ECLI:NL:RBAMS:2025:1189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
C/13/752371 / HA ZA 24-656
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vervroegde opeisbaarheid van een lening in het kader van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen MAD Investments B.V. en LYS Trading B.V. MAD vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de MAD-lening opeisbaar was geworden door een aandelenverkoop door LYS op 19 april 2024. MAD stelde dat deze transactie de voorwaarden voor opeisbaarheid volgens de Vendor Loan Agreement (VLA) had geactiveerd. LYS betwistte de opeisbaarheid en voerde aan dat de VLA bedoeld was om LYS de koopsom voor haar aandelen kosteloos te laten lenen zolang zij aandeelhouder bleef. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als de tekst van de VLA letterlijk werd genomen, het beroep van MAD op de opeisbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechtbank overwoog dat de omstandigheden van de aandelenverkoop in het belang van de vennootschap waren en dat de vordering van MAD niet kon worden toegewezen. MAD werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 13.799,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/752371 / HA ZA 24-656
Vonnis van 19 februari 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
MAD INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij (hierna:
MAD),
advocaat: mr. M. Westra,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
LYS TRADING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij (hierna:
LYS),
advocaat: mr. L.J.J. Kerstens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 juni 2024 met producties 1 tot en met 8,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6,
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 februari 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
MAD is een investeringsmaatschappij met een minderheidsbelang in WEBB Invest B.V. (hierna:
WEBB). WEBB heeft een Europees opererende beleggingsinstelling als werkmaatschappij.
2.2.
Sinds begin 2017 zijn de heren [naam 1] en [naam 2] (hierna:
[naam 1]en
[naam 2]) als handelaren werkzaam bij de werkmaatschappij. Later is het plan opgevat dat [naam 1] en [naam 2] via LYS medeaandeelhouders van WEBB zouden worden.
2.3.
Op 2 december 2021 hebben de WEBB-aandeelhouders, waaronder MAD, gezamenlijk 16.994 WEBB-aandelen (een 45%-belang) verkocht aan LYS voor € 5.793.979. Deze koopsom werd ter voldoening met een Vendor Loan Agreement (
VLA) pro rata door de WEBB-aandeelhouders aan LYS uitgeleend. Dit betekende voor MAD een uitstaande aanspraak op LYS van € 493.111,12 (hierna: de
MAD-lening).
2.4.
De MAD-lening en andere VLA-leningdelen zijn behoudens in de VLA bepaalde omstandigheden niet opeisbaar. De VLA bepaalt onder meer:
3 Repayment
3.1
The Vendor Loan has to be repaid in case:
1. (…)
2. the Borrower does not timely or fully comply with an obligation pursuant to this Agreement and the Borrower has still not fully complied with such obligation within fifteen (15) Business Days after receipt of a written notice of default from the Lenders;
3. the Borrower sells and/or transfers shares in the capital of the Company (pursuant to Clause 3.6 or otherwise);
(…)
3.2
On the date of the occurrence of an event as referred to in Clause 3.1.2, 3.1.3, 3.1.4 and/or 3.1.5., the Borrower must immediately repay the amount of the Vendor Loan then outstanding.
(…)
3.4
The Borrower is allowed to repay all or part of the Vendor Loan to the Lenders early, without owing fee or penalty interest.
(…)
4 Miscellaneous
4.1
The provisions of this Agreement may not be amended or supplemented other than by a written document signed by the Parties.’
2.5.
Op 19 april 2024 heeft LYS 92 WEBB-aandelen verkocht en geleverd aan WEBB ten behoeve van een werknemersparticipatieplan. MAD eiste bij dit plan dat iedere aandeelhouder zou bijdragen in aandelen om verwatering te voorkomen. WEBB en alle bij de VLA betrokken partijen hebben hiermee ingestemd.
2.6.
