ECLI:NL:RBAMS:2025:1143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
13-300809-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben vuurwapens, wel schuldig aan wederspannigheid

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederspannigheid en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 maart 2023 in Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding van haar man, wat resulteerde in een bewezenverklaring van wederspannigheid. Echter, de rechtbank kon niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van twee vuurwapens in haar woning, waardoor zij werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van deze wapens. De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uur, waarvan 15 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak is gedaan na een zitting op 6 februari 2025, waar de verdachte en haar raadsman aanwezig waren. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering om een taakstraf op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor haar vier kinderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-300809-24
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2025. Verdachte was op de zitting aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. G. Onnink, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 22 maart 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: wederspannigheid;
Feit 2: het voorhanden hebben van een (doorgeladen en onmiddellijk gereed voor gebruik zijnde) revolver (en bijbehorende patronen) en een pistool (en bijbehorende patronen).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 22 maart 2023 omstreeks 00.47 uur ging de politie naar een portiekwoning op de [adres 1] naar aanleiding van een melding dat er een paniekalarm was afgegaan. Ter plaatse werd hen de toegang tot de woning versperd door de man van verdachte, [pesoon] , waarna er strubbelingen plaatsvonden tussen [pesoon] en de politie. Vervolgens zou verdachte de aanhouding van haar man hebben geprobeerd te beletten door zich met geweld te verzetten tegen de politie (feit 1). Verdachte en haar man zijn aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. In de ochtend kreeg de politie weer een melding om naar dezelfde woning te gaan, omdat de moeder van verdachte een vuurwapen in een tasje in een kast in de slaapkamer van woning had aangetroffen. Dit betrof een revolver met bijbehorende patronen. Vervolgens heeft de politie op de kast in de slaapkamer ook een pistool met bijbehorende patronen gevonden (feit 2).
De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid (feit 1) en het voorhanden van twee vuurwapens met bijbehorende munitie (feit 2.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat beide feiten bewezen kunnen worden. Door de politie is uitgebreid geverbaliseerd dat verdachte zich heeft verzet bij de aanhouding van de medeverdachte, de man van verdachte, (feit 1) en zij bekent ook een deel van de handelingen te hebben gepleegd. Ook het voorhanden hebben van de twee vuurwapens en de bijbehorende patronen (feit 2) kan bewezen worden, omdat deze zijn aangetroffen in de slaapkamer van verdachte en zij hier dus beschikkingsmacht en wetenschap over had. Bovendien is het DNA van verdachte aangetroffen op beide wapens. De verklaring van verdachte ter zitting dat zij de wapens zo’n twee jaar geleden in de toenmalige woning van haar partner heeft vastgepakt en dat zij er verder niet over na heeft gedacht is niet aannemelijk gelet op de plek waar de wapens zijn aangetroffen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de wederspannigheid (feit 1).
Verdachte moet wel worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de twee vuurwapens en de bijbehorende patronen (feit 2), omdat zij geen wetenschap had van de aanwezigheid van deze vuurwapens in de woning en zij hier ook geen beschikkingsmacht over had. Haar man heeft verklaard dat de gevonden vuurwapens van hem zijn en dat verdachte niet wist dat deze vuurwapens in haar woning lagen. Verdachte heeft verklaard dat haar DNA op de wapens terecht kan zijn gekomen omdat zij ongeveer twee jaar geleden de wapens in de toenmalige woning van haar man had gevonden en hem destijds daarmee heeft geconfronteerd. Ze had niet verwacht dat hij deze wapens jaren later nog steeds had en heeft meegenomen naar haar woning toen hij tijdelijk bij haar verbleef. De verklaring van verdachte dat zij de vuurwapens een tijd geleden heeft vastgehad, kan niet worden uitgesloten door de resultaten van het DNA-onderzoek. Daarnaast kan niet worden gesteld dat de vuurwapens zo in het zicht lagen dat verdachte deze wapens moet hebben gezien. De politie heeft namelijk geen foto’s van de vindplaats van beide wapens gemaakt en de moeder van verdachte is ook niet als getuige gehoord. Verder was het huis heel rommelig, waardoor de tassen waar de wapens in zaten niet opvielen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van de wapens en munitie (feit 2)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de twee vuurwapens en bijbehorende patronen voorhanden heeft gehad en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring moet de verdachte wetenschap hebben van de aanwezigheid van de wapens en daarover hebben kunnen beschikken. Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat de twee vuurwapens (en bijbehorende patronen) in haar woning lagen en haar man heeft verklaard dat verdachte niet bekend was met de aanwezigheid van zijn wapens in haar woning. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat haar man tijdelijk bij haar inwoonde in afwachting van een eigen woning en zijn spullen had meegenomen. De man van verdachte is bij vonnis van 28 juni 2024 veroordeeld voor het voorhanden hebben van de wapens in de woning van verdachte. Hoewel het uitgangspunt is dat een bewoner van een woning wetenschap heeft van de aanwezige goederen in haar woning en de wapens in de woning van verdachte zijn aangetroffen, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte zich ervan bewust was dat de wapens in haar woning aanwezig waren. De wapens en munitie zaten in tassen – de revolver in een schoudertas en het pistool in een plastic zak – en lagen dus niet direct zichtbaar in de woning. Daarbij weegt mee dat het huis ook rommelig oogde. In het dossier staat niet duidelijk vermeld waar precies en op welke wijze de moeder van verdachte de schoudertas met de revolver in de kast in de slaapkamer heeft aangetroffen en ook zijn er geen foto’s van de kast gemaakt. De moeder van verdachte is hierover niet als getuige gehoord zodat nadere informatie daarover ontbreekt. Ten aanzien van het pistool staat enkel in het dossier vermeld dat het vuurwapen in een plastic zak in een plastic bak (een voetbad, aldus verdachte) op de kast lag, maar ook hiervan zijn geen foto’s gemaakt. Verdachte stelt hier vanwege haar lengte niet bij te hebben gekund. Hoe zichtbaar de tassen en de wapens die daarin zaten voor haar moesten zijn is op basis van het dossier niet duidelijk. De rechtbank kan gezien al deze omstandigheden dan ook niet vaststellen dat verdachte de wapens wel moet hebben gezien.
