ECLI:NL:RBAMS:2024:980

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
13/298114-23 en 02/009940-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel voor diefstal met recidive risico

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van kledingstukken ter waarde van ongeveer € 275,- van een winkel in Amsterdam op 10 november 2023. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 7 februari 2024, waar de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Z. Boufadiss, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vordering. De verdachte heeft de diefstal bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde bewezen kon worden op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal en heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die illegaal in Nederland verblijft en een dakloos bestaan leidt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen en om de maatschappij te beschermen tegen de criminele activiteiten van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling in een andere zaak is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat het voorwaardelijke deel van de straf al was uitgezeten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/298114-23 en 02/009940-23 (tul)
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1990,
wonende op het adres [adres], [woonplaats],
nu gedetineerd in [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten en vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is [reclasseringswerker], reclasseringsmedewerker, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 10 november 2023 in Amsterdam één of meerdere kledingstuk(ken) met een winkelwaarde van ongeveer € 275,- van winkelbedrijf [winkel] heeft gestolen.
De hele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kan worden.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van aangifte acht de rechtbank bewezen dat verdachte de tenlastegelegde winkeldiefstal heeft gepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 10 november 2023 te Amsterdam kledingstukken met een winkelwaarde van ongeveer 275,- euro, die aan winkelbedrijf [winkel] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de hierna genoemde bewijsmiddelen. Omdat verdachte het bewezenverklaarde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
1. De verklaring die verdachte op de zitting van 7 februari 2024 heeft afgelegd.
2. Een proces-verbaal van aangifte van [persoon] met nummer 231110-114-442 van 10 november 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1], [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3], doorgenummerde pagina’s 5-7.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