Nadat MAD LYS heeft gedagvaard in deze zaak voor terugbetaling van de MAD-lening omdat de voornoemde transactie van 19 april 2024 de opeisbaarheid van de MAD-lening zou triggeren, is dit geschil tussen MAD en LYS onderwerp van gesprek geworden tussen WEBB en al haar aandeelhouders.
2.7.
Op 10 december 2024 hebben de aandeelhouders van WEBB, met uitzondering van MAD, een settlement agreement gesloten. Op basis hiervan verplichtte LYS zich tot termijnaflossingen ter voldoening in vijf tot zeven jaar van alle VLA-leningdelen aan bij de settlement agreement betrokken WEBB-aandeelhouders. Deze betalingsverplichtingen van LYS zijn afhankelijk gesteld van hetgeen LYS van WEBB verkrijgt onder een gelijktijdig afgesloten loan agreement. Onder de loan agreement leent WEBB maximaal € 900.000 aan LYS wanneer WEBB a) een jaarlijkse omzetgrens van € 5 miljoen behaalt en b) de aandeelhoudersvergadering van WEBB instemt met een dividenduitkering. Deze terugbetalingsconstructie is ook aan MAD voorgesteld, maar zij weigerde akkoord te gaan omdat zij als aandeelhouder van WEBB met deze constructie zelf financieel zou bijdragen aan aflossingen aan zichzelf.
2.8.
Op 24 december 2024 heeft LYS een termijnaflossing op de VLA-leningdelen aan de bij de settlement agreement betrokken WEBB-aandeelhouders gedaan.

3.Het geschil

3.1.
MAD vordert – na eiswijziging – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
A. primair voor recht verklaart dat de MAD-lening op 19 april 2024 opeisbaar is geworden door de aandelentransactie van LYS van die datum op grond van het bepaalde in artikel 3.1.3 VLA,
subsidiair voor recht verklaart dat het sluiten van de loan agreement en/of de settlement agreement in strijd is met de VLA en dat de MAD-lening als gevolg daarvan op 10 december 2024 opeisbaar is geworden op grond van het bepaalde in artikel 3.1.2 VLA,
meer subsidiair voor recht verklaart dat de vervroegde terugbetaling van de VLA op of omstreeks 24 december 2024 aan de leninggevers zoals opgenomen in de VLA met uitzondering van MAD in strijd is met de VLA en dat de MAD-lening als gevolg daarvan op of omstreeks 24 december 2024 opeisbaar is geworden op grond van het bepaalde in artikel 3.1.2 VLA,
LYS veroordeelt tot betaling van € 493.111,12 te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 20 april 2024, althans 11 december 2024, althans 25 december 2024,
LYS veroordeelt tot betaling van € 4.240,56 aan buitengerechtelijke incassokosten,
LYS veroordeelt in de proceskosten, inclusief nakosten en met rente vanaf acht dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
MAD beroept zich – kort gezegd – op een tekstuele uitleg van de VLA, omdat daaruit volgt dat de MAD-lening opeisbaar is geworden bij de onder 3.1.A. genoemde gebeurtenissen. De VLA is gesloten tussen zeven partijen, maar wel na onderhandelingen tussen uitsluitend LYS en een holding van WEBB. MAD en andere WEBB-medeaandeelhouders hebben geen invloed gehad op de tekst en moesten het doen met de tekst die zij voorgeschoteld kregen, zodat een subjectieve partijbedoeling niet is te achterhalen. Bovendien spreekt de tekst voor zich.
3.3.
