ECLI:NL:RBAMS:2025:1069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
11368283 \ CV EXPL 24-13539
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening door ING Bank N.V. aan [gedaagde] met betrekking tot verjaring en kwijtschelding

In deze zaak vordert ING Bank N.V. een deel van een geldlening terug van [gedaagde], die voor haar onderneming geld heeft geleend van de rechtsvoorganger van ING. De kantonrechter oordeelt dat de vordering niet is verjaard en veroordeelt [gedaagde] om € 12.500,00 aan ING te betalen. De procedure omvat een tussenvonnis van 28 november 2024 en een mondelinge behandeling op 6 februari 2025. De feiten van de zaak zijn dat [gedaagde] in 2007 en 2008 kredietovereenkomsten heeft gesloten met de rechtsvoorganger van ING, maar in 2012 failliet is verklaard. ING heeft het openstaande bedrag opgeëist, maar [gedaagde] heeft slechts een deel van de schuld betaald. ING vordert nu opnieuw betaling van € 12.500,00, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] verzoekt om kwijtschelding van het bedrag, maar de kantonrechter wijst dit verzoek af. De kantonrechter stelt vast dat de vordering niet is verjaard, omdat ING de verjaringstermijn heeft gestuit door herhaaldelijk contact met [gedaagde] over de openstaande schuld. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11368283 \ CV EXPL 24-13539
Vonnis van 6 maart 2025
in de zaak van
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ING,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde] (H.O.D.N. [handelsnaam] ),
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Waar gaat deze zaak over?

[gedaagde] heeft voor haar onderneming [handelsnaam] geld geleend van de rechtsvoorganger van ING. ING vordert een deel van dat geld terug. De kantonrechter oordeelt dat de vordering niet is verjaard en veroordeelt [gedaagde] om € 12.500,00 aan ING te betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 november 2024,
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De rechtsvoorganger van ING heeft in 2007 en 2008 met [gedaagde] kredietovereenkomsten gesloten, met in totaal een limiet van € 70.000,00. [gedaagde] heeft dit krediet gebruikt voor haar toenmalige onderneming [handelsnaam] .
3.2.
In 2012 is [gedaagde] failliet verklaard. Als gevolg van het faillissement zijn de kredietovereenkomsten geëindigd. ING heeft het op dat moment openstaande bedrag in één keer opgeëist.
3.3.
In een eerdere procedure heeft ING betaling van € 12.500,00 van [gedaagde] gevorderd. Op 24 juli 2019 heeft rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, [gedaagde] veroordeeld om dat bedrag aan ING te betalen. [gedaagde] heeft dat bedrag betaald. De rest van het openstaande bedrag heeft zij niet volledig betaald.

4.Het geschil

4.1.
ING vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde] verzoekt om kwijtschelding van (een deel van) dat bedrag, omdat zij geen geld heeft om te betalen. Zij wijst erop dat zij al in 2012 failliet is verklaard en zij zegt dat de vordering is verjaard.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Volgens ING moet [gedaagde] op grond van de kredietovereenkomsten nog € 62.369,00 betalen. [gedaagde] ontkent niet dat zij een schuld heeft aan ING, zij heeft alleen gezegd dat zij niet precies weet hoe hoog die schuld is. De kantonrechter gaat er daarom in principe van uit dat [gedaagde] in ieder geval nog het door ING gevorderde bedrag van € 12.500,00 moet terugbetalen.
De vordering is niet verjaard
5.2.
Het voorgaande kan anders zijn als de vordering is verjaard, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd. [gedaagde] heeft gezegd dat zij al in 2012 failliet is verklaard, waarna meer dan vijf jaar is verstreken.
5.3.
De vordering van ING is een geldvordering. Een geldvordering verjaart na verloop van vijf jaar nadat deze opeisbaar is geworden, behalve als die verjaring wordt gestuit. De vordering van ING is door het faillissement van [gedaagde] in 2012 opeisbaar geworden. Naar het oordeel van de kantonrechter is de vordering van ING niet verjaard, omdat ING de verjaringstermijn steeds binnen vijf jaar heeft verlengd (heeft gestuit). Tijdens de mondelinge behandeling is namens ING gesteld dat ING [gedaagde] vanaf 2012 op verschillende momenten duidelijk heeft gemaakt dat de vordering nog altijd bestaat en dat [gedaagde] nog steeds moet betalen. Dat heeft ertoe geleid dat in 2016 een betalingsregeling tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft toen maandelijks een bedrag afgelost. In 2018 is zij gestopt met betalen, waarna ING haar weer een aantal keer heeft gevraagd het openstaande bedrag te betalen. [gedaagde] heeft deze gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling erkend. Uit door ING in deze procedure ingebrachte brieven volgt dat ING [gedaagde] ook vanaf 2021 meerdere keren heeft gevraagd te betalen. Dit betekent dat sinds 2012 tot aan de dag van de dagvaarding geen periode van vijf jaar is verstreken zonder dat ING de verjaring heeft gestuit.
De vordering is niet kwijtgescholden
5.4.
[gedaagde] heeft nog verzocht (een deel van) de vordering kwijt te schelden, omdat zij ook andere schulden heeft en op zoek is naar woonruimte. De kantonrechter kan het gevorderde bedrag niet kwijtschelden. ING kan dit wel, maar zij heeft dit niet gedaan. [gedaagde] moet het geld dus terugbetalen. Dat [gedaagde] niet in staat is te betalen, zoals zij heeft gezegd, verandert hieraan niets. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen om € 12.500,00 aan ING te betalen. De kantonrechter wijst er daarbij op dat namens ING tijdens de mondelinge behandeling is gezegd dat zij bereid is mogelijkheden voor een nieuwe betalingsregeling te onderzoeken. Dat is alleen mogelijk als [gedaagde] daaraan meewerkt.
[gedaagde] moet wettelijke rente en proceskosten betalen
5.5.
[gedaagde] heeft de wettelijke rente die ING eist over het gevorderde bedrag niet bestreden. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] alleen al daarom de wettelijke rente aan ING over € 12.500,00 te betalen, te rekenen vanaf de dag dat [gedaagde] is gedagvaard.
5.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.608,39

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING Bank N.V. € 12.500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 15 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.608,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Blok en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025.