ECLI:NL:RBAMS:2025:1158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11371011\EA VERZ 24-1019
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer bij de Universiteit van Amsterdam afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, hierna te noemen [verweerster], bij de Universiteit van Amsterdam (UvA). De UvA verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat ontbinding gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de UvA onvoldoende had aangetoond dat er een onoplosbaar conflict bestond en dat er geen redelijke grond was voor ontbinding. De rechter wees het verzoek tot ontbinding af en veroordeelde de UvA om [verweerster] weer toe te laten tot haar functie als contentmanager. De rechtbank benadrukte dat de UvA als werkgever verantwoordelijk is voor het creëren van een werkklimaat waarin samenwerking mogelijk is en dat het niet aan [verweerster] te verwijten was dat mediation niet van de grond kwam. De UvA werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11371011 \ EA VERZ 24-1019
Beschikking van 21 februari 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: de UvA,
gemachtigden: mr. L.V.V. Meijers en mr. P.Th. Sick,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. J.E. Hoetink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van 23 oktober 2024;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoeken en een incidenteel verzoek met producties van 24 januari 2025;
- twee nadere producties van de zijde van de UvA.
- de mondelinge behandeling van 5 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 5 februari 2025. Namens de UvA zijn verschenen [naam 1] , manager afdeling redactie & content , [naam 2] , directeur communicatie, en [naam 3] , HR Adviseur, bijgestaan door mr. Meijers en mr. Sick. [verweerster] is verschenen met haar partner en werd bijgestaan door mr. Hoetink.
1.3.
Voorafgaand aan de inhoudelijke mondelinge behandeling is het incidenteel verzoek van [verweerster] behandeld. De UvA had desgevraagd geen bezwaar tegen het incidenteel verzoek. Daarop is besloten dat de kennisneming van de door [verweerster] in het geding gebrachte productie 76 is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is zijdens de UvA.
1.4.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is beschikking gevraagd en is de datum voor de beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1977, is op 15 oktober 2008 in dienst getreden bij de UvA en heeft sinds 15 oktober 2009 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Nederlandse Universiteiten van toepassing.
2.2.
In september 2012 werd een nieuwe website van de UvA gelanceerd en daarmee werd de functie van contentmanager geïntroduceerd.
2.3.
Met ingang van 1 februari 2013 is [verweerster] werkzaam als Contentmanager . Deze functie is ingedeeld in het gecombineerde functieprofiel van Communicatieadviseur niveau 3 en Redacteur niveau 3. De Contentmanager is binnen de UvA werkzaam op de afdeling Bureau Communicatie . Dit bureau heeft vier afdelingen. [verweerster] is werkzaam op de afdeling Redactie & Content .
2.4.
In het functieprofiel van Contentmanager staat, voor zover van belang, het volgende.
2.5.
[naam 1] is met ingang van september 2019 de direct leidinggevende van [verweerster] .
2.6.
[verweerster] was van 1 juli 2021 tot maart 2023 lid van de gemeenschappelijke ondernemingsraad (GOR). Vanuit haar GOR-lidmaatschap was zij beschikbaar voor de Universitaire Commissie Lokaal Overleg (UCLO).
2.7.
In het najaar van 2022 werden binnen het team Redactie & Content een hoofdredacteur en een eindredacteur aangesteld. [verweerster] had het gevoel dat vanaf dat moment taken en verantwoordelijkheden van haar werden overgenomen en heeft [naam 1] hier meerdere keren naar gevraagd. Op 29 maart 2023 is er een gesprek geweest tussen [verweerster] en [naam 1] .
2.8.
[verweerster] heeft zich op 11 april 2023 ziekgemeld.
2.9.
In een rapportage van de bedrijfsarts van 5 juni 2024 staat, voor zover van belang, dat [verweerster] is uitgevallen op medische gronden werk gerelateerd en dat er sprake is van onduidelijkheid rondom een gedeelte van de functie en de toekomst. De bedrijfsarts adviseerde om te starten met re-integratie voor 12 uur per week en raadde partijen aan om zo snel mogelijk in gesprek te gaan over de werkzaamheden.
2.10.
[verweerster] hervatte daarop haar werk voor de UCLO voor 12 uur per week.
2.11.
Op 14 juni 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] en [naam 1] .
2.12.
