ECLI:NL:RBAMS:2025:1223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
13/098274-24 (zaak A) en 13/199348-23 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en huisvredebreuk met tbs-maatregel

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en huisvredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, gedurende een lange periode zijn voormalige collega, aangeduid als aangeefster, heeft lastiggevallen. De verdachte heeft herhaaldelijk contact met haar gezocht via verschillende kanalen, ondanks dat zij herhaaldelijk had aangegeven geen contact te willen. Dit leidde tot een ontslag van de verdachte en een kantoorverbod. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor belaging in twee zaken, waarbij de feiten zich uitstrekten over meerdere jaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische toestand, en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens is de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, met een maximale duur van vier jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster in haar overwegingen meegenomen, evenals de noodzaak voor behandeling van de verdachte in een forensisch kader.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/098274-24
(zaak A)en 13/199348-23
(zaak B)
(ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonend aan de [adres 1] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2025. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. S. Hof.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting A. Wulterkens (psychiater) en [reclasseringswerker] (reclasseringswerker bij Reclassering Nederland) op de zitting als deskundigen gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
belaging van [persoon 1] in de periode van 1 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 te [plaats];
wederrechtelijke binnendringing van de [naam kantoorgebouw] , gelegen aan [adres 2] , op 24 januari 2024 en/of 8 maart 2024 te [plaats];
zaak B:
belaging van [persoon 1] in de periode van 1 januari 2019 tot en met 7 augustus 2023 te [plaats], in elk geval in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle onder A en B ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de onder zaak A ten laste gelegde feiten gebaseerd op de aangifte van aangeefster [persoon 1] (hierna: aangeefster), de e-mails van aangeefster, de deels bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). De onder zaak B ten laste gelegde belaging kan volgens de officier van justitie bewezen worden op basis van de aangifte van aangeefster en de deels bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak A, feiten 1 en 2, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft voor wat betreft zaak B bepleit dat slechts een kortere periode dan de tenlastegelegde periode bewezen kan worden, gelet op de verklaring van verdachte dat hij enkel gedurende een periode van drie à vier maanden heeft geprobeerd om met aangeefster contact op te nemen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal voor de leesbaarheid van het vonnis de ten laste gelegde feiten in chronologische volgorde behandelen. Eerst zal de rechtbank de ten laste gelegde belaging in de periode van 1 januari 2019 tot en met 7 augustus 2023 (zaak B) bespreken. Vervolgens worden de ten laste gelegde belaging in de periode van 1 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 en de lokaalvredebreuk (zaak A) gezamenlijk besproken, omdat deze feiten betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex.
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde (belaging)
3.3.1.1 Feiten en omstandigheden
Verklaring aangeefster
Op 8 augustus 2023 heeft aangeefster bij de politie aangifte gedaan van belaging door verdachte en daarbij onder meer het volgende aangegeven.
Aangeefster heeft in januari 2019 verdachte leren kennen, toen ze beiden bij het bedrijf [naam bedrijf 1] in [plaats] werkten. Ze werkten op verschillende afdelingen en eigenlijk kende ze hem niet, ze wist niet veel van hem. Na een korte tijd begon verdachte haar berichten via de werkchat te sturen, waarin hij over zijn geloofsovertuiging sprak en aangaf dat Allah hem als missie had gegeven om met aangeefster samen te zijn, ook in het hiernamaals. Hij vertelde dat ook aan haar collega’s. Aangeefster heeft verdachte toen gevraagd om geen contact meer met haar te zoeken. Toen hij daarna via de werkchat contact bleef zoeken werd aangeefster bang en heeft ze een melding gedaan bij de afdeling human resource van [naam bedrijf 1] (hierna: HR). HR heeft verdachte aangegeven dat hij moest stoppen en zij hebben hem een waarschuwing gegeven. Kort hierna, op 28 januari 2019, werd verdachte ontslagen omdat hij niet stopte met het zoeken van contact met aangeefster. Nadat hij was ontslagen zei verdachte tegen haar dat, als ze niet met hem wilde spreken, hij haar wist te vinden. Hij zei dat hij wist welke bus zij na het werk nam en er zodoende achter zou komen waar ze woonde, zodat hij Allah’s wil kon realiseren.
