Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
[eiser]),
[gedaagde]),
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 mei 2024 met producties 1 tot en met 9,
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie en producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 10 tot en met 12,
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 december 2024 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
- de implementatie te begeleiden van een zogenaamd Enterprise Resource Planning (ERP)-softwaresysteem,
- verantwoordelijk te zijn voor het dagelijkse management en de professionalisering van de ICT-afdeling van [eiser] .
[naam 1]) een geschikte kandidaat vond, heeft [eiser] kennisgemaakt met [naam 1] en hebben [gedaagde] en [eiser] onderhandeld over de voorwaarden voor een overeenkomst van opdracht.
[naam 2]), HR-manager bij [eiser] , het volgende aan [gedaagde] :
opdrachtovereenkomst). Per deze datum sloten ook [eiser] en [naam 1] een overeenkomst. In de opdrachtovereenkomst staat onder meer:
[naam 3]), bestuurder van [eiser] . [eiser] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
3.Het geschil
- het was voor [eiser] van levensbelang dat een IT-manager het implementatietraject van begin tot eind zou kunnen begeleiden,
- een wederzijdse opzeggingsmogelijkheid vormt een afwijking van het wettelijke uitgangspunt bij opdrachtovereenkomsten dat slechts de opdrachtgever kan opzeggen (artikel 7:408 BW) en dient daarom uitdrukkelijk overeen te worden gekomen,
- de algemene voorwaarden van [gedaagde] gaan niet uit van een opzegmogelijkheid voor de opdrachtnemer en schrijven voor dat opzegging door de opdrachtgever geschiedt bij aangetekende brief met een opzegtermijn van drie maanden.