In deze zaak heeft B.V. Katwijkse Bouwmaatschappij (hierna: KBM) een geldvordering ingesteld tegen gedaagden, die voortvloeit uit een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 1 september 2021, betrof de bouw van appartementen in een nog te bouwen gebouw. KBM heeft de gedaagden in totaal € 348.120,00 in rekening gebracht, verdeeld over negen termijnen. Tot op heden hebben de gedaagden slechts een deel van de termijnen voldaan, en KBM heeft conservatoir beslag gelegd op onroerend goed van de gedaagden wegens het uitblijven van betaling.
Tijdens de zitting op 20 december 2024 heeft KBM haar vorderingen toegelicht, terwijl de gedaagden verweer hebben gevoerd. De gedaagden hebben erkend dat zij een deel van de vordering niet hebben voldaan, maar stellen dat zij in betalingsonmacht verkeren. De voorzieningenrechter heeft de vordering van KBM beoordeeld en vastgesteld dat de geldvordering toewijsbaar is, omdat deze voldoende onderbouwd is en de gedaagden in verzuim zijn.
De voorzieningenrechter heeft KBM in het gelijk gesteld en de gedaagden veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ook zijn de gedaagden veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.