarden wil blijven meewerken. De rechtbank volgt dit advies van de reclassering over de bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank ook het beroepsverbod handhaven om als mondhygiënist (of in een andere behandelaar-patiënt relatie) aan het werk te gaan, dat als schorsingsvoorwaarde was opgelegd. Verdachte heeft op de zitting toegelicht dat hij op den duur graag zijn opleiding wil afmaken en in de tandheelkunde verder wil gaan. Omdat verdachte de strafbare feiten tijdens de uitoefening van zijn beroep heeft begaan en om herhaling te voorkomen vindt de rechtbank dit beroepsverbod gedurende de proeftijd noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat zij minder bewezen verklaart dan wat de officier van justitie bewezen acht, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding van de gebruikelijke proeftijd van twee jaar af te wijken gelet op het tijdsverloop van twee jaar waarin verdachte al in behandeling is nadat verdachte zelf hulp heeft gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 127 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden een behandelverplichting, een meldplicht bij de reclassering en een beroepsverbod.
Dat betekent dat verdachte als hij zich aan de voorwaarden houdt, niet terug hoeft naar de gevangenis, omdat hij al zeven dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarom heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Handdoek (Omschrijving: PL1300-2022236181-G6258106, Wit)
1. STK Telefoon (Omschrijving: PL1300-2022236181-G6258413, Samsung)
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Omdat met behulp van de handdoek het onder 1 primair bewezen geachte is begaan, wordt deze verbeurdverklaard. Omdat met behulp van de telefoon het onder 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 12 en 13 bewezen geachte is begaan, wordt deze eveneens verbeurdverklaard. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toegezegd verdachte in de gelegenheid te stellen persoonlijke bestanden van de telefoon te verkrijgen voor zover redelijk en uitvoerbaar.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.500,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering vanwege de door hem bepleite vrijspraak, subsidiair dat het bedrag wordt gematigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending bij een aanranding brengen dit op zichzelf al met zich. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (4 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.500,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering vanwege de door hem bepleite vrijspraak, subsidiair dat het bedrag wordt gematigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 10 bewezenverklaarde heimelijk filmen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in haar eer of goede naam is aangetast.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 400,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (31 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De hoogte van de vordering is voornamelijk gebaseerd op de ernst van de onder 9 ten laste gelegde aanranding. Omdat verdachte van dat feit wordt vrijgesproken zal de rechtbank de benadeelde partij in het meer gevorderde deel niet ontvankelijk verklaren.
In het belang van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b (oud), 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f (oud), 57, 139H (oud) en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder 2 primair en subsidiair en 9 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 12 en 13 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3, feit 4, feit 6 en feit 7:
telkens opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon een afbeelding van seksuele aard vervaardigen, meermalen gepleegd;
feit 5, feit 8, feit 10, feit 11, feit 12 en feit 13:
telkens opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon een afbeelding van seksuele aard vervaardigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 127 (honderdzevenentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich na oproep bij Reclassering Nederland te Wibautstraat 12 in Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door ForLight of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Verbod bepaalde werkzaamheden
Veroordeelde werkt niet in een functie als mondhygiënist, of een andere functie waarin sprake is van een relatie behandelaar - patiënt, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt. Indien mogelijk, houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, toezicht op dit verbod.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
1. STK Handdoek (Omschrijving: PL1300-2022236181-G6258106, Wit)
1. STK Telefoon (Omschrijving: PL1300-2022236181-G6258413, Samsung)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,-- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.500,-- (tweeduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 400,-- (vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 400,-- (vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van acht dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. P. Sloot en H.D. Roskam, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2025.