In een rapportage van 26 juni 2023 herhaalde de bedrijfsarts, voor zover van belang, het advies om [verweerster] duidelijkheid te geven wat haar functie is en wat van haar wordt verwacht.
2.13.
Bij e-mail van 28 juni 2023 heeft [naam 1] [verweerster] het volgende bericht gestuurd:
Ik zou nog voor je op papier zetten wat ik van jou verwacht binnen jouw rol. Ook als input voor ons vervolggesprek.Zie bijlage.Bij deze e-mail is een overzicht gevoegd waarin staat:
Als eindredacteur/ contentmanager coördineer je een website of een onderdeel daarvan. In jouw geval is dat de medewerkerssite. Daarbij horen de volgende taken:Beheer(…)Doorontwikkeling(…)Samenwerking(…).
2.14.
In een rapportage van 26 juni 2023 van de bedrijfsarts staat dat sprake is van een medisch beeld, naast een nog niet opgelost werk gerelateerd probleem tussen [verweerster] en de UvA. De bedrijfsarts raadde partijen aan dat bij een vervolggesprek een onafhankelijke derde aanwezig zou zijn.
2.15.
In een e-mail van 17 juli 2023 heeft de bedrijfsarts aan [naam 1] geschreven dat sprake is van een ‘
verstoorde verhoudingen/ arbeidsconflict’ en hij adviseert om op dat moment niet met haar in gesprek te gaan maar eerst mediation te gaan inzetten.
2.16.
In een rapportage van 17 juli 2023 heeft de bedrijfsarts aan partijen mediation aangeraden ‘
Aangezien er zowel sprake is van een medisch beeld, naast een nog niet opgelost werk gerelateerd probleem tussen werknemer en werkgever, (…)’.
2.17.
[verweerster] heeft eind juli 2023 contact gezocht met de afdelingen Informatiediensten en de Universiteitsbibliotheek in het kader van re-integratiewerkzaamheden. Bij e-mail van 24 augustus 2023 heeft [verweerster] [naam 1] hierover bericht.
2.18.
In september 2023 hebben partijen overleg gehad over mediation. [verweerster] gaf aan dat zij haar partner wilde meenemen naar de gesprekken. De mediator had daar geen bezwaar tegen. [naam 1] heeft meegedeeld dat hij dat niet zag zitten. Het overleg om tot mediation te komen is daarop gestopt.
2.19.
Bij e-mail van 28 september 2023 heeft [naam 1] aan [verweerster] voorgesteld om met elkaar in gesprek te gaan waarbij een collega van HR aanwezig is en [verweerster] een vertrouwenspersoon van de UvA mag meenemen. Verder schrijft [naam 1] in die e-mail dat hij heeft geconstateerd dat [verweerster] zich deels beter heeft gemeld en vraagt hij of dit betrekking heeft op een re-integratieplek binnen de UvA, omdat hij niks van haar heeft gehoord over het starten bij een re-integratieplek.
2.20.
Bij e-mail van 29 september 2023 heeft [verweerster] aan [naam 1] geschreven dat een gesprek met aanwezigheid van een collega HR niet is wat de bedrijfsarts heeft geadviseerd, maar dat zij nog steeds openstaat voor mediation. In die e-mail schrijft zij verder dat zij hem al eerder had geïnformeerd over een re-integratieplek binnen de UvA en heeft zij verzocht of mevrouw [naam 2] in plaats van [naam 1] haar aanspraakpunt kon zijn in het kader van haar re-integratie.
2.21.
Bij e-mail van 13 oktober 2023 heeft [naam 1] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan [verweerster] :

(…) Op 17 juli 2023 heeft de bedrijfsarts de situatie vervolgens als verstoorde verhouding beschouwd. Voor mij kwam dit als een verrassing, aangezien wij dus geen contact meer hebben gehad en het voor mij gissen is waarom de verhouding verstoord zou zijn.
Nu jouw toon naar mij steeds vijandiger wordt, kan ik inmiddels echter – helaas – niet meer ontkennen dat er sprake is van een conflict tussen jou en Bureau Communicatie UvA. Het is mij ook duidelijk geworden dat mediation nog de enige manier is om hieruit te komen. (…)
(…) graag start ik alsnog de mediation. Het is akkoord dat jouw man daarbij aanwezig is als toehoorder. Namens Bureau Communicatie UvA sluit (…) [naam 2] ook aan. (…) Naast de samenwerkingsproblematiek en jouw houding, komt tijdens de mediation dan ook het vervolg van jouw re-integratie, waaronder het plan van aanpak, jouw gedeeltelijke betermelding en de gewenste casemanager aan bod.
