ECLI:NL:RBAMS:2024:993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
C/13/746166 HA RK 24-50
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure niet ontvankelijk verklaard

Op 23 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P. Lewandowski. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. C.M.E. de Koning, de rechter die betrokken was bij een civiele procedure waarin de verzoeker als gedaagde optrad tegen World Sports Company B.V. (WSC). De wrakingsgronden waren onder andere gebaseerd op vermeende partijdigheid van de rechter, waaronder het niet ontvangen van processtukken en een gebrek aan hoor en wederhoor. De rechter heeft echter betwist dat zij partijdig was en heeft verklaard dat zij de zitting heeft voortgezet zonder kennis van de producties van WSC, maar dat dit niet belette om de incidenten te bespreken.

De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de mondelinge behandeling waarop de vermeende partijdigheid was gebaseerd, op 22 december 2023 had plaatsgevonden en het verzoek pas op 6 februari 2024 was ingediend. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet onverwijld had gehandeld, zoals vereist door artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bovendien werd de grond dat de rechter voorzitter was van de tuchtcommissie van de KNSB niet als voldoende beschouwd om tot wraking te leiden, omdat de rechter in die hoedanigheid niets met merchandise te maken had.

De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking ten aanzien van de gronden i tot en met vii niet-ontvankelijk en het verzoek ten aanzien van grond viii ongegrond. De procedure met nummer C/13/732649 / HA ZA 23-389 zal worden hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 23 februari 2024 op het op 6 februari 2024 gedane en onder zaaknummer C/13/746166 HA/RK 24/50 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] (Polen),
verzoeker,
advocaat mr. M.P. Lewandowski,
dat strekt tot wraking van mr. C.M.E. de Koning, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van onder meer de navolgende processtukken:
  • de brief van de advocaat van verzoeker van 6 februari 2024 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 22 december 2023 in de zaak met nummer C/13/732649 / HA ZA 23-389;
  • de pleitnota van mr. Lewandowski ten behoeve van die mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van mr. S. Hartog ten behoeve van die mondelinge behandeling;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het verzoek tot wraking;
  • de pleitnota van mr. Lewandowski ten behoeve van de zitting van de wrakingkamer op 13 februari 2024.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 februari 2024.
Verschenen zijn mr. Lewandowski en de rechter. Verzoeker heeft aan de mondelinge behandeling deelgenomen via een digitale verbinding. Verzoeker is hierbij bijgestaan door een tolk Nederlands/Pools. De beslissing is bepaald op 23 februari 2024.

2.De feiten

Bij de rechter is een procedure aanhangig (met nummer C/13/732649 / HA ZA 23-389), waarin verzoeker als gedaagde partij optreedt en World Sports Company B.V. (hierna WSC) als eisende partij. WSC wordt in die procedure bijgestaan door mr. S. Hartog.
De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden op 22 december 2023. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
Op de mondelinge behandeling is bepaald dat op 7 februari 2024 een tussenvonnis wordt gewezen, waarin wordt beslist op drie incidentele verzoeken en zijn alle beslissingen in de hoofdzaak aangehouden.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

De gronden voor wraking, zoals opgenomen in de brief van mr. Lewandowski van 6 februari 2024 zijn – samengevat weergegeven – de volgende:
(i) De rechter heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling gezegd dat zij de producties van WSC niet had ontvangen, hetgeen niet overeenkomt met de gegevens uit het roljournaal. De rechter heeft de zitting voortgezet zonder kennis te hebben van die producties. Dit heeft de vrees voor vooringenomenheid gewekt en is in strijd met de goede procesorde (artikel 130 Rv).
(ii) De rechter heeft in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor gehandeld; er werd weinig begrip voor verzoeker getoond, terwijl kritische vragen jegens WSC achterwege bleven en er veel sympathie en begrip voor WSC bestond.
(iii) Het proces-verbaal bevestigt de disproportionaliteit in tijdsbesteding in het nadeel van verzoeker. Ook bevat het proces-verbaal ernstige gebreken in het nadeel van verzoeker.
(iv) De rechter heeft de discussie over de causaliteit niet toegelaten.
(v) De rechter heeft verklaard dat het handelen van verzoeker sowieso onrechtmatig is. Dit is tegenstrijdig met het arrest van het hof dat eerder in deze zaak is gewezen.
(vi) De rechter is buiten haar lijdelijke rol getreden door suggestieve vragen aan WSC te stellen, terwijl het verzoeker onmogelijk werd gemaakt om adequaat te reageren.
(vii) De rechter toonde een bijzondere mate van sympathie voor WSC en een gebrek daaraan ten opzichte van verzoeker.
(viii) De rechter bekleedt sinds 2009 een nevenfunctie als voorzitter van de tuchtcommissie van de Koninklijke Nederlandse Schaatsbond (KNSB), terwijl WSC in het verleden merchandise heeft geleverd ten behoeve van het WK afstanden in 2015 (georganiseerd door de KNSB) en de Olympische Spelen in 2014.

