ECLI:NL:RBAMS:2024:981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
13/213119-23 (A), 13/012027-24 (B) en 13/045230-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel na bewezenverklaring van diefstal met recidive en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee diefstallen. De eerste diefstal vond plaats op 23 augustus 2023 in Amsterdam, waar de verdachte winkelartikelen ter waarde van € 20,37 heeft gestolen van winkelbedrijf [winkel 1]. De tweede diefstal vond plaats op 10 januari 2024 op Schiphol, waar de verdachte een of meerdere blikjes Sloanne Gin en/of Bobby Gin ter waarde van € 13,- heeft gestolen van winkelbedrijf [winkel 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring en de processen-verbaal van aangifte geoordeeld dat de diefstallen bewezen zijn verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd zou krijgen voor de duur van twee jaar. De verdediging heeft verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte voldoet aan zowel de harde als de zachte ISD-criteria. De verdachte heeft eerder al meerdere keren soortgelijke feiten gepleegd en heeft niet meegewerkt aan eerdere reclasseringstrajecten. De rechtbank heeft daarom besloten om de ISD-maatregel op te leggen, met een toetsing na twaalf maanden, om de kans op recidive te verminderen en de verslavingsproblematiek van de verdachte aan te pakken.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte deze gevangenisstraf reeds had uitgezeten. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/213119-23 (A) en 13/012027-24 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13/045230-22
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende op het adres [adres], [woonplaats],
nu gedetineerd in het [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken zijn hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten en vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.E.D. de Koning, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is [reclasseringswerker 1], reclasseringsmedewerker, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij:
Zaak A
op 23 augustus 2023 in Amsterdam winkelartikelen, waaronder Tails Espresso Martini en/of Bombay Sapph Tonic, ter waarde van € 20,37 van winkelbedrijf [winkel 1] heeft gestolen;
Zaak B
op 10 januari 2024 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een of meerdere blikjes Sloanne Gin en/of Bobby Gin ter waarde van € 13,- van winkelbedrijf [winkel 2] heeft gestolen.
De hele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van beide feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de processen-verbaal van aangifte acht de rechtbank bewezen dat verdachte de tenlastegelegde winkeldiefstallen heeft gepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
op 23 augustus 2023 te Amsterdam winkelartikelen (Tails Espresso Martini en Bombay Sapph Tonic) ter waarde van € 20,37, die aan winkelbedrijf [winkel 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
op 10 januari 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, winkelartikelen, te weten Sloanne Gin en Bobby Gin ter waarde van €13,-, die aan winkelbedrijf [winkel 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de hierna genoemde bewijsmiddelen. Omdat verdachte de bewezen verklaarde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Ten aanzien van zaak A en zaak B:
1.
De bekennende verklaring die verdachte op de terechtzitting van 7 februari 2024 heeft afgelegd.
Ten aanzien van zaak A:
2.
Een proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] met nummer 230823-137-671 van 23 augustus 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1], doorgenummerde pagina’s 5-6.
Ten aanzien van zaak B:
3.
Een proces-verbaal van aangifte van [persoon 2] met nummer PL27RP/24-003303 van 11 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], ongenummerde pagina’s.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

9.1.
Eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, omdat niet wordt voldaan aan de zogenoemde zachte criteria. In plaats daarvan heeft zij verzocht een gevangenisstraf van 90 dagen (drie maanden) op te leggen en daarnaast ook een voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden: een klinische opname van verdachte met een maximale opnameduur van een jaar en controle op het verbod van gebruik van middelen. Subsidiair heeft zij verzocht de ISD-maatregel in voorwaardelijke zin op te leggen met dezelfde bijzondere voorwaarden. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het voorarrest af te trekken van een onvoorwaardelijk op te leggen ISD-maatregel.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere alcoholische producten. Dit zijn hinderlijke feiten die in de maatschappij in het algemeen, en bij de winkelbedrijven in het bijzonder, overlast en schade veroorzaken. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 17 januari 2024 (hierna: strafblad) blijkt dat hij al meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft hem er niet van weerhouden om weer winkeldiefstallen te plegen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij vaak bewust geen geld meeneemt om te voorkomen dat zijn drankgebruik uit de hand loopt, maar vervolgens steelt om toch te kunnen voorzien in zijn alcoholverslaving. Dit alles is zorgelijk en vereist een concrete en ingrijpende aanpak om dit gedrag in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.
Advies reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa van
24 januari 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker 2]. In het rapport staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende.