Aangeefster was erg bang voor verdachte en heeft de politie gebeld. Daarna heeft de politie een stopgesprek met verdachte gevoerd en heeft aangeefster haar telefoonnummer veranderd.
Om ander werk te zoeken heeft aangeefster haar LinkedIn geactiveerd. In februari 2020 vond ze een nieuwe werkgever: [naam bedrijf 2] B.V. (hierna: [naam bedrijf 2] ), gehuisvest in de [naam kantoorgebouw] . Verdachte stuurde haar in juli 2020 via LinkedIn een bericht dat hij haar wilde zien. Hij zei dat hij werd gestuurd door Allah en dat hij bij haar moest en zou zijn. Hij schreef ook dat hij zou gaan reageren op functies bij het bedrijf [naam bedrijf 2] in [plaats]. Aangeefster schrok erg van zijn manier van praten en heeft verdachte’s LinkedIn-account gelijk geblokkeerd. Desondanks bleef verdachte nieuwe (premium) LinkedIn-accounts aanmaken en contact met haar zoeken. Aangeefster verklaarde dat zij de LinkedIn-accounts van verdachte steeds blokkeerde en hij steeds nieuwe accounts aanmaakte en dat deze situatie drie jaren heeft voortgeduurd.
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij op 6 juni 2023 van de officemanager bij [naam bedrijf 2] , [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), hoorde dat verdachte langs de receptie was gelopen en op de zestiende verdieping, alwaar [naam bedrijf 2] zich bevindt, op een agressieve en imponerende manier op zoek was gegaan naar haar.
Getuigenverklaringen
[persoon 3] , leidinggevende bij [naam bedrijf 2] in [plaats], verklaarde onder meer dat ze op 5 juni 2023 te horen kreeg dat er een man beneden bij de receptie stond die op zoek was naar aangeefster en dat hij een briefje voor haar had achtergelaten. De man bleek verdachte te zijn. Op 6 juni 2023 stond verdachte wederom bij de receptie. Kort nadat [persoon 3] verdachte had verzocht het pand te verlaten en hij was weggegaan, zag zij hem op de zestiende verdieping, op de afdeling waar aangeefster werkzaam was. Hij kwam erg opgefokt over en zei dat hij op zoek was naar aangeefster. Op 9 juni 2023 kreeg [persoon 3] van de politie te horen dat de vader van verdachte had gebeld met de mededeling dat verdachte onderweg was naar [naam bedrijf 2] . Naar aanleiding van deze mededeling is [naam bedrijf 2] dicht gegaan en gedurende enkele dagen dicht gebleven. Ten slotte heeft [persoon 3] verklaard dat verdachte op 7 augustus 2023 weer beneden bij de receptie stond en dat op die datum een kantoorverbod voor verdachte is opgemaakt voor de duur van 24 maanden.
[persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), beveiliger van de [naam kantoorgebouw] , heeft verklaard dat hij op 7 augustus 2023 in de lobby was toen de receptioniste naar hem toe kwam en zei dat er een man was die niet welkom was. [persoon 4] ging met de man in gesprek en hoorde dat de man zei dat hij op zoek was naar aangeefster. Hij zei “Mijn huwelijk is 4,5 jaar geleden stuk gelopen. Ik moet van god naar (aangeefster) toe.” De man liet op zijn telefoon foto’s aan [persoon 4] zien van regenboogvlaggen en zei dat dat vlaggen van de duivel waren. [persoon 4] vond dit zorgelijk gedrag en heeft de man mee naar buiten genomen. [persoon 4] herkende de man van een maand eerder.
Informatie uit de politiesystemen
Verbalisant [verbalisant] raadpleegde de politiesystemen op de naam van verdachte en zag dat er registraties waren waarin de naam van aangeefster voorkwam. Een eerste registratie houdt in dat aangeefster op 9 april 2019 een melding bij de politie heeft gemaakt dat zij al drie maanden door verdachte wordt belaagd en berichten ontvangt via onder andere Instagram. Een andere registratie vermeldt dat een collega van aangeefster een melding heeft gemaakt dat verdachte op 5 en 6 juni 2023 bij het bedrijf, gevestigd aan [adres 2] , is geweest omdat hij op zoek was naar aangeefster. Verdachte kwam toen agressief over op de melder en de melder en haar collega’s waren ook bang voor verdachte. Tenslotte is er een registratie dat de politie op 9 juni 2023 informatie dat verdachte onderweg was naar [plaats] om in de [naam kantoorgebouw] aangeefster te vermoorden. Ook had verdachte op Instagram de tekst geplaatst: “een paar dagen geleden werd mij geopenbaard om met Gods steun de [naam kantoorgebouw] , waar genoemde vrouw werkt, te bestormen en zijn bevel uit te voeren.” Uiteindelijk is verdachte niet bij het pand aangetroffen.
