ECLI:NL:RBAMS:2025:1069
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot terugbetaling van een geldlening door ING Bank N.V. aan [gedaagde] met betrekking tot verjaring en kwijtschelding
In deze zaak vordert ING Bank N.V. een deel van een geldlening terug van [gedaagde], die voor haar onderneming geld heeft geleend van de rechtsvoorganger van ING. De kantonrechter oordeelt dat de vordering niet is verjaard en veroordeelt [gedaagde] om € 12.500,00 aan ING te betalen. De procedure omvat een tussenvonnis van 28 november 2024 en een mondelinge behandeling op 6 februari 2025. De feiten van de zaak zijn dat [gedaagde] in 2007 en 2008 kredietovereenkomsten heeft gesloten met de rechtsvoorganger van ING, maar in 2012 failliet is verklaard. ING heeft het openstaande bedrag opgeëist, maar [gedaagde] heeft slechts een deel van de schuld betaald. ING vordert nu opnieuw betaling van € 12.500,00, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] verzoekt om kwijtschelding van het bedrag, maar de kantonrechter wijst dit verzoek af. De kantonrechter stelt vast dat de vordering niet is verjaard, omdat ING de verjaringstermijn heeft gestuit door herhaaldelijk contact met [gedaagde] over de openstaande schuld. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten.