ECLI:NL:RBAMS:2025:10247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
13/224437-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en mishandeling van zijn vriendin

Op 18 december 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man, die werd beschuldigd van bedreiging en mishandeling van zijn vriendin. De feiten vonden plaats op 8 en 15 augustus 2025. De verdachte heeft op 8 augustus zijn vriendin mishandeld door haar bij de bovenarmen vast te pakken. Op 15 augustus bedreigde hij haar met de dood terwijl ze samen in de auto zaten. De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder een geluidsfragment van de bedreigingen, geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging, maar niet aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van vrijheidsberoving, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de vrijheid van de aangeefster had ontnomen. De rechtbank achtte de mishandeling en bedreiging wel bewezen, en legde een gevangenisstraf van twee weken op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte € 1.027,98 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade moest vergoeden aan de aangeefster. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte deze tijd al in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/224437-25
Datum uitspraak: 18 december 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 december 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Nij Bijvank, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. el Wali, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat [naam] van Slachtofferhulp Nederland namens aangeefster naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd:
dat hij zich op 15 augustus 2025 te Amsterdam en/of op het traject van de A2 tussen Amsterdam en/of Liempde, binnen de gemeente Boxtel heeft schuldig gemaakt aan:
opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden van [aangeefster] ;
bedreiging van [aangeefster] met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en dat hij zich op 8 augustus 2025 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
3. mishandeling van [aangeefster] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Voor wat betreft feit 1 is op het door aangeefster aangeleverde geluidsfragment te horen dat aangeefster tegen verdachte zegt: “let me out by the gasstation”. Verdachte beantwoordt dat met bedreigingen. Vervolgens zegt aangeefster: “ [verdachte] . I ask you if you can put me out by the gas station.” Verdachte stopt niet, maar beantwoordt dat met: “I don't care. I was already eleven years in prison, do you think I care about two-year prison in Holland.” Dit leidt ertoe dat aangeefster het nodig vindt om haar moeder te bellen. Verdachte heeft aangeefster de kans ontnomen uit auto te stappen, ook door heel hard te gaan rijden. We weten niet hoe lang dit heeft geduurd, maar ook als dat maar enkele minuten is, is dat lang genoeg voor wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken. Verdachte had geen opzet op een wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster.
Aangeefster is vrijwillig bij verdachte in de auto gestapt. Toen aangeefster aangaf dat zij wilde uitstappen, is verdachte bij de eerstvolgende mogelijkheid gestopt. Aangeefster is daar zelf uit de auto gestapt en verdachte heeft daar ook haar bagage uit de auto gezet.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte langer is doorgereden terwijl er een eerdere mogelijkheid om te stoppen was.
Feit 2 en feit 3
De raadsman heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van feit 2 en feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Op 15 augustus 2015 heeft verdachte aangeefster met de auto opgehaald om samen één of meer dagen weg te gaan. Zowel verdachte als aangeefster beschrijven hun relatie als een met veel ruzie en (fysieke) incidenten. Volgens verdachte hadden zij ook voordat aangeefster was ingestapt weer ruzie, maar is aangeefster toch vrijwillig bij hem in de auto. Ook aangeefster heeft verklaard dat zij vrijwillig bij verdachte in de auto is gestapt. Na enige tijd lopen de emoties echter weer hoog op. Verdachte heeft verklaard dat hij heel boos werd en, achteraf bezien, ook te ver is gegaan in de dingen die hij tegen aangeefster heeft gezegd. Ook is hij hard gaan rijden om haar bang te maken. Aangeefster heeft vervolgens aan verdachte gevraagd om te stoppen bij een tankstation. Uit het opgenomen geluidsfragment valt af te leiden dat aangeefster dit meerdere keren aan verdachte vraagt. Verdachte verklaart hierover dat zij op dat moment op de snelweg reden en dat hij daardoor niet in de gelegenheid was om te stoppen. Uit de bewijsmiddelen volgt ook niet dat verdachte meerdere mogelijkheden om te stoppen onbenut heeft gelaten. Vast staat wel dat verdachte op enig moment nadat aangeefster hem had gevraagd te stoppen, daadwerkelijk bij een tankstation is gestopt en dat aangeefster daar is uitgestapt. Dit alles in aanmerking nemende heeft de rechtbank niet de overtuiging dat er in dit geval sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 282 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Feit 2 en feit 3:
Deze feiten acht de rechtbank wel bewezen. De aangifte wordt ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal waar de opgenomen spraakberichten worden uitgeluisterd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 15 augustus 2025 op het traject op de A2 van Amsterdam naar Liempde, binnen de gemeente Boxtel, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen in de Engelse taal:
"I'm going fucking "scrape" you but a scraper you know what is a fucking scraper. That show they going take you fucking good. (By the) scraper from the wall, Kurwa." en
Op de vraag hoe hij, verdachte, het leven van die [aangeefster] gaat beëindigen:
"hit the fucking wall or another car, kurwa" en "Yeah but I drive 200 Then I hit somebody. That is how it is going to happen" en
Op de vraag of hij, verdachte, die [aangeefster] van het leven wil beroven:
"Yeah, I want to kill you. Yeah exactly. Yeah, you don't go and fucking shut your mouth anything you going to fucking threat me kurwa by police. So, then You going to see kurwa." en
"So better call your mommy and tel1 to fucking cancel this police. Because if she call me and they going to stop chasing me. Then you going to finish on the fucking kurwa wall.";
3.