Verklaring verdachte
In zijn verhoor op 7 augustus 2023 heeft verdachte onder meer verklaard: “(…) ik weet dat dit een teken van god is. Daarom ben ik bang voor mezelf en mijn medemens. Het moet gecommuniceerd worden en dat als ik mijn werk niet goed doe dit consequenties heeft. Al vier (4) jaar probeer ik al communicatie te krijgen. Dat moet gewoon. Ik heb zelf van [persoon 1] en alle anderen een afkeer omdat ze niet luistert en mijn niet laat praten. (…)”
In zijn verhoor op 9 augustus 2023 heeft verdachte bekend dat hij, in de periode dat hij bij [naam bedrijf 1] werkte, aangeefster meerdere sms-berichten heeft verstuurd. Daarnaast heeft hij bekend dat hij meerdere (premium) LinkedIn-accounts heeft aangemaakt en via deze accounts contact met aangeefster heeft gezocht. Ook is hij op 5 en 6 juni 2023 naar het bedrijf [naam bedrijf 2] toegegaan en is hier binnen geweest, met het doel om aangeefster te vinden. Verder heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij op 7 augustus 2023 bij de receptie was omdat hij aangeefster wilde spreken. Hij verklaarde dat hij al vier jaren in contact probeert te komen met aangeefster, maar dat zij dat niet wil.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij sinds 2019 contact probeert te zoeken met aangeefster. Als gevolg van zijn psychische stoornis heeft verdachte medio 2019 ongecontroleerd berichten naar aangeefster gestuurd. In de jaren 2020, 2021, 2022 en tot medio 2023 heeft verdachte aangeefster met rust gelaten. Daarna is zijn paranoïde waanvoorstelling ingetreden, waardoor hij weer contact met aangeefster opnam en naar de [naam kantoorgebouw] toe is gegaan.
Tussenconclusie betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank is op basis van bovenstaande van oordeel dat de aangifte betrouwbaar is en voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
3.3.1.2 Bewijsoverweging
Op basis van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020 op verschillende manieren contact gezocht met aangeefster, namelijk via de werkchat, sms-berichten en LinkedIn. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte, na zijn ontslag op 28 januari 2019, de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit. Deze verklaring vindt steun in de in de politiesystemen genoteerde melding van 9 april 2019, waarin staat dat aangeefster naar het politiebureau is gekomen en heeft verteld dat ze op dat moment al drie maanden door verdachte wordt belaagd. Daarnaast blijkt uit de politiesystemen dat verdachte in 2019 op Instagram het volgende heeft geplaatst: "
een paar dagen geleden werd mij geopenbaard om met Gods steun de [naam kantoorgebouw] , waar genoemde vrouw werkt, te bestormen en zijn bevel uit te voeren". Verder volgt uit de feiten en omstandigheden dat verdachte in de periode van 1 juni 2023 tot en met 7 augustus 2023 meerdere keren bij het bedrijf [naam bedrijf 2] in de [naam kantoorgebouw] is geweest.
Het moest voor verdachte duidelijk zijn dat aangeefster geen contact met hem wilde hebben nadat zij hem dit uitdrukkelijk had gezegd en hij een waarschuwing had gekregen van HR. Dit had voor verdachte extra duidelijk moeten zijn nadat hij werd ontslagen omdat hij contact met aangeefster bleef zoeken en hij geen reactie van aangeefster kreeg op zijn berichten via LinkedIn. Bovendien werd dit tijdens het stopgesprek door de politie benadrukt. Desondanks is verdachte doorgegaan met het zoeken van contact met aangeefster. Volgens de rechtbank toont dit aan dat verdachte welbewust contact is blijven zoeken met aangeefster, ook nadat hem duidelijk was geworden dat zij dit niet wilde.