9.1.
Eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, omdat niet is voldaan aan het ultimum remedium-vereiste en zelfstandige terugkeer naar [geboorteland] de voorkeur verdient. In plaats daarvan heeft zij verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, eventueel aangevuld met een (voorwaardelijke) gevangenisstraf. Subsidiair heeft zij verzocht de ISD-maatregel op te leggen voor maximaal een jaar en daarbij te bepalen dat na zes maanden een tussentijdse toets plaatsvindt. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht in ieder geval de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht af te trekken van de duur van een op te leggen ISD-maatregel en daarbij te bepalen dat er na zes maanden een tussentijdse toets plaatsvindt.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere winkelartikelen. Dit zijn hinderlijke feiten die in de maatschappij in het algemeen, en bij de betreffende winkel in het bijzonder, overlast en schade veroorzaken. Verdachte verblijft illegaal in Nederland, leeft een dakloos bestaan en heeft geen inkomen, waardoor hij vermogensdelicten pleegt om in zijn levensbehoeften te kunnen voorzien. Dat is zorgelijk en dit vereist een concrete en ingrijpende aanpak om dit gedrag in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapportage en -advies van Reclassering Leger des Heils van 18 januari 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker], reclasseringswerker. Uit het rapport volgt onder meer het volgende. Verdachte komt oorspronkelijk uit [geboorteland], heeft geen verblijfsrecht in Nederland en heeft meermaals asiel aangevraagd. Dit is telkens afgewezen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft een inreisverbod en een terugkeerbesluit opgelegd. Betrokkene leidt een dakloos bestaan waarbij het hem ontbreekt aan een inkomen of structurele dagbesteding. Dit alles werkt risico verhogend. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Interventies zijn geïndiceerd om het risico op recidive te verlagen. Vanwege zijn onrechtmatige verblijfstatus kan verdachte echter geen aanspraak maken op structurele sociale voorzieningen, waardoor aan een hulpverleningstraject en/of een drang- of dwangtraject onvoldoende inhoud gegeven kan worden. Een reclasseringstraject is daarom niet uitvoerbaar. Verdachte voldoet daarom aan de zachte ISD-criteria, waarbij hij in aanmerking komt voor de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en vreemdelingen in het strafrecht (hierna: de ISD VRIS-maatregel). De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan het adviseren van de ISD-maatregel. Binnen de ISD VRIS-maatregel kan verdachte een programma volgen gericht op scholing en werk. Er zijn ook mogelijkheden voor psychische begeleiding, medische of verslavingszorg en diverse gedragstrainingen die zouden kunnen bijdragen aan stabiliteit bij zijn eventuele terugkeer naar het land van herkomst. Deze ISD VRIS-maatregel is echter niet gericht op resocialisatie in Nederland, maar op repatriëring met een zogenoemde zachte landing.
Verder heeft de rechtbank op de zitting van 7 februari 2024 reclasseringswerker [reclasseringswerker] als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het rapport en de daarin geformuleerde adviezen herhaald en bevestigd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 5 februari 2024 (hierna: strafblad) blijkt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ten minste driemaal, te weten zesmaal, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Dit terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de genoemde reclasseringsrapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Zoals blijkt uit het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, te weten 6 september 2023 (parketnummer: 15/226864-23), terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit, te weten 10 november 2023 (parketnummer: 13/298114-23).
Verder vindt de rechtbank dat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel vereist, gezien het strafblad van verdachte, zijn problematiek en het recidiverisico. Verdachte heeft inmiddels meermalen gevangenisstraffen opgelegd gekregen en ondergaan als gevolg van de door hem gepleegde diefstallen, maar die hebben niet geleid tot vermindering van het plegen van delicten. De rechtbank acht zich daarbij voldoende voorgelicht op basis van het reclasseringsrapport en de toelichting ter zitting van reclasseringswerker [reclasseringswerker].
Vanwege de illegale status van verdachte kan de reclassering verdachte niet begeleiden of ondersteunen in het kader van bijzondere voorwaarden. Vanuit het principe dat de ISD-maatregel een ultimum remedium is, heeft de raadsvrouw primair verzocht om verdachte in de gelegenheid te stellen om alsnog zelfstandig naar [geboorteland] terug te keren. De verdachte ziet daartoe nog mogelijkheden hoewel hij nooit een Algerijns paspoort heeft gehad.
Gelet op het hoge recidiverisico vindt de rechtbank dit primaire verzoek van de raadsvrouw geen reële optie. Allereerst niet omdat niet is gebleken dat verdachte hiertoe eerder pogingen heeft ondernomen ondanks het inreisverbod dat aan hem is opgelegd. Daarbij komt dat de kans zeer gering is dat de [autoriteiten geboorteland] hem een noodreisdocument zouden verstrekken. De rechtbank heeft er daarom onvoldoende vertrouwen in dat verdachte zonder het opleggen van de ISD-maatregel vrijwillig naar [geboorteland] zal of kan vertrekken. De rechtbank overweegt daarbij dat, indien terugkeer naar [geboorteland] ook binnen het kader van de ISD-maatregel om wat voor reden niet lukt, de maatregel dan met name zal bijdragen aan speciale preventie. Verdachte verblijft dan immers voor langere tijd in detentie, zodat de maatschappij op die manier beschermd wordt tegen zijn criminele activiteiten.
Het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de raadsvrouw volgt de rechtbank evenmin. Om de beëindiging van de recidive van verdachte alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Ook het verzoek van de raadsvrouw om de maatregel na zes maanden te toetsen, wordt afgewezen. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. De raadsvrouw of de verdachte kan te zijner tijd op grond van het bepaalde in artikel 6:6:14, eerste lid Sv zo nodig een verzoek daartoe doen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 19 januari 2023 van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Locatie Breda, in de zaak met parketnummer 02/009940-23. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij de stukken bevindt zich een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv op 8 februari 2023 per post aan verdachte is toegezonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in die vordering aangezien het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf al ten uitvoer is gelegd. De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vordering.
De rechtbank oordeelt als volgt. Blijkens het strafblad van verdachte is de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf reeds bevolen en blijkens het detentieoverzicht van 22 november 2023 heeft verdachte deze gevangenisstraf reeds uitgezeten. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 Sr.

12. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin zijn
vordering tot tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 02/009940-23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. R. van de Water en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2024.
[…]