Verdachte voldoet zowel aan de zogenoemde harde als zachte criteria voor een ISD-maatregel. Verdachte had voorafgaand aan het plegen van onderhavige feiten een reclasseringstoezicht in de zaak met parketnummer 13/045230-22. Daarin was op 3 maart 2022 een deels voorwaardelijke straf opgelegd met een proeftijd en met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een klinische opname bij Inforsa, een behandelverplichting, begeleid wonen en het meewerken aan middelencontrole. Verdachte heeft niet meegewerkt aan deze bijzondere voorwaarden. Uit het eerdere reclasseringsadvies van 1 september 2023 blijkt dat op 12 juli 2023 tijdens een gesprek in het kader van de meldplicht een klinische opname werd besproken. Betrokkene gaf toen aan dat hij een lange opname niet zag zitten. De gesprekken van verdachte bij de reclassering op 19, 26 en 31 juli 2023 gingen vervolgens niet door, omdat verdachte zich afmeldde of niet kwam opdagen. Hij was dan ook niet bereikbaar voor de reclassering. Vervolgens heeft de reclasseringswerker met verdachte op 2 augustus 2023 zijn onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken en zijn ambivalente houding ten opzichte van het meewerken aan de bijzondere voorwaarden besproken. Verdachte heeft toen aangegeven niet mee te willen werken aan een langdurige opname en aan andere bijzondere voorwaarden. Op 15 augustus 2023 heeft deze rechtbank het reclasseringstoezicht voortijdig beëindigd.
De reclassering meldt verder dat de voorlopige hechtenis van verdachte in onderhavige zaak A (met ingang van 25 september 2023, zoals uit het strafblad van verdachte blijkt) werd geschorst om zich vrijwillig op te laten nemen bij de verslavingskliniek [kliniek] voor een klinische behandeling. De reclassering heeft van het Openbaar Ministerie vernomen dat verdachte zich niet heeft laten opnemen. Ondanks dat verdachte stelt dat hij zelfstandig concrete hulpverlening kan realiseren, is het hem niet gelukt die belofte waar te maken.
De reclassering heeft verder van de politie Amsterdam vernomen dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 30 november en 5 en 6 december 2023 in beeld kwam bij de politie wegens openbare dronkenschap en overlast.
Verdachte heeft nu aan de reclassering aangegeven dat hij alsnog mee wil werken aan interventies. De reclassering heeft echter geen vertrouwen dat verdachte deze keer wel serieus mee zal werken. Hij heeft zich eerder niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden en wilde niet meewerken aan een klinische opname. Verdachte heeft nauwelijks probleeminzicht en legt gebeurtenissen en de redenen voor zijn alcoholgebruik vooral buiten zichzelf. Op 2 augustus 2023 heeft de reclassering met verdachte besproken dat hij voldoet aan de criteria van de ISD-maatregel. Ondanks dat hij dit wist, heeft verdachte nogmaals een diefstal gepleegd. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De reclassering heeft overwogen een klinische behandeling van maximaal één jaar te adviseren, maar door de houding van verdachte en de reeds aangeboden interventies ziet de reclassering geen mogelijkheden om binnen een ambulant kader te komen tot gedragsverandering. Het advies van de reclassering is een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen, omdat zij meent dat, onder de huidige strafrechtelijke omstandigheden, dat het enige kader is dat de potentie heeft om de problematiek te doorbreken. In de intramurale fase is het wenselijk actuele diagnostiek te verkrijgen op het gebied van de cognitieve vermogens en handelingsbekwaamheid. Wenselijk is het, in geval de diagnose (ook) een klinische behandelindicatie geeft, om toe te leiden naar een kliniek met een zo hoog mogelijk beveiligingsniveau.
Op de zitting van 7 februari 2024 heeft reclasseringswerker [reclasseringswerker 1] de inhoud van het rapport en de daarin geformuleerde adviezen herhaald en bevestigd. Daarnaast heeft zij verklaard dat ook een voorwaardelijke ISD-maatregel een gepasseerd station is. De onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar is nodig voor diagnostisch onderzoek en behandeling middels een klinische opname. Verder is er afhankelijk van het verloop van de behandeling tijd nodig om binnen het ISD-kader de terugkeer in de maatschappij goed te laten verlopen.