Wel is een DNA-mengprofiel, met DNA van verdachte, op de scherpe en ruwe delen van de revolver en op de binnenzijde van de loop van het pistool aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dat haar DNA op de wapens terecht kan zijn gekomen doordat zij deze wapens zo’n twee jaar eerder (in 2021) in de toenmalige woning van haar man had gevonden en deze had vastgepakt, hem daarop had aangesproken en dat hij had aangegeven dat hij de wapens zou wegdoen. Dit alternatieve scenario kan niet worden uitgesloten door de resultaten van het DNA-onderzoek. De aanwezigheid van haar DNA op de vuurwapens brengt dan ook niet mee dat ze zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens in haar woning op 22 maart 2023.
De rechtbank kan gezien het hiervoor besprokene niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte wetenschap had van de vuurwapens en bijbehorende patronen in haar woning. Daarom wordt zij vrijgesproken van feit 2.
3.4.2
Bewezenverklaring wederspannigheid (feit 1)
De rechtbank acht op basis van de processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte bewezen dat zij zich bij de aanhouding van haar man als medeverdachte met geweld heeft verzet tegen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (feit 1).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 22 maart 2023 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen
- een ambtenaar, [verbalisant 1] , werkzaam als agent bij de Eenheid Amsterdam, en
- een ambtenaar, [verbalisant 2] , werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de medeverdachte, door met hevige kracht tegen te werken en door met kracht haar lichaam en ledematen naar de andere kant te bewegen en door trappende bewegingen te maken met haar benen en haar hoofd naar achteren te bewegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen en geen gevangenisstraf. Verdachte is een
first offenderen er is geen recidivegevaar. Verder heeft hij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met haar persoonlijke omstandigheden – ze heeft de zorg over haar vier kinderen, ontvangt een uitkering en heeft een huurwoning – en het advies van de reclassering, die stellig adviseert tegen een gevangenisstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door de aanhouding van haar medeverdachte te proberen te beletten. Zij heeft hiermee de uitoefening van de taak van de betreffende politieagenten ernstig bemoeilijkt. Dergelijke delicten ondermijnen daarnaast het gezag van politieagenten die hun werk proberen te doen. De rechtbank vindt het daarbij kwalijk dat verdachte zich heeft verzet terwijl de politie juist ter plaatse kwam om haar hulp te bieden omdat zij het bij haar geïnstalleerde paniekalarm had ingedrukt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 8 januari 2025, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [persoon] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene ontkent de feiten te hebben gepleegd, waardoor de reclassering geen delictanalyse heeft kunnen maken. Van een delictpatroon is geen sprake, omdat betrokkene sinds 2003 niet in beeld was bij politie en justitie. Uit ons onderzoek blijkt dat betrokkene haar praktische zaken in orde heeft en dat er geen signalen zijn dat sprake is van agressieproblematiek. Wel zijn er zorgen rondom haar gezin en haar relatie, maar hiervoor ontvangt ze reeds hulp van verschillende organisaties, waaronder Jeugdbescherming en de William Schrikker Stichting. Betrokkene is daarnaast bekend bij het buurtteam, start binnenkort met gezinsbegeleiding en heeft een verwijzing gekregen voor een behandeling. Wij vinden de zorgen niet delictgerelateerd en zien dat er al passende hulpverlening is. Tevens schatten wij het risico op recidive in als laag, waardoor wij geen aanknopingspunten zien voor reclasseringsbemoeienis. Betrokkene heeft op vrijwillige basis de hulp aanvaard die haar is aangeboden en is hiermee reeds bezig met het verbeteren van haar situatie. Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Wij zien contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Betrokkene draagt de zorg voor haar vier kinderen en van de jeugdbescherming begrijpen wij dat indien betrokkene gedetineerd raakt, een grote kans bestaat dat de kinderen van betrokkene uit huis worden geplaatst. Wij zien geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf. Wij twijfelen aan de uitvoerbaarheid van een financiële sanctie, omdat betrokkene leeft van een uitkering.
Verder is acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 december 2024. Hieruit blijkt dat zij in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Overige relevante omstandigheden
Bij het bepalen van de straf is ook gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) die de rechtbanken hebben vastgesteld. De rechtbank ziet aanleiding aan te sluiten bij de daarin opgenomen oriëntatiepunten voor eenvoudige mishandeling, omdat de verzetshandelingen van verdachte daarbij lijken te passen. Het oriëntatiepunt voor eenvoudige mishandeling bij een droge klap of schop is een geldboete van € 500,-. Strafverhogend weegt mee dat het feit is begaan tegen politieagenten.
De straf
De rechtbank deelt de twijfels van de Reclassering over de uitvoerbaarheid van een financiële sanctie en zal in plaats van een geldboete een taakstraf opleggen. Alles afwegende wordt aan verdachte een taakstraf opgelegd voor de duur van 30 uur, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het voorwaardelijke deel van de straf strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 180 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
onder 2 ten laste gelegdeniet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte
het onder 1 ten laste gelegdeheeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
wederspannigheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
30 (dertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
15 (vijftien) uren, van deze taakstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 7 (zeven) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. M.L. Kruit en A.J.P. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2025.
[...]

[...]