ECLI:NL:RBAMS:2025:1074

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
760003
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering uit hoofde van aannemingsovereenkomst tussen B.V. Katwijkse Bouwmaatschappij en gedaagden

In deze zaak heeft B.V. Katwijkse Bouwmaatschappij (hierna: KBM) een geldvordering ingesteld tegen gedaagden, die voortvloeit uit een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 1 september 2021, betrof de bouw van appartementen in een nog te bouwen gebouw. KBM heeft de gedaagden in totaal € 348.120,00 in rekening gebracht, verdeeld over negen termijnen. Tot op heden hebben de gedaagden slechts een deel van de termijnen voldaan, en KBM heeft conservatoir beslag gelegd op onroerend goed van de gedaagden wegens het uitblijven van betaling.

Tijdens de zitting op 20 december 2024 heeft KBM haar vorderingen toegelicht, terwijl de gedaagden verweer hebben gevoerd. De gedaagden hebben erkend dat zij een deel van de vordering niet hebben voldaan, maar stellen dat zij in betalingsonmacht verkeren. De voorzieningenrechter heeft de vordering van KBM beoordeeld en vastgesteld dat de geldvordering toewijsbaar is, omdat deze voldoende onderbouwd is en de gedaagden in verzuim zijn.

De voorzieningenrechter heeft KBM in het gelijk gesteld en de gedaagden veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ook zijn de gedaagden veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/760003 / KG ZA 24-958 VVV/KH
Vonnis in kort geding van 10 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. KATWIJKSE BOUWMAATSCHAPPIJ “K.B.M.”,
gevestigd te Katwijk,
eiseres bij dagvaarding van 25 november 2024,
hierna te noemen: KBM,
advocaten: mr. T.E. Deenik en mr. M.E. Breed te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto te Amstelveen.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 20 december 2024 heeft KBM de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagden] hebben verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties ingediend, KBM heeft daarnaast een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
- [naam] , algemeen directeur bij KBM, mr. Deenik en mr. Breed,
- [gedaagde 1] en mr. J.P. Sanchez Montoto.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
KBM en [gedaagden] hebben op 1 september 2021 een aannemingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagden] als deelgerechtigden aan KBM de opdracht hebben verstrekt tot bouw van (hun appartement in) het gebouw “ [naam gebouw] ”.
2.2.
De aanneemsom van € 348.120,00 (inclusief btw) zou op grond van de aannemingsovereenkomst door KBM in de volgende negen termijnen gedeclareerd worden:
“(…)
(…)”
2.3.
Het gebouw is inmiddels voltooid en (grotendeels) opgeleverd (hoewel [gedaagden] onbereikbaar zijn gebleken voor het inplannen van een afspraak en oplevering van het appartement). Alle termijnen zijn dan ook door KBM gefactureerd.
2.4.
[gedaagden] hebben de termijnen 1 t/m 4 en 6 voldaan. Daarnaast hebben zij twee deelbetalingen verricht: op 11 juni 2024 een bedrag van € 10.000,00 en op
16 september 2024 een bedrag van € 30.000,00. De termijnen 5 en 7 t/m 9 zijn – ondanks meerdere verzoeken daartoe door KBM – niet (volledig) voldaan:
2.5.
In de aannemingsovereenkomst is overeengekomen dat indien en voor zover [gedaagden] een reeds opeisbaar gedeelte van de aanneemsom niet op de daarvoor gestelde vervaldag hebben voldaan, [gedaagden] daarover een rente van 5% per jaar verschuldigd zijn vanaf de dag van opeisbaarheid tot die van voldoening, te vermeerderen met btw. Op grond hiervan heeft KBM aan [gedaagden] facturen gestuurd voor de contractuele rente: (i) op 20 augustus 2024 een factuur van € 8.049,81 (waarvan € 2.515,60 aan incassokosten), met vervaldatum 3 september 2024 en (ii) op 16 september 2024 een factuur van € 487,19, met vervaldatum 30 september 2024.
2.6.
[gedaagde 1] heeft medegedeeld dat hij bezig was met de verkoop van zijn huis in [woonplaats] , zodat hij de verkoopopbrengst kon aanwenden voor betaling van het openstaande bedrag. De verkoop van zijn huis in [woonplaats] heeft (nog) geen doorgang gevonden en het openstaande bedrag is tot op heden niet voldaan.
2.7.
Intussen is in november 2024 door KBM, nadat zij verschillende keren uitstel had verleend en volledige betaling steeds uitbleef, conservatoir beslag gelegd op onroerend goed en onder derden ten laste van [gedaagden]