(…)”.
2.22.
Bij e-mail van 19 oktober 2023 heeft [verweerster] aan [naam 1] bericht dat zij een bericht voor een afspraak voor mediation zal afwachten.
2.23.
Bij e-mail van 9 november 2023 heeft de mediator partijen uitgenodigd voor een gesprek op 6 december 2023.
2.24.
Bij e-mail van 16 november 2023 heeft [verweerster] aan [naam 1] en [naam 2] , voor zover van belang, het volgende geschreven:

(…)
Ik wil graag voorstellen op een andere manier te overleggen (niet meer in een mediation). Ik heb hier een aantal redenen voor. (…)
- ik heb ondertussen wel gere-integreerd in alternatief passend werk;
- dit gaat goed, dit voelt veilig en ik zit bijna op mijn volledig aantal uren;
- (…);
- ik heb voorgesteld dat[naam 2] , ktn]
casemanager kan zijn in een e-mail aan[ [naam 1] , ktn]
van 29 september 2023;
- in plaats daarvan wordt nu voorgesteld dat[naam 2] , ktn]
deelneemt aan de mediation;
- hierover is niet met mij overlegd (er is ook geen 'overeenstemming' over);
- ik heb sinds 25 juli 2023 geen (neutrale) casemanager die met mij zaken kan
bespreken over re-integratie;
(…)
Al met al merk ik dat hoe dit alles gaat mij geen structuur geeft. Het omgekeerde gebeurt. Het 'gedoe' over een te starten mediation en alles wat daarbij komt kijken, maar ook het al die tijd niet oplossen van de door mij gevoelde spanningen in de werksituatie met [ [naam 1] , ktn] haalt mij uit de balans die ik juist wil vinden bij de re-integratie in werk. Dit alles voelt helemaal niet goed en ik voel mij daar letterlijk ook echt niet goed door.
Ik denk dat we realistisch moeten zijn: als we er 4 maanden over doen om voor de eerste keer aan tafel te komen in de mediation die werd geadviseerd door de bedrijfsarts, [ [naam 1] , ktn] duidelijk heeft laten weten geen zin in de mediation te hebben en [ [naam 2] , ktn] nu mee zou moeten komen in de mediation, hoe groot is dan de bereidheid om (werkelijk) terugkeer naar mijn eigen werk op een goede, welwillende manier mogelijk te maken?
Het zou mij helpen - en ik denk [ [naam 1] en [naam 2] , ktn] ook - als we er op inzetten te kijken naar mogelijke alternatieven voor werk. Daar zou ik dan wel graag hulp bij willen, waarbij ik denk aan de hulp van [ [naam 2] , ktn]. Omdat ik zelf heel graag wil dat deze route tot een oplossing leidt, maar ik het ook heel belangrijk vindt dat er niet onnodige ruis of vertraging ontstaat hierbij, heb ik ook hulp gevraagd van een advocaat.(…).
(…) Nu ik bijna voor mijn volledig aantal uren inzetbaar ben in passend werk, wil ik op deze manier maximaal inzetten op een oplossing die zorgt dat ik weer normaal en stabiel verder zal kunnen werken op een fijne plek. Ik wil namelijk niets liever dan niet ziek zijn, blijven of worden van mijn werksituatie.
(…)”.
2.25.
Bij e-mail van 4 december 2023 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan de gemachtigde van de UvA geschreven, voor zover van belang, dat [verweerster] bereid is gericht te zoeken naar een andere passende baan, binnen of buiten de UvA. De gemachtigde van de UvA heeft daarop bij e-mail van 6 december 2023 gereageerd dat, voor zover van belang, [naam 2] bereid is om [verweerster] hierbij te begeleiden en dat de UvA na drie maanden wil evalueren hoe de herplaatsing verloopt.
2.26.
Bij e-mail van 14 december 2023 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan de gemachtigde van de UvA geschreven, samengevat, dat [verweerster] de komende twee jaren op detacheringsbasis kan werken op de afdeling Documentatie Informatie Voorziening (DIV), maar zij een terugkeergarantie wil in haar functie van Contentmanager voor het geval de detachering niet kan worden omgezet in een vaste positie.
2.27.