LYS betwist de opeisbaarheid van de MAD-lening, omdat – samengevat – de VLA is bedoeld om LYS de koopsom voor haar WEBB-aandelenbelang kosteloos te laten lenen zolang zij WEBB-aandeelhouder blijft en [naam 1] en [naam 2] bij de werkmaatschappij van WEBB betrokken zijn. Dat betekent dat artikel 3.1.3 VLA slechts van toepassing is als LYS
alhaar WEBB-aandelen verkoopt aan een
derde, niet zijnde WEBB. Correspondentie uit die tijd sluit hier volgens LYS op aan. Subsidiair beroept LYS zich op de beperkende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid en misbruik van bevoegdheid om te concluderen tot een afwijzing van de vorderingen dan wel een beperking ervan tot € 2.564,18 (0,52% van de MAD-lening omdat LYS op 19 april 2024 0,52% van haar WEBB-aandelen verkocht). LYS vraagt tot slot om een proceskostenveroordeling van MAD.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank komt tot een afwijzing van de vorderingen van MAD op basis van de volgende beoordeling.
4.2.
Het antwoord op de vraag of artikel 3.1.3 VLA zo moet worden gelezen dat de MAD-lening al opeisbaar wordt bij een vervreemding door LYS van 0,52% van haar WEBB-aandelen kan in het midden blijven.
4.3.
Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat MAD moet worden gevolgd in haar betoog dat de bepaling letterlijk moet worden gelezen, is haar beroep op artikel 3.1.3 VLA onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6:248 lid 2 BW). Die omstandigheden zijn:
  • partijen hebben niet onderhandeld over de onderhavige situatie waarin aandelen nodig zouden zijn voor een werknemersparticipatieplan,
  • LYS heeft op 19 april 2024 slechts 0,52% van haar WEBB-aandelenbelang verkocht, wat in geen verhouding staat tot de opeisbaarheid van de volledige € 5.793.979 die met de VLA aan LYS is uitgeleend,
  • de VLA bepaalt dat over de lening geen rente verschuldigd is, zodat een verplichting tot terugbetaling voor LYS tot hoge financieringskosten zou leiden,
  • de aandelenverkoop en -levering op 19 april 2024 was voor een werknemersparticipatieplan in het belang van WEBB en ook MAD heeft ermee ingestemd,
  • MAD heeft in de onderhandelingen voor het werknemersparticipatieplan geëist dat iedere aandeelhouder zou bijdragen in aandelen om verwatering van belangen te voorkomen, zonder hierbij te wijzen op haar latere standpunt dat de VLA daarmee geheel opeisbaar zou worden,
  • LYS heeft voorafgaand aan de transactie van 19 april 2024 WEBB-aandelen gekocht, waardoor de netto positie van LYS als WEBB-aandeelhouder gelijk is gebleven.
4.4.
De na de dagvaarding overeengekomen settlement agreement en loan agreement, vormen geen schending van VLA-afspraken en leiden daarom ook niet tot de opeisbaarheid van de MAD-lening. Volgens MAD regelt artikel 3.4 met de term ‘
Lenders’ in meervoud dat een terugbetaling van VLA-leningdelen, uitsluitend aan
alleuitlenende WEBB-aandeelhouders tegelijk kan geschieden en dus niet aan iedereen behalve MAD. De rechtbank leest in deze bepaling echter geen verbod op selectieve aflossingen. De bepaling bepaalt dat het LYS is toegestaan om boetevrij delen van leningen eerder dan de overeengekomen opeisbaarheid af te lossen. Aan die bepaling heeft LYS uitvoering gegeven.
4.5.
Artikel 4.1 VLA regelt dat de VLA slechts bij een schriftelijk en door alle partijen ondertekend document kan worden gewijzigd of aangevuld, zodat bijvoorbeeld een door LYS gedaan beroep op nieuwe afspraken in afwijking of aanvulling van de VLA aan dit vormvereiste moet voldoen. LYS doet dit beroep echter niet en stelt ook niet dat de VLA is gewijzigd of aangevuld.
4.6.
Tot slot heeft MAD nog aangevoerd dat met de settlement agreement en loan agreement niet in het belang van de vennootschap is gehandeld. De besluitvorming in die vennootschap ligt in deze procedure echter niet voor.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van MAD moeten worden afgewezen.
4.8.
MAD zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van LYS tot op heden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
13.799,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt MAD in de proceskosten van € 13.799,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als MAD niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.