ECLI:NL:RBAMS:2025:1166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
13-382198-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging termijn feitelijke overlevering wegens overmacht

Op 24 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de termijn voor feitelijke overlevering van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat er geen sprake was van overmacht. De opgeëiste persoon, geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats], was in Nederland ingeschreven en had een advocaat, mr. D. Fontein. De officier van justitie had op 19 februari 2025 gevorderd de termijn voor feitelijke overlevering met 30 dagen te verlengen, omdat de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van tien dagen na de uitspraak van 13 februari 2025 kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet had aangetoond dat er sprake was van omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat, zoals vereist door artikel 35, tweede lid, van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank benadrukte dat de OLW slechts een beperkt aantal grondslagen biedt voor verlenging van de termijn en dat aan deze voorwaarden moet worden voldaan. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot verlenging van de termijn voor feitelijke overlevering moest worden afgewezen, omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de schorsingsvoorwaarden had gehouden door niet op de uitspraak te verschijnen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat er geen interpretatiekwestie aan de orde was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Internationale rechtshulpkamer

Parketnummer: 13-382198-24
Afwijzing verlenging termijn feitelijke overlevering wegens overmacht (artikel 35, tweede lid, OLW)
De uitvaardigende justitiële autoriteit van Duitsland heeft om overlevering verzocht van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .
Raadsman: mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan.

PROCEDURE

1. Bij bevel van 2 december 2024 is de overleveringsbewaring van de opgeëiste persoon bevolen onder gelijktijdige schorsing daarvan tot de inhoudelijke zitting. Daarbij is een aantal voorwaarden gesteld, waaronder dat de opgeëiste persoon aan iedere oproeping van de kant van justitie of politie gevolg zal geven.
2. Ter zitting van 30 januari 2025 is het door het
Frankfurt am Main District Courtten aanzien van de opgeëiste persoon uitgevaardigde Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) behandeld. De gevangenhouding is ter zitting bevolen onder gelijktijdige schorsing daarvan tot de uitspraak. Daarbij zijn dezelfde schorsingsvoorwaarden van toepassing verklaard.
3. Bij uitspraak van 13 februari 2025 heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan om in Duitsland te kunnen worden vervolgd voor de in het EAB gespecificeerde strafbare feiten. De opgeëiste persoon is – ondanks op grond van een schorsingsvoorwaarde daartoe verplicht te zijn – niet verschenen bij deze uitspraak.
4. De officier van justitie heeft op 19 februari 2025 op grond van artikel 35, tweede lid, OLW gevorderd dat de in het eerste lid gestelde termijn met 30 dagen wordt verlengd. Als gevolg van omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat, kan de feitelijke overlevering namelijk niet binnen de termijn van tien dagen na de uitspraak van de rechtbank plaatsvinden. Verlenging van de termijn is daarom noodzakelijk.
5. De officier van justitie heeft in raadkamer zijn standpunt nader toegelicht en gevorderd dat de vordering zal worden afgewezen. De officier is van mening dat in deze zaak geen sprake is van overmacht in de zin van artikel 35, tweede lid, OLW. Bij gebreke van overmacht, ernstige humanitaire redenen of redenen tot uitstel van de feitelijke overlevering, biedt artikel 37, eerste en tweede lid, OLW vanwege de beperkte termijn van vrijheidsbeneming (twee keer drie dagen) een zeer beperkt alternatief om de feitelijke overlevering van een voortvluchtige te bewerkstelligen. Deze termijn is in de praktijk vaker niet dan wel voldoende voor het bewerkstelligen van de feitelijke overlevering. De kern van zijn betoog komt erop neer dat het niet zo kan zijn dat de termijn van tien dagen voor feitelijke overlevering en daarmee ook de titel voor overleveringsdetentie verstrijkt indien een opgeëiste persoon zich niet aan de schorsingsvoorwaarden houdt door niet op de uitspraak te verschijnen. In het verlengde van een en ander heeft hij de rechtbank verzocht te overwegen prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
6. De raadsman van de opgeëiste persoon is in raadkamer niet verschenen en heeft geen standpunt kenbaar gemaakt.

BEOORDELING

Juridisch kader
7. Artikel 35, eerste lid, OLW bepaalt dat zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, de opgeëiste persoon feitelijk wordt overgeleverd.
8. Artikel 35, tweede lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op vordering van de officier van justitie de in het eerste lid gestelde termijn telkens met ten hoogste dertig dagen kan verlengen, indien dit noodzakelijk is doordat als gevolg van omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat de feitelijke overlevering niet binnen die termijn kan plaatsvinden.
Oordeel van de rechtbank
9. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat waardoor de feitelijke overlevering niet binnen tien dagen na de uitspraak van 13 februari 2025 heeft plaatsgevonden. Daarvoor is immers vereist dat sprake is van overmacht, waaronder
“abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die zich hebben voorgedaan buiten toedoen van degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden”moeten worden verstaan. [1] Dergelijke omstandigheden heeft de officier van justitie niet aangevoerd en ook overigens is daarvan niet gebleken.
10. De vordering tot verlenging van de termijn voor feitelijke overlevering wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
11. De rechtbank stelt vast dat de OLW een beperkt aantal grondslagen biedt om de termijn voor feitelijke overlevering te verlengen of tijdelijk op te schorten. Die grondslagen zijn – zoals bekend bij het Openbaar Ministerie – aan specifieke voorwaarden gebonden. Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan zal een dergelijke vordering moeten worden afgewezen. De rechtbank is gehouden de OLW – in samenhang gelezen met het Kaderbesluit 2002/584/JBZ – toe te passen, ook als dat in voorkomende gevallen door de toepassing van artikel 37 OLW een voor het Openbaar Ministerie onwenselijke kortere termijn voor feitelijke overlevering van in totaal zes dagen impliceert.
12. Aangezien naar het oordeel van de rechtbank op basis van de door de officier aangedragen argumenten geen interpretatiekwestie voorligt is het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie niet aan de orde.

BESLISSING

De rechtbank:
-
Wijst afde vordering ex artikel 35, tweede lid, OLW.
Deze beslissing is genomen op 21 februari 2025 door:
mr. A.L. op ‘t Hoog, rechter,
en in tegenwoordigheid van E.L. Rosbeek, griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 25 januari 2017, C-640/15, ​ECLI:EU:C:2017:39​ (