op 8 augustus 2025 in Nederland, [aangeefster] heeft mishandeld, door die [aangeefster] bij de bovenarmen stevig vast te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om voor de duur van drie jaren een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod met [aangeefster] , waarbij op iedere overtreding van deze maatregel één week vervangende hechtenis zal worden toegepast. Ook zou deze maatregel dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard.
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat indien de rechtbank een gebiedsverbod zou opleggen dat de door de reclassering geadviseerd straal van 5 kilometer om het adres van het slachtoffer disproportioneel is. In plaats daarvan zou kunnen worden volstaan met een straal van 500 meter.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin op grove wijze met de dood bedreigd en ook een keer mishandeld door haar hardhandig vast te pakken. Beide misdrijven vonden plaats in de relationele sfeer tussen beiden. Verdachte heeft het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had moeten kunnen stellen op ernstige wijze geschaad, nu hij voor haar bij uitstek degene was bij wie het slachtoffer zich veilig en geborgen had moeten kunnen achten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Nederlandse en het Poolse Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van respectievelijk 29 oktober 2025 en 28 augustus 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2022 in Polen een keer eerder voor bedreiging is veroordeeld, en ook voor stalking.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving komt zij tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd. Toch acht ook de rechtbank gelet op de ernst van de feiten in dit geval een gevangenisstraf op zijn plaats. Zij zal echter volstaan met een gevangenisstraf van één week voor elk van de bewezenverklaarde feiten, dus twee weken gevangenisstraf in totaal. Nu verdachte deze tijd inmiddels al in voorarrest heeft doorgebracht zal het bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
De rechtbank ziet, anders dan de reclassering heeft geadviseerd in haar rapport van 27 november 2025, en anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen aanleiding om daarnaast ook nog een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, ofwel een contactverbod en een gebiedsverbod op te leggen. De relatie is inmiddels beëindigd en de rechtbank ziet geen aanwijzingen op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat een dergelijke maatregel geboden is ter voorkoming van strafbare feiten of ter beveiliging van de maatschappij.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 1.162,42 aan vergoeding van materiële schade en € 2.400,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
,en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering tot een bedrag van in totaal € 743,87 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade kan worden toegewezen. Voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor de Uber ritten en de spray is de vordering onvoldoende onderbouwd. Voor wat betreft de studiekosten is het rechtstreekse verband met de bewezenverklaarde feiten niet aangetoond. De benadeelde partij is voor deze drie posten niet-ontvankelijk in haar vordering.
De raadsman heeft aangevoerd dat wat betreft de materiële schade, afgezien van een vergoeding voor de slaapmedicatie, het causale verband met de te bewijzen feiten ontbreekt en er daarom geen sprake is van rechtstreekse schade. De gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Wat betreft de studiekosten is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de benadeelde voldoende heeft aangetoond dat deze het rechtstreekse gevolg van de bewezenverklaarde feiten zijn.
De gevorderde vergoedingen voor de Uber-ritten (€ 56,84) en de spray (€ 77,60) zijn echter onvoldoende onderbouwd.
De vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal, € 1.027,98, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (15 augustus 2025).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit (feit 3) lichamelijk letsel heeft opgelopen en verdachte het oogmerk had leed/angst toe te brengen (feit 2).
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
twee weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 1.027,98 (duizendzevenentwintig euro en achtennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 1.527,98 (vijftienhonderdzevenentwintig euro en achtennegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D.A. Segbedzi en C.J.M. in ’t Veld-Vernooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2025.