Bij e-mail van 20 december 2023 heeft de gemachtigde van de UvA aan de gemachtigde van [verweerster] geschreven, samengevat, dat de voorgestelde oplossing niet mogelijk is, omdat op de afdeling DIV geen formatieruimte is, die er ook niet binnen afzienbare tijd komt en dat een terugkeergarantie geen onderdeel kan zijn van de oplossing.
2.28.
[verweerster] heeft in het daarvoor bestemde registratiesysteem van de UvA gemeld dat zij per 29 december 2023 weer volledig belastbaar was.
2.29.
Op 15 januari 2024 hebben partijen in het bijzijn van hun gemachtigden met elkaar gesproken. In dat gesprek hebben [verweerster] en [naam 2] meegedeeld geen conflict met de ander te hebben. In dat gesprek is afgesproken dat de UvA de voorwaarden voor detachering op papier zou zetten.
2.30.
Bij e-mail van 19 januari 2024 heeft de gemachtigde van de UvA aan de gemachtigde van [verweerster] voorgesteld, voor zover van belang, dat [verweerster] per 1 februari 2024 voor de duur van een jaar gedetacheerd zal worden naar de afdeling DIV en dat zij parallel aan deze detachering start met de opleiding tot Record Manager. Verder staat in die e-mail het volgende:
2.31.
Bij brief van 23 januari 2024 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan de gemachtigde van de UvA geschreven, samengevat, dat de Procedure werven, selecteren en herplaatsen van personeel aan de Universiteit van Amsteram (hierna: de herplaatsingsprocedure) niet van toepassing is en [verweerster] niet akkoord kan gaan met de voorwaarde dat zij na de detachering niet meer in haar eigen functie kan terugkeren.
2.32.
Bij brief van 30 januari 2024 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan de gemachtigde van de UvA geschreven dat nu de detachering niet doorgaat, de UvA gehouden is [verweerster] zonder enige beperking toe te laten tot haar eigen functie van Contentmanager en heeft hij de UvA verzocht te laten weten of de eenzijdige wijziging van de functie van [verweerster] wordt teruggedraaid.
2.33.
Bij brief van 8 februari 2024 heeft de gemachtigde van de UvA aan de gemachtigde van [verweerster] bericht dat van een eenzijdige doorgevoerde functiewijziging geen sprake is geweest. In die brief staat, voor zover van belang, het volgende:

(…) Het functioneren van de afdeling en met name de samenwerking met faculteiten en diensten liet te wensen over, waardoor er een opgave lag om hierin verbetering te brengen. Deze verbetering heeft de heer [naam 1] getracht te bereiken door onder andere aanpassingen in de werkprocessen te realiseren. Denk hierbij aan het verbeteren van de overlegstructuur en het aanscherpen van rollen en verantwoordelijkheden. Ook is er in september 2022 een nieuwe hoofdredacteur in dienst getreden (een rol tussen de heer [naam 1] en de contentmanagers in). Deze aanpassingen hebben echter geen grote of ingrijpende veranderingen meegebracht die strijdig zijn met de functieprofielen van de medewerkers. Ook hebben zij aldus geen effect gehad op het functieprofiel van[ [verweerster] , ktn]
.[De UvA, ktn]
betwist dan ook dat de heer [naam 1] de werkzaamheden van[ [verweerster] , ktn]
vanaf november 2022 steeds verder zou hebben overgedragen aan anderen binnen het team Redactie & Content en haar zou hebben buitengesloten van overleggen. Wel is het zo dat vanwege de wijziging van een algemeen UvA-breed redactieoverleg naar een redactieoverleg per site de contentmanagers voortaan zouden aansluiten bij het overleg van hun domein. Dit geldt echter voor iedere contentmanager en dus niet alleen voor[ [verweerster] , ktn]
Bovendien is er nog steeds gelegenheid om teambreed, onder andere over domein overstijgende aangelegenheden met elkaar mee te denken. Hier is iedere dinsdag een apart overleg voor. Er is slechts sprake van een duidelijkere verantwoordelijke voor iedere site. (…)”.
2.34.
Op woensdag 14 februari 2024 hebben partijen in aanwezigheid van hun gemachtigden met elkaar gesproken. De gemachtigde van [verweerster] heeft van dat gesprek een verslag gemaakt en de UvA aangeboden dat verslag toe te zenden. De UvA heeft hierop niet gereageerd. In dat verslag staat, voor zover van belang, dat [verweerster] heeft gezegd weer te willen werken in haar functie van contentmanager en dat zij die maandag zou kunnen starten, dat [naam 2] daarop heeft gezegd dat zij dat niet zal toestaan en partijen eerst in mediation moeten, en [verweerster] heeft gezegd dat zij bereid is te blijven overleggen maar zonder mediator en in aanwezigheid van haar gemachtigde.
2.35.
Bij e-mail van 13 maart 2024 heeft de gemachtigde van de UvA aan de gemachtigde van [verweerster] geschreven dat [verweerster] niet meewerkt aan mediation en dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de UvA niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In die brief heeft de UvA aan [verweerster] een beëindigingsvoorstel gedaan en meegedeeld dat parallel een ontbindingsprocedure zal worden gestart. Tot een regeling is het niet gekomen tussen partijen.
2.36.
Bij brief van 2 april 2024 heeft [naam 2] aan [verweerster] bericht dat sprake is van een onoplosbaar samenwerkingsprobleem en zij besloten heeft om de herplaatsingsprocedure te starten voor de duur van drie maanden. Verder staat in die brief dat functies waarbij sprake is van directe samenwerking met Bureau Communicatie buiten beschouwing vallen.
2.37.
Bij brief van 11 april 2024 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan de advocaat van de UvA geschreven dat de herplaatsingsprocedure niet van toepassing is en [verweerster] , na terugkeer van haar vakantie op 13 mei 2024 beschikbaar is om een start te maken in haar eigen werk.
2.38.
Bij brief van 13 augustus 2024 heeft [naam 2] geschreven dat een einde is gekomen aan het herplaatsingsonderzoek. Verder staat in die brief dat aan [verweerster] een passende structurele functie is voorgelegd, maar zij daar niet op gereageerd heeft.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De UvA verzoekt, samengevat de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding onder toekenning van een transitievergoeding aan [verweerster] .
3.2.
Ter onderbouwing daarvan stelt de UvA het volgende. Tussen de UvA en [verweerster] bestaat een langdurig, ernstig en onoplosbaar arbeidsconflict. [verweerster] weigert iedere vorm van conflictoplossing, omdat volgens haar geen sprake is van een conflict. Daarop zijn de interventiepogingen van de UvA afgestuit. Nadat [verweerster] had laten weten niet meer in haar eigen werk te willen terugkeren, heeft zij niet willen meewerken aan de herplaatsingsprocedure. Ook heeft zij daarna herhaaldelijk geweigerd mee te werken aan mediation. Daarnaast heeft zij meerdere keren gezorgd voor escalatie van de tussen partijen gevoerde gesprekken door te handelen in strijd met de gemaakte afspraken, of daaraan een geheel andere draai te geven. Het handelen van [verweerster] heeft ervoor gezorgd dat iedere vorm van samenwerking onmogelijk is geworden. Herplaatsing van [verweerster] in een andere functie ligt daarom niet in de rede.
3.3.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. [verweerster] heeft, samengevat en voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende aangevoerd. De UvA heeft eenzijdig haar functie aangepast. [naam 1] heeft hier desgevraagd geen duidelijkheid over willen geven. [verweerster] is ziek geworden van de door de UvA gecreëerde situatie. De UvA heeft de eerste mediationpoging ten onrechte afgezegd, omdat [verweerster] wilde dat haar partner bij de gesprekken aanwezig zou zijn. Bij de tweede mediationpoging heeft de UvA ten onrechte het onderwerp van de mediation willen wijzigen. De UvA is op een gegeven moment ten onrechte gaan schrijven over een verstoorde arbeidsverhouding onder verwijzing naar een oordeel van de bedrijfsarts. Die heeft alleen geschreven dat sprake is van een niet opgelost werk gerelateerd probleem tussen [verweerster] en de UvA. Zowel [naam 1] als [naam 2] hebben aangegeven geen conflict te hebben met [verweerster] dan wel dat zij niet weten wat het conflict precies inhoud. Ook heeft [naam 1] meegedeeld dat de functie van [verweerster] inhoudelijk niet wezenlijk is veranderd. Onduidelijk is waarom [verweerster] dan niet zou kunnen terugkeren in haar functie van contentmanager . [verweerster] heeft zich ingespannen om via detachering tot een andere functie te komen, maar de UvA wilde haar ten onrechte geen terugkeergarantie geven. De herplaatsingsprocedure van de UvA is op [verweerster] niet van toepassing. De UvA is daarom ten onrechte die procedure gestart.
3.4.
Indien het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen verzoekt [verweerster] , samengevat, de UvA:
1. te gelasten haar toe te laten tot haar werkzaamheden uit hoofde van haar functie als contentmanager , inhoudende alle taken en verantwoordelijkheden zoals zij die kende tot 1 september 2022 inclusief haar beleids- en strategische taken,
2. te gelasten een rehabilitatieverklaring te laten uitgaan,
3. te verbieden in strijd te handelen met haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en het goed werkgeverschap,
4. te gelasten een gecertificeerd en onafhankelijk bureau de zwaarte en inhoud van de functie van contentmanager te laten beschrijven en waarderen en indien daaruit naar voren komt dat de functie hoger dient te worden gewaardeerd, de UvA te gelasten [verweerster] met terugwerkende kracht in die functieschaal en -trede in te delen,
5. een en ander op straffe van dwangsommen.
3.5.
Indien het verzoek tot ontbinding wordt toegewezen verzoekt [verweerster] , samengevat:
1. bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst de tijd van deze procedure niet in mindering te brengen op de opzegtermijn van drie maanden, omdat de UvA ernstig verwijtbaar heeft gehandeld,
2. toekenning van de wettelijke transitievergoeding,
3. toekenning van een billijke vergoeding van € 300.000,00 en € 18.000,00 netto wegens psychisch lijden.
3.6.
Zowel in het geval de ontbinding wordt toegewezen als in het geval de ontbinding wordt afgewezen, verzoekt [verweerster] , samengevat:
1. voor het geval de vergoeding van € 18.000,00 wegens psychisch lijden niet mocht worden toegewezen ten titel van billijke vergoeding, die vergoeding toe te wijzen op grond van artikel 7:611 BW,
2. de UvA te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijke door [verweerster] gemaakte advocaatkosten, dan wel een hogere proceskostenveroordeling dan het forfaitaire tarief.

4.De beoordeling

4.1.
De kernvraag in deze zaak is of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. Uit artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW volgt dat van een redelijke grond sprake is als tussen werkgever en werknemer een zodanig ernstige en duurzame verstoorde arbeidsrelatie bestaat, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de werknemer te laten voortduren. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die een redelijke grond voor ontbinding oplevert. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.4.
Een aantal maanden nadat iemand in de nieuwe functie van hoofdredacteur was aangesteld, tegelijk met een extra eindredacteur, heeft [verweerster] in maart 2023 vragen gesteld over het wegvallen van een deel van haar taken en verantwoordelijkheden. Volgens de UvA zijn die vragen in verschillende gesprekken beantwoord, maar dat blijkt nergens uit. Wel heeft [naam 1] op 28 juni 2023 een overzicht verstrekt van de werkzaamheden behorend bij de functie van [verweerster] , maar daarmee werden haar vragen over gewijzigde (feitelijke) werkzaamheden en verantwoordelijkheden niet beantwoord. Uiteindelijk heeft de UvA pas op 8 februari 2024 een concreet antwoord op de vragen van [verweerster] gegeven. Daarbij is onder meer toegelicht dat de functie van [verweerster] hetzelfde is gebleven, maar dat de werkprocessen binnen de afdeling wel zijn gewijzigd.
4.5.
Als die informatie meteen in (of kort na) maart 2023 was verschaft, had voor de hand gelegen dat dit een basis was voor een vervolggesprek. [verweerster] maakt daar nu alsnog aanspraak op, terwijl de UvA zich op het standpunt stelt dat inmiddels zoveel is gebeurd dat sprake is van een voldragen g-grond.
4.6.