Gelet op deze handelingen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een opzettelijke, wederrechtelijke, stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hieruit blijkt ook dat verdachte het oogmerk had om aangeefster te dwingen dat zij moest dulden dat hij met haar contact opnam en om haar vrees aan te jagen.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020 en in de periode van 1 juni 2023 tot en met 7 augustus 2023. Dit betreft een kortere periode dan de ten laste gelegde periode, nu onvoldoende is gebleken dat verdachte in de tussenliggende periode contact met aangeefster heeft gezocht.
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde (belaging en lokaalvredebreuk)
3.3.1.1 Feiten en omstandigheden
Kantoorverbod
Vanwege ongewenst gedrag op 7 augustus 2023 in de [naam kantoorgebouw] is verdachte de toegang ontzegd en is hem een individueel kantoorverbod aangezegd voor de duur van 24 maanden, met ingang van 7 augustus 2023. Dit kantoorverbod is tevens in het Duits opgesteld.
Naar aanleiding van de verdenking van belaging (zaak B) is verdachte op 10 augustus 2023 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld en is op 21 augustus 2023 de gevangenhouding bevolen. Op 16 oktober 2023 werd het bevel tot voorlopige hechtenis geschorst zodat verdachte kon worden opgenomen in een kliniek.
Verklaring aangeefster
Aangeefster heeft op 29 maart 2024 opnieuw aangifte gedaan van belaging door verdachte. Aangeefster is werkzaam in de [naam kantoorgebouw] , gevestigd op [adres 2] . Zij heeft verklaard dat verdachte op 26 januari 2024 naar haar werk kwam, over de balie sprong en met de lift naar haar afdeling is gegaan. Hij zou op zoek zijn geweest naar aangeefster en haar collega’s bang hebben gemaakt. Uit de aangifte volgt verder dat verdachte op 3 maart 2024 buiten de [naam kantoorgebouw] op aangeefster wachtte. Op 8 en 21 maart 2024 stond verdachte wederom buiten de [naam kantoorgebouw] .
Uit diverse e-mails, afkomstig van aangeefster, blijkt dat verdachte zich rond de [naam kantoorgebouw] heeft opgehouden dan wel de [naam kantoorgebouw] heeft betreden. Uit de e-mails volgt dat verdachte op 24 januari 2024 in haar kantoor heeft ingebroken en naar haar op zoek was. Verder blijkt uit de e-mails dat verdachte op 1 maart 2024 in de buurt van het kantoor is gezien en dat hij op 8 maart 2024 naar de afdeling is gegaan waar aangeefster werkte. Hij zou daarbij over de barrière bij de receptie zijn gesprongen en naar de betreffende etage zijn gerend.
De rechtbank merkt op dat de verschillende verklaringen en e-mails van aangeefster niet helemaal overeenkomen voor wat betreft de data dat verdachte bij de [naam kantoorgebouw] zou zijn geweest. Aangeefster verklaart desalniettemin betrouwbaar en consistent over wat er is voorgevallen. De rechtbank gaat uit van de data zoals die worden bevestigd door getuigenverklaringen van medewerkers en beveiligers bij de [naam kantoorgebouw] en [naam bedrijf 2] .
Verklaring [persoon 2] , melding en getuigenverklaring
[persoon 2] heeft op 30 januari 2024, namens het bedrijf [naam bedrijf 2] gevestigd aan [adres 2] , aangifte gedaan van huisvredebreuk. Zij heeft verklaard dat verdachte op 24 januari 2024 over de poortjes sprong en de lift naar boven nam. Vervolgens bevond hij zich op de zeventiende etage, liep zoekend rond en reageerde niet op vragen.
Op 1 maart 2024 kregen verbalisanten een melding dat een persoon met een pandverbod zich voor de [naam kantoorgebouw] zou bevinden. Op ongeveer vijftig meter afstand van het bedrijf zagen de verbalisanten verdachte lopen. Verdachte verklaarde dat hij berichten van God kreeg en dat aangeefster bij hem hoorde.
[persoon 5] (hierna: [persoon 5] ), receptionist bij de [naam kantoorgebouw] , heeft verklaard dat verdachte op 8 maart 2024 het gebouw betrad. [persoon 5] zag dat verdachte over een poortje sprong en met de lift naar boven ging.