Oordeel rechtbank
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte twee misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit, te weten 10 januari 2024 (parketnummer: 13/012027-24). Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien het strafblad van verdachte en in het bijzonder het grote aantal diefstallen dat daar is vermeld, zijn problematiek en het recidiverisico.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, vindt de rechtbank, evenals de reclassering, dat is voldaan aan de zachte ISD-criteria, die inhouden dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van een ISD-maatregel meer bestaat en de maatregel dus een ultimum remedium is.
Verdachte heeft de kans gehad om vanuit het reclasseringstoezicht mee te werken aan een klinische opname, maar dit is vanwege het handelen en nalaten van verdachte nooit van de grond gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank in onderhavige zaak A de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en daarmee verdachte de kans geboden om zijn alcoholverslaving aan te pakken. Verdachte zou alles geregeld hebben voor een opname in de [kliniek] kliniek in [land]. Verdachte heeft er voor gekozen om ook deze kans niet aan te grijpen. Weliswaar heeft verdachte direct aansluitend nog tot en met 30 november 2023 vastgezeten ter uitvoering van eerdere veroordelingen, maar nadat hij vrijkwam heeft hij geen stappen gezet om het traject bij deze kliniek op te starten. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat het intakegesprek bij deze kliniek met name vanwege de gezondheidssituatie van zijn moeder nog niet heeft plaatsgevonden. Uit het reclasseringsrapport blijkt echter ook dat de politie heeft gemeld dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis voor overlast zou hebben gezorgd en openbaar dronken zou zijn geweest op 30 november en 5 en 6 december 2023. Vervolgens heeft hij na een Nieuwjaarsreceptie op 10 januari 2024 wederom alcoholische producten gestolen. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte onvoldoende prioriteit geeft aan het aanpakken van zijn verslaving en dat de kansen die hem zijn gegeven niet hebben geleid tot bestendiging van goede voornemens.
De rechtbank heeft de argumenten van verdachte en zijn raadsvrouw voor een behandeling van zijn alcoholverslaving vanuit een kader van reclasseringstoezicht met als bijzondere voorwaarde klinische opname goed gehoord, maar heeft er op grond van het voorgaande geen vertrouwen in dat verdachte hieraan gaat meewerken. Verder overweegt de rechtbank dat er vanuit een dergelijk kader onvoldoende waarborgen aanwezig zijn om ervoor te zorgen dat verdachte niet nogmaals de handdoek in de ring gooit en vervolgens terugvalt in het plegen van diefstallen. Zijn verslavingsproblematiek is daarvoor te ernstig. Verdachte heeft bovendien inmiddels vele gevangenisstraffen opgelegd gekregen en ondergaan, maar die hebben niet geleid tot vermindering van zijn delictgedrag. Ten slotte weegt voor de rechtbank mee dat verdachte ook ter terechtzitting heeft laten zien dat hij weinig probleeminzicht heeft en de oorzaak voor de door hem gepleegde delicten nog steeds deels buiten hemzelf zoekt.
De rechtbank overweegt dat, gelet op al het voorgaande, niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met klinische opname als bijzondere voorwaarde . De beveiliging van de maatschappij dient nu voorop te staan. De rechtbank acht zich daarbij voldoende voorgelicht op basis van het reclasseringsrapport en de toelichting ter zitting van de reclasseringswerker [reclasseringswerker 1] en volgt het advies op van de reclassering om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet ten slotte wel aanleiding om twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. De rechtbank acht deze toets noodzakelijk om zo te bezien dat de maatregel bij adequaat medewerken van verdachte ook voldoende voortvarend ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank benadrukt hierbij het belang dat verdachte na verkregen diagnostiek zo snel mogelijk in een kliniek wordt geplaatst zodat hij snel met zijn verslavingsproblematiek aan de slag kan. Ook hoopt de rechtbank dat verdachte inziet dat het zinvol is dat hij zich reeds bij aanvang meewerkend opstelt.

10.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling niet-ontvankelijk

De vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 3 maart 2022 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/045230-22. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij de stukken bevindt zich een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv op 17 maart 2022 per post aan verdachte is toegezonden.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank zal de officier van justitie en de raadsvrouw volgen op dit punt. Blijkens het strafblad van verdachte is de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf reeds bevolen en blijkens het detentieoverzicht van 1 februari 2024 heeft verdachte deze gevangenisstraf reeds uitgezeten. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 Sr.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en zaak B:
-
telkens: diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie
12 (twaalf) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal
berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerleggingvan de maatregel.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin zijn
vordering tot tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 13/045230-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van de Water, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2024.
[…]