Dat standpunt van de UvA wordt niet gevolgd. Na de ziekmelding in april 2023 werd uit de verslaglegging van de bedrijfsarts duidelijk dat [verweerster] meer duidelijkheid moest krijgen over haar functie binnen de gewijzigde samenstelling van de afdeling Bureau Communicatie . Daarbij werd mediation geadviseerd, waar [naam 1] niet aan mee wilde werken als de partner van [verweerster] als toehoorder aanwezig zou zijn. Dat mediation toen niet op gang is gekomen, kan dan in ieder geval niet aan [verweerster] verweten worden. Vervolgens heeft [naam 1] enige tijd later alsnog met mediaton ingestemd, maar op initiatief van [verweerster] hebben partijen er toen samen voor gekozen een andere oplossing te onderzoeken. Uiteindelijk is die oplossing niet tot stand gekomen, maar intussen had [verweerster] zich wel weer hersteld gemeld, omdat zij volledig belastbaar was. Daarbij past dat partijen alsnog in gesprek zouden gaan over werkhervatting en de inhoud van de werkzaamheden, met als uitgangspunt het bericht van de UvA van 8 februari 2024. Weliswaar was het niet realistisch van [verweerster] te verwachten dat zij op een door haar gekozen maandag weer aan het werk zou kunnen alsof er niets gebeurd was, maar evenmin was mediation daarvoor een vereiste, zoals de UvA veronderstelt. En in ieder geval is onbegrijpelijk dat de UvA vervolgens eerst heeft aangekondigd vanwege een verstoorde arbeidsverhouding naar ontbinding van de arbeidsovereenkomst te streven, om vervolgens een herplaatsingstraject in gang te zetten om na ommekomst daarvan onderhavige procedure te starten.
4.7.
Dit alles klemt te meer nu zowel [naam 1] als [naam 2] tijdens de mondelinge behandeling hebben bevestigd op persoonlijk vlak geen conflict met [verweerster] te hebben.
4.8.
Van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat in redelijkheid niet meer van de UvA verwacht mag worden dat zij probeert deze te herstellen is dan ook geen sprake. Het ontbindingsverzoek zal worden afgewezen.
4.9.
Daarmee komt de kantonrechter toe aan de tegenverzoeken die zijn ingesteld voor het geval het ontbindingsverzoek wordt afgewezen. Deze zullen deels worden toegewezen. De UvA zal worden veroordeeld tot wedertewerkstelling van [verweerster] in haar eigen functie van contentmanager . Dat betekent echter niet dat zij daarmee alle taken en verantwoordelijkheden krijgt die zij tot 1 september 2022 had. Vast staat immers dat er wijzigingen op de afdeling hebben plaatsgevonden en daartoe was de UvA als werkgever bevoegd, mits dat niet tot een wijziging van de functie van [verweerster] heeft geleid. Volgens de UvA is daarvan geen sprake. Partijen zullen hierover alsnog in gesprek moeten gaan. Ook in verband met dat laatste zal aan de veroordeling tot wedertewerkstelling geen dwangsom worden verbonden.
4.10.
Het verzoek tot het laten uitgaan van een rehabilitatieverklaring is niet nader geconcretiseerd en om die reden al niet toewijsbaar. Ook het verzoek om de UvA te gebieden zich als goed werkgever te gedragen is te algemeen geformuleerd om te worden toegewezen. Van het verzoek om een onderzoek te laten gelasten naar de functie-inhoud en -zwaarte tenslotte is onvoldoende duidelijk gemaakt wat hiervoor de grondslag is. Ook dit wordt daarom niet toegewezen. Tenslotte wordt de gevorderde immateriële schadevergoeding afgewezen. [verweerster] heeft gesteld dat sprake is van psychisch lijden als gevolg van handelen van de UvA in strijd met goed werkgeverschap. Als al juist is dat de UvA in strijd met artikel 7:611 BW heeft gehandeld, betekent dit echter nog niet dat dit aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. Daarvoor moet worden vastgesteld dat sprake is van een aantasting in de persoon, bijvoorbeeld door het bestaan van geestelijk letsel. [verweerster] heeft daarvoor echter onvoldoende gesteld.
4.11.
De UvA wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. [verweerster] heeft verzocht de UvA te veroordelen in de reële proceskosten. Een veroordeling in de reële proceskosten is volgens vaste rechtspraak alleen bij hoge uitzondering aan de orde, indien sprake is van buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De proceskosten komen voor rekening van UvA, omdat UvA ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 1.086,00 aan salaris gemachtigde conform het forfaitaire tarief.

5.De beslissing

De kantonrechter, op het verzoek en het tegenverzoek:
5.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af,
5.2.
veroordeelt de UvA [verweerster] volledig toe te laten tot de werkzaamheden uit hoofde van haar functie van Contentmanager , binnen twee weken na betekening van deze beschikking,
5.3.
veroordeelt de UvA in de proceskosten van € 1.086,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de UvA niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. Inden, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025.