Aanhouding verdachte
Op 20 maart 2024 kregen verbalisanten een melding dat een persoon met een pandverbod zich rondom de [naam kantoorgebouw] zou ophouden. Ter plaatse zagen de verbalisanten verdachte in een voertuig zitten. Verdachte verklaarde dat hij ongeveer dertig minuten in zijn voertuig zat en op zoek was naar een vrouw omdat hij haar moest spreken. Hij verklaarde dat hij van God de opdracht had gekregen om haar te spreken en als zij niet zou luisteren, zou haar man haar keel doorsnijden.
Verklaring verdachte
Op 21 maart 2024 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij op 1 maart 2024 in de [naam kantoorgebouw] bij het bedrijf [naam bedrijf 2] was om aangeefster te waarschuwen dat haar man haar keel zou doorsnijden. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij op de dag van zijn aanhouding (de rechtbank begrijpt: 20 maart 2024) in [plaats] was omdat hij aangeefster wilde zien.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij naar [plaats] is gekomen en twee keer lokaalvredebreuk heeft gepleegd zodat hij aangeefster kon spreken. Ook heeft hij bekend dat hij voor de [naam kantoorgebouw] op aangeefster heeft gewacht.
Tussenconclusie betrouwbaarheid aangeefster
De hierboven genoemde verklaringen en bevindingen sluiten aan bij wat aangeefster hierover heeft verklaard in haar e-mails. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring die aangeefster in haar e-mails heeft afgelegd.
3.3.2.2 Bewijsoverweging belaging (zaak A, feit 1)
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte zich op zowel 1 maart 2024 als op 20 maart 2024 bij en rond de [naam kantoorgebouw] heeft opgehouden. In de e-mails van aangeefster staat immers benoemd dat verdachte zich op 1 maart 2024 bij het pand bevond en er is een melding van gemaakt . Verdachte heeft dit bekend. Op 20 maart 2024 hebben verbalisanten verdachte op slechts vijftig meter van de [naam kantoorgebouw] aangehouden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de e-mails van aangeefster, de aangifte namens [naam bedrijf 2] en de verklaring van [persoon 5] blijkt dat verdachte op 24 januari 2024 en op 8 maart 2024 de [naam kantoorgebouw] heeft betreden. Gebleken is dat verdachte toen agressief en imponerend gedrag vertoonde.
Naar aanleiding van de eerdere verdenking van belaging, zoals besproken in rubriek 3.3.1 (zaak B), heeft verdachte enige tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht en is hij door de rechter-commissaris en in de raadkamer gevangenhouding verhoord. Onder die omstandigheden had het voor verdachte volstrekt duidelijk moeten zijn dat aangeefster op geen enkele wijze contact met hem wilde hebben. Ook had het voor verdachte duidelijk moeten zijn dat aangeefster hem niet wilde spreken, nadat hij een kantoorverbod voor het gebouw waar zij werkzaam is, kreeg opgelegd. Verdachte bleef echter contact met haar zoeken door zich op te houden bij en rond de [naam kantoorgebouw] en dit gebouw, ondanks het kantoorverbod, te betreden. Volgens de rechtbank toont dit aan dat verdachte welbewust contact is blijven zoeken met aangeefster, ook nadat hem duidelijk was geworden dat zij dit niet wilde.
Gelet op deze handelingen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een opzettelijke, wederrechtelijke, stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hieruit blijkt ook dat verdachte het oogmerk had om aangeefster te dwingen om te dulden dat hij met haar contact opnam en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan belaging schuldig heeft gemaakt in de ten laste gelegde periode.
3.3.2.3 Bewijsoverweging lokaalvredebreuk (zaak A, feit 2)
De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [persoon 2] , de verklaring van [persoon 5] en de verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte op 24 januari 2024 en op 8 maart 2024 de [naam kantoorgebouw] heeft betreden. Op dat moment was het verdachte duidelijk dat het hem niet was toegestaan om het pand te betreden, aangezien aan hem een kantoorverbod voor de duur van 24 maanden was opgelegd dat gold met ingang van 7 augustus 2023. Door desondanks het pand te betreden, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen van de [naam kantoorgebouw] .