3.Het geschil

3.1.
KBM vordert, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan KBM van het openstaande bedrag van € 133.894,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, althans de contractuele rente, vanaf 17 september 2024,
veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan KBM van een bedrag van
€ 4.253,28 aan beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan KBM van een bedrag van
€ 2.113,94 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] erkennen de vordering van KBM grotendeels. [gedaagden] voeren aan dat geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Zij willen wel betalen, maar zijn daartoe niet in staat omdat hun geld (nog) in vastgoed zit. Bedoeling van [gedaagden] is om de woning in [woonplaats] alsnog op korte termijn te verkopen om vervolgens uit de verkoopopbrengst de vordering van KBM te voldoen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, (nader) ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een geldvordering is in kort geding toewijsbaar indien de eisende partij hierbij een spoedeisend belang heeft en indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens zal toewijzen.
4.2.
De geldvordering van € 133.894,00 is door KBM onderbouwd en door [gedaagden] niet weersproken. De geldvordering bestaat volgens KBM uit de vier termijnen die nog moeten worden voldaan, te verminderen met € 40.000,00 voor de door [gedaagden] verrichte deelbetalingen, te vermeerderen met € 8.537,00 voor de contractuele rente en incassokosten. De geldvordering wordt toegewezen, met uitzondering van de bij factuur van 20 augustus 2024in rekening gebrachte incassokosten ad € 2.515,60, nu voor toewijzing daarvan geen grond bestaat, mede omdat de maximale vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten conform het hierna bepaalde al wordt toegewezen.
4.3.
KBM vordert ook wettelijke rente over de geldvordering vanaf 17 september 2024, dan wel voorzetting van de contractueel overeengekomen rente per die datum. Nu de laatste factuur voor de contractuele rente op 16 september 2024 is verstuurd, acht KBM het redelijk om de contractuele rente vanaf 17 september 2024 te vervangen door de wettelijke rente. [gedaagden] stellen, zonder nadere onderbouwing, dat de contractueel overeengekomen rente niet kan worden vervangen door de wettelijke rente.
4.4.
De voorzieningenrechter volgt KBM in haar standpunt dat in plaats van een contractuele rente de hogere wettelijke rente kan worden toegewezen, zij het vanaf het moment van verzuim. Voor het merendeel van de facturen die aan de geldvordering ten grondslag liggen, geldt dat [gedaagden] op 17 september 2024 al in verzuim waren. Dit geldt alleen niet voor de factuur van 16 september 2024, ten aanzien waarvan [gedaagden] pas per 1 oktober 2024 in verzuim zijn (vanwege de vervaldatum van 30 september 2024). Gelet hierop wordt laatstgenoemde factuur per 1 oktober 2024 vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige deel van de hoofdvordering geldt dat per 17 september 2024, zoals gevorderd.
4.5.
KBM vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 2.113,94 toegewezen.
4.6.
KBM vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Uit de producties blijkt dat KBM € 1.858,62 aan kosten voor deurwaardersexploten heeft gemaakt. De beslagkosten worden derhalve vastgesteld op € 1.858,62 voor kosten deurwaardersexploten en € 554,00 voor salaris advocaat, totaal € 2.412,62.
4.7.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van KBM worden begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht 6.617,00 (waarvan € 688,00 in verband met het verzoekschrift conservatoir beslag)
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
totaal € 8.014,37.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.9.
De bedragen tot voldoening waarvan [gedaagden] zullen worden veroordeeld, gelden als voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen zij ten gronde zullen blijken verschuldigd te zijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na de dag van dit vonnis aan KBM te betalen een bedrag van € 131.378,40 (zegge: eenhonderdeenendertigduizenddriehonderdachtenzeventig euro en veertig eurocent), waarvan € 130.891,21 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 17 september 2024 en € 487,19 te vermeerderen met die wettelijke rente met ingang van 1 oktober 2024, tot de dag van volledige voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na de dag van dit vonnis aan KBM te betalen een bedrag van € 2.113,94 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na de dag van dit vonnis aan KBM te betalen een bedrag van € 2.412,62 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 8.014,37, te betalen binnen veertien dagen na de dag van dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. K. Hogeman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.Type: KH