4.De reactie van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. Zij is niet partijdig of vooringenomen geweest. De rechter heeft ten aanzien van de wrakingsgronden – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd:
Ad (i), (ii) en (iv): de rechter beschikte niet over de producties van WSC, terwijl zij wel wist dat die producties er hadden moeten zijn. Zij heeft dit bij aanvang van de zitting gemeld en gezegd dat zij op de zitting alleen de opgeworpen incidenten wilde bespreken. Zij meende dat dit voldoende mogelijk was zonder kennis te nemen van die producties. De rechter heeft medegedeeld dat er nog een tweede zitting zou volgen, waarop voldoende gelegenheid zou zijn voor beide partijen om hun standpunten over schade en causaliteit toe te lichten. De rechter heeft geprobeerd de zitting tot de incidenten te beperken maar dat is niet steeds gelukt.
Ad (iii): een proces-verbaal is een samengevatte en zakelijke weergave van de standpunten van partijen. Bovendien kon het proces-verbaal worden beperkt tot de opmerkingen over de incidenten. Het proces verbaal is voor een deel nog aan de opmerkingen die daarover zijn gemaakt aangepast.
Ad (v): Het gerechtshof heeft voor recht verklaard dat verzoeker onrechtmatig heeft gehandeld. Tegen dat oordeel is geen cassatie ingesteld, zodat dit voor de rechter uitgangspunt is. Dat het gerechtshof op een andere grond de onrechtmatigheid heeft vastgesteld dan eerder de rechtbank, heeft de rechter ter zitting benoemd.
Ad (vi) en (vii): De rechter heeft ter zitting aan WSC gevraagd naar een mogelijk bestanddeel in de opbouw van de schadebegroting van WSC. Zij had die informatie nodig om op de incidenten te kunnen beslissen.
Ad (viii): Het is juist dat de rechter voorzitter is van de tuchtcommissie van de KNSB. In die hoedanigheid neemt zij kennis van overtredingen door schaatsers en andere betrokkenen tijdens schaatswedstrijden of daarbuiten en van sancties die een scheidsrechter heeft opgelegd. In die rol heeft zij niets van doen met merchandise (tijdens (grote) schaatsevenementen).

5.5. De gronden van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van de aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij verzoeker(s) bestaande vrees daarvoor objectief is gerechtvaardigd.
5.2
Op grond van artikel 37 lid 1 Rv moet een wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Als dit niet onverwijld wordt gedaan is het verzoek niet ontvankelijk.
5.3
Het onderhavige wrakingsverzoek is niet tijdig gedaan. De mondelinge behandeling, waarbij de rechter zich volgens verzoeker partijdig heeft gedragen, althans volgens hem de schijn van partijdigheid heeft gewekt, was op 22 december 2023. Op 9 januari 2024 is het proces-verbaal van die zitting, waaruit volgens verzoeker ook de partijdigheid dan wel de schijn daarvan blijkt, aan partijen verstrekt. Rekening houdend met het feit dat het proces-verbaal voor verzoeker naar het Pools moest worden vertaald – en dat daar enkele dagen mee was gemoeid – wordt 6 februari 2024, te weten drie werkweken na de vertaling later, als indieningsdatum voor het wrakingverzoek te laat geacht. Dat is niet zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden als bedoeld in artikel 37 Rv. Daarbij speelt dat verzoeker bij de mondelinge behandeling met zijn advocaat aanwezig was en de advocaat van verzoeker de Nederlandse taal wel machtig is.
5.4
Dat verzoeker, zoals hij stelt, pas daarna ermee bekend is geworden dat de rechter voorzitter is van de tuchtcommissie van de KNSB, leidt niet tot een ander oordeel. Zodra een wrakingsgrond zich aandient, moet het wrakingsverzoek worden ingediend. Een wrakingsgrond die afzonderlijk gezien niet tot wraking kan leiden, mag niet worden “opgestapeld” met andere wrakingsgronden, die afzonderlijk gezien niet tot wraking hebben geleid. De mondelinge behandeling en het proces-verbaal hebben op zichzelf niet tot een tijdige wraking geleid. De bekendheid met de omstandigheid dat de rechter lid is van de tuchtcommissie van de KNSB heeft kennelijk wel tot het onderhavige wrakingsverzoek geleid, maar die laatste omstandigheid is gelet op het onbetwiste verweer van de rechter dat zij in die hoedanigheid niets met merchandise van doen heeft, onvoldoende om te kunnen concluderen dat op grond van alleen deze laatste omstandigheid sprake is van partijdigheid, dan wel dat de schijn van partijdigheid van de rechter door deze laatste omstandigheid alsnog is gewekt. Het verzoek tot wraking is dan ook ten aanzien van de gronden i tot en met vii te laat en dus niet ontvankelijk en wordt ten aanzien van grond viii ongegrond verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking ten aanzien van grond i tot en met vii niet-ontvankelijk;
  • verklaart het verzoek tot wraking ten aanzien van grond viii ongegrond;
  • bepaalt dat de procedure met nummer C/13/732649 / HA ZA 23-389 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, en A.J.R.M. Vermolen en
L. van Berkum, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2024.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.