3.3.2.4 Eendaadse samenloop zaak A, feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot zaak A, feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 te [plaats], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [persoon 1] , met het oogmerk voornoemde [persoon 1] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, door in voornoemde periode
- vanuit Duitsland naar Nederland te reizen en meermalen, te weten op 1 maart en 20 maart 2024, zich bij of rond het gebouw van de organisatie waar voornoemde [persoon 1] werkzaam is op te houden en
- vanuit Duitsland naar Nederland te reizen en de organisatie waar voornoemde [persoon 1] werkzaam is meermalen, te weten op 24 januari en 8 maart 2024, op agressieve en imponerende wijze te betreden;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 24 januari 2024 en 8 maart 2024 te [plaats], in een besloten lokaal te weten [naam kantoorgebouw] , gelegen aan [adres 2] , in gebruik bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 8 augustus 2023 schriftelijk de toegang tot die [naam kantoorgebouw] ontzegd voor de duur van 24 maanden;
ten aanzien van zaak B:
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020 en in de periode van 1 juni 2023 tot en met 7 augustus 2023 te [plaats], in elk geval in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] , met het oogmerk voornoemde [persoon 1] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, door in voornoemde periode:
- voornoemde [persoon 1] chatberichten via de werkchat toe te sturen en
- voornoemde [persoon 1] sms-berichten toe te sturen en
- voornoemde [persoon 1] een groot aantal LinkedIn-berichten toe te sturen en
- voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen "Allah heeft mij gestuurd" en "Allah heeft mij de missie gegeven dat wij samen moeten zijn" en "ik weet welke bus jij neemt zodat ik erachter kan komen waar jij woont en Allah's wil kan realiseren", en
- een bericht op Instagram te plaatsen met de tekst "een paar dagen geleden werd mij geopenbaard om met Gods steun de [naam kantoorgebouw] te bestormen en zijn bevel uit te voeren", en
- vanuit Duitsland naar Nederland te reizen en zich bij de receptie van de organisatie waar voornoemde [persoon 1] werkzaam is op te houden en
- vanuit Duitsland naar Nederland te reizen en de afdeling waar voornoemde [persoon 1] werkzaam is op agressieve en imponerende wijze te betreden.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Om die reden dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor alle tenlastegelegde feiten. Er dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 23 september 2024, opgemaakt door psycholoog R.A. Sterk, en het Pro Justitia rapport van 11 september 2024, opgemaakt door psychiater A. Wulterkens.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is en overweegt daartoe het volgende.
De psycholoog heeft gerapporteerd – kort weergegeven – dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat deze stoornis ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte aanwezig was. Verdachte ontwikkelde religieuze gedachten, waarbij God hem boodschappen gaf over aangeefster. Hij was ervan overtuigd dat hij aangeefster moest redden en vanuit deze gedachte heeft hij contact met haar gezocht. De gedachten waren psychotisch van aard, waardoor verdachte overtuigd raakte van deze onbeheersbare realiteitsverstoringen. De psycholoog is van oordeel dat de psychische stoornis en het daaruit voortvloeiende toestandsbeeld het denken en handelen van verdachte volledig heeft bepaald. De psycholoog adviseert daarom om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De psychiater heeft vastgesteld – kort weergegeven – dat er bij verdachte sprake was van schizofrenie met religieuze wanen, een erotomane waan jegens zijn ex-collega, betrekkingswanen en hallucinaties. Daarnaast was sprake van oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor verdachte overtuigd was van zijn gedachten. De schizofrenie was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Deze psychische problematiek heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde beïnvloed. Door de schizofrenie verkeerde verdachte namelijk in een realiteitsgestoorde belevingswereld, interpreteerde hij situaties verkeerd en trok hij verkeerde conclusies. Daarnaast was zijn zelfregulatie dusdanig verstoord dat hij geen keuzevrijheid meer had. Zo verklaarde verdachte dat hij een missie van God had gekregen en als hij hier niet aan zou voldoen, dit dodelijk zou aflopen voor zowel hem als voor aangeefster. Daarom adviseert de psychiater, evenals de psycholoog, om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de rapporteurs over. De rechtbank is van oordeel dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor de bewezenverklaarde feiten. Verdachte is niet strafbaar voor deze feiten en zal hiervoor worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd en heeft de rechtbank verzocht daarbij te bepalen dat de totale duur van de maatregel niet in tijd beperkt is.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Wat betreft het advies van de deskundigen heeft zij aangevoerd dat tbs met voorwaarden niet uitvoerbaar is, omdat verdachte niet kan resocialiseren in Nederland en de maatregel niet overdraagbaar is naar Duitsland. Ten aanzien van de gevorderde tbs met dwangverpleging heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan het vereiste dat sprake is van een geweldsmisdrijf. Bovendien is geen sprake van dreigend geweld en daardoor hooguit sprake van gemaximeerde tbs. Duitsland kent deze modaliteit niet.
In het geval dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Zij heeft verzocht om het onvoorwaardelijk strafdeel te bepalen op twaalf maanden en om de op te leggen bijzondere voorwaarden te ontlenen aan het door de reclassering uitgebrachte maatregelenrapport.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zijn voormalige collega gedurende een lange periode op stelselmatige en indringende wijze lastiggevallen. Hij heeft haar meerdere sms’jes gestuurd en haar via de werkchat benaderd. Ze heeft aangegeven dat ze dat niet wilde. Ondanks waarschuwingen vanuit zijn werk, een stopgesprek door de politie en de omstandigheid dat aangeefster niet op zijn berichten reageerde, bleef verdachte contact met haar zoeken. Nadat hij om deze reden werd ontslagen en aangeefster bij een andere werkgever ging werken, bleef hij contact met haar zoeken door via verschillende LinkedIn-accounts berichten naar haar te sturen. Ook een opgelegd kantoorverbod heeft verdachte er niet van weerhouden om haar op dat kantoor op te zoeken en door te gaan met het stelselmatig lastigvallen van haar. Hij heeft zich immers meerdere keren bij, rondom en in het gebouw waar zij werkzaam was, opgehouden. Verdachte heeft het slachtoffer gedurende een lange periode belaagd, terwijl zij hij voor haar vrijwel een onbekende was. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Aangeefster heeft verklaard dat het handelen van verdachte grote invloed heeft gehad op haar psychische gezondheid en haar huwelijk. Zijn gedragingen waren niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor alle andere betrokkenen zeer hinderlijk en beangstigend. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 januari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Rapportages
Uit het onder rubriek 6.3 vermelde rapport van de psycholoog blijkt dat het risico op gewelddadig gedrag als laag wordt ingeschat. De psychiater merkt daarbij echter op dat verdachte, indien hij psychotisch ontregeld is, dreigend over kan komen. Door de rapporteurs wordt het risico op recidive, zonder de juiste behandeling en medicatie, als hoog ingeschat. Het is daarom van belang dat verdachte goed ingesteld blijft op medicatie. Zowel de psycholoog als de psychiater concluderen dat behandeling voor de psychische stoornis noodzakelijk is om recidive in de toekomst te voorkomen. De rapporteurs adviseren een intensieve behandeling die zich richt op de schizofrenie. Daarnaast zal er middels psycho-educatie gewerkt moeten worden aan het verkrijgen van ziekte-inzicht en -besef. Een behandeling vanuit een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is ongewenst, omdat verdachte daarvoor onvoldoende intrinsieke behandelmotivatie heeft. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat verdachte zelfstandig zijn medicatiegebruik beëindigd. Gelet op de aard en de ernst van de psychische problematiek concluderen de rapporteurs dat de behandeling daarom dient plaats te vinden binnen een forensisch kader. De rapporteurs vinden oplegging van tbs met voorwaarden de meest passende maatregel. Binnen de tbs met voorwaarden kan verdachte in een gesloten kliniek voldoende behandeld worden en kan het risico op recidive worden verminderd. Bij voorkeur dient de behandeling plaats te vinden in Duitsland, mede gezien het feit dat verdachte de Duitse taal spreekt.
Ter terechtzitting is psychiater Wulterkens als deskundige gehoord, zij heeft de informatie uit het rapport bevestigd en nader toegelicht. Wulterkens heeft ter terechtzitting verklaard dat er bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van beperkt ziekte-inzicht. Daarnaast heeft zij verklaard dat het noodzakelijk is dat verdachte zijn medicatie blijft innemen om psychotische decompensatie te voorkomen. Verdachte is namelijk in het verleden driemaal opgenomen geweest en medicamenteus behandeld, echter is hij steeds in remissie geraakt omdat hij zelfstandig besloot om te stoppen met het innemen van zijn medicatie. Het is daarom van belang dat er goed zicht op verdachte en zijn behandeling wordt gehouden. Verder heeft Wulterkens aangegeven dat er eerder een zorgmachtiging aan verdachte is verleend, maar dat het te complex bleek om deze over te dragen aan Duitsland.
De reclassering heeft naar aanleiding van de Pro Justitia-rapportages gerapporteerd over de uitvoerbaarheid van de geadviseerde maatregel. Uit het rapport van GGZ Reclassering Nederland van 31 januari 2025, opgemaakt door [reclasseringswerker] , blijkt het volgende. De maatregel van tbs met voorwaarden is gericht op re-integratie in de Nederlandse samenleving. Verdachte is echter woonachtig in Duitsland en kan, gelet op de omstandigheid dat hij geen vijf jaren aaneengesloten op Nederlandse adressen ingeschreven heeft gestaan, geen aanspraak maken op de sociale voorzieningen in Nederland. Het is daarom niet mogelijk om interventies in te zetten in het kader van een reclasseringstoezicht of in de externe fase van de tbs met voorwaarden. Bovendien is gebleken dat tbs met voorwaarden niet overdraagbaar is naar Duitsland. Op basis van het voorgaande heeft de reclassering geconcludeerd dat het geadviseerde kader niet haalbaar en uitvoerbaar is.
Ter terechtzitting is [reclasseringswerker] als deskundige gehoord, zij heeft de informatie uit het rapport bevestigd en nader toegelicht.
Maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De rechtbank overweegt dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege verpleegd moet worden, en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, Sr, te weten meermalen belaging. Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Zij hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts vereist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de oplegging van deze maatregel. Hoewel verdachte tot nu toe nooit agressief gedrag heeft vertoond richting het slachtoffer, is er naar het oordeel van de rechtbank –zo volgt uit het dossier en het rapport van de psychiater en psycholoog– sprake van gedrag dat op anderen dreigend overkomt.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met het stellen van voorwaarden. De psychische problematiek van verdachte is ernstig en ongeneeslijk en het risico op recidive is hoog. Daarbij komt dat verdachte een beperkt ziekte-inzicht en -besef heeft en dat hij in het verleden heeft aangetoond dat hij zich onttrekt aan hulpverlening en niet medicatietrouw is. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt bovendien dat het noodzakelijk is dat verdachte de juiste behandeling krijgt, zijn medicatie blijft innemen en dat er zicht op hem wordt gehouden. Binnen een forensisch gesloten setting kan de geconstateerde psychische problematiek van verdachte langdurig en intensief behandeld worden. Daarnaast is eerder gebleken dat behandeling binnen het kader van een zorgmachtiging niet voldoende is om het recidivegevaar in te perken. Andere behandelkaders zijn ook niet passend gezien de mogelijkheid tot onttrekking aan de voorwaarden. Daar komt bij dat uit het maatregelenrapport van de reclassering is gebleken dat tbs met voorwaarden ten aanzien van een in Duitsland wonende tbs-gestelde niet haalbaar en uitvoerbaar is. De rechtbank zal het advies van de psycholoog en de psychiater derhalve niet volgen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat tbs met dwangverpleging de enige mogelijkheid is om de psychische problematiek van verdachte te behandelen, de maatschappij te beveiligen en het recidivegevaar zoveel mogelijk in te perken. Oplegging van tbs met dwangverpleging doet ook recht aan de complexiteit van de problematiek van verdachte.
Gemaximeerde tbs
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde feiten geen misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling is beperkt tot de duur van vier jaren.
Conclusie
De rechtbank legt verdachte tbs met dwangverpleging op waarbij de duur van de tbs is gemaximeerd tot vier jaren.
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte zal worden opgeheven met ingang van de datum waarop hij feitelijk is opgenomen in de kliniek.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38e, 55, 57, 138 en 285b Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van:
belaging, meermalen gepleegd
en
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak B:
belaging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking gesteld zal wordenen beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden. De totale duur van de terbeschikkingstelling is beperkt tot de duur van vier jaren.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde met ingang van de datum waarop veroordeelde feitelijk is opgenomen in een instelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en H.D. Roskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2025.
[…]
[…]
[…]