ECLI:NL:RBAMS:2024:979

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
13/156773-23 (zaak A) en 13/095449-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en vernieling met vrijspraak wegens ontoerekeningsvatbaarheid

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige mishandeling van [aangever 2] en poging tot zware mishandeling van [aangever 1], maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was door een schildklieraandoening (hyperthyreoïdie), die leidde tot impulsieve agressie. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 39, 45, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/156773-23 (zaak A) en 13/095449-23 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] en van hetgeen door de heer [persoon] van Slachtofferhulp Nederland namens hem tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. poging zware mishandeling, althans mishandeling, van [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ),
2. poging zware mishandeling, althans mishandeling, van [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ),
beide op 25 juni 2023 te Amsterdam,
Zaak B
vernieling of beschadiging van een tuinhuisje van [aangever 3] op 8 juni 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie vindt dat de beide primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Dat sprake is van een poging tot zware mishandeling volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte. Hij heeft de aangevers met volle kracht en van boven naar beneden geslagen met een stuk hout met uitstekende spijkers. Als iemand zo op het hoofd wordt geraakt, dan is bekend dat dit kan leiden tot hersentrauma, schedelbreuk en letsel. Verdachte heeft met zijn handelwijze de aanmerkelijke kans op (op zijn minst) zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Zaak B
De officier van justitie vindt dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de primair ten laste gelegde feiten, omdat door de uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte bekent dat hij heeft geslagen met het kleinere stuk hout, maar dat is slechts een plankje dat niet veel weegt. De andere houten plank, waarover een wapenrapport is opgemaakt, heeft geen uitstekende spijkers. Verdachte heeft niet de intentie gehad om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ongeacht met welk stuk hout verdachte heeft geslagen. Het letsel van [aangever 2] (blauwe plekken en hoofdpijn) en [aangever 1] (een gat in het hoofd) wijst ook niet op een mate van geweld waarbij de kans op zwaar lichamelijk letsel voorzienbaar is.
Voor de subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd, met uitzondering dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel dat met een plank met uitstekende spijkers is geslagen.
Zaak B
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen bewijsverweren gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A,feit 1
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij door een man met een houten plank is geslagen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij dit ook heeft gezien en dat hij heeft gezien dat deze man richting [straatnaam] rende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat verdachte door de verbalisanten is aanhouden op [straatnaam] . Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte [aangever 2] met een houten plank heeft geslagen.
In het dossier zitten foto’s van twee verschillende houten planken. De ene houten plank staat afgebeeld op pagina 67 van het dossier en de andere op pagina 69 tot en met 75 van het dossier. Uit de aangifte van [aangever 2] , de verklaring van getuige [getuige 1] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] en de kapotte picknickbank die staat afgebeeld op pagina 68 van het dossier, leidt de rechtbank af dat verdachte [aangever 2] heeft geslagen met de houten plank die op pagina 67 van het dossier staat afgebeeld.
De rechtbank zal hierna de vraag beantwoorden hoe zij deze handeling juridisch kwalificeert.
Vrijspraak poging tot zware mishandeling (primair)
Voor een veroordeling voor een poging tot zware mishandeling moet het opzet van verdachte gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er moet tenminste sprake zijn van een handeling van verdachte die naar zijn aard de aanmerkelijke kans oplevert dat als gevolg daarvan bij aangever zwaar lichamelijk letsel optreedt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte [aangever 2] heeft geslagen met de houten plank die staat afgebeeld op pagina 67 van het dossier. Uit het dossier blijkt niet welk gewicht deze houten plank heeft. De rechtbank is echter, gelet op de foto’s van de plank, van oordeel dat deze plank niet van zodanig gewicht is dat door daarmee te slaan zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht. In de tenlastelegging is daarbij opgenomen dat de houten plank uitstekende spijkers heeft, maar de rechtbank vindt dit niet bewezen. Op de foto is namelijk niet zichtbaar dat er spijkers uitsteken en ook [aangever 2] en [getuige 1] hebben hier niet over verklaard. De rechtbank vindt daarom dat de door verdachte gebruikte houten plank een onvoldoende zwaar middel is om zwaar lichamelijk letsel toe te kunnen brengen. Verder ziet de rechtbank onvoldoende bewijs in het dossier dat [aangever 2] op het hoofd is geraakt. De aangifte van [aangever 2] wordt op dit punt onvoldoende ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] . Ook om die reden vindt de rechtbank dat geen sprake is van een poging tot zware mishandeling. Uit het handelen van verdachte kan de rechtbank dus niet afleiden dat hij opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Bewezenverklaring eenvoudige mishandeling (subsidiair)
Gelet op de aangifte van [aangever 2] , de verklaring van getuige [getuige 1] , het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] en de foto’s in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte [aangever 2] heeft mishandeld door hem te slaan met de houten plank die te zien is op pagina 67 van het dossier. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde onderdelen dat de plank uitstekende spijkers zou hebben gehad en dat verdachte tegen het hoofd van [aangever 2] zou hebben geslagen. Hierbij verwijst de rechtbank naar bovenstaande motivering.
Zaak A, feit 2
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 7 februari 2024 heeft verdachte verklaard dat hij [aangever 1] eenmaal heeft geslagen. Anders dan verdachte heeft verklaard, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat verdachte daarbij gebruik heeft gemaakt van het grotere stuk hout dat in bijlage II onder bewijsmiddel 7 is opgenomen (pag 69-75). Daartoe wordt in het bijzonder verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , de verklaring van getuige [getuige 2] , het proces-verbaal van wapenexpertise en de ernst van de verwondingen zoals die volgen uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (inclusief foto’s) als ook de brief van het OLVG.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangever eenmaal met volle kracht van boven naar beneden op zijn hoofd heeft geslagen en dat hij daarnaast met het stuk hout zwaaiende, ongecontroleerde bewegingen maakte. Wanneer op deze manier met een groot stuk hout van aanzienlijk gewicht (1,4 kilogram) in het rond en op het hoofd wordt geslagen, brengt dat in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Immers kan een harde klap met een dergelijk zwaar voorwerp leiden tot ernstige verwondingen zoals hersenletsel, schedelbreuk of ander letsel, zoals de officier van justitie ook heeft opgemerkt. Door op deze wijze te handelen kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [aangever 1] , de verklaringen van getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] , de foto’s in het dossier, de brief van het OLVG en een aantal processen-verbaal van bevindingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om aan [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Van het tenlastegelegde onderdeel dat verdachte aangever meermalen op het hoofd heeft geslagen zal hij worden vrijgesproken, omdat dit niet volgt uit de bewijsmiddelen. Dat geldt ook voor het onderdeel dat verdachte een stuk hout heeft gebruikt met uitstekende spijkers. In het proces-verbaal van wapenexpertise is geconstateerd dat in het stuk hout schroeven waren bevestigd, die waren krom geslagen maar waarvan de schroefpunten uit het hout staken. Van uitstekende spijkers is in dit geval dus geen sprake.
Zaak B
Gelet op een aantal processen-verbaal van bevindingen in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een tuinhuisje dat toebehoort aan een ander. Daarbij wordt overwogen dat mag worden aangenomen dat verdachte ervan op de hoogte is dat op de begane grond onder het balkon van zijn woning een tuinhuisje staat, dat niet aan hem toebehoort. Door desondanks (onder meer) een stoel naar beneden te gooien, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het tuinhuisje daardoor zou worden vernield, wat daarna ook is gebeurd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1:
op 25 juni 2023 te Amsterdam [aangever 2] heeft mishandeld door met een houten plank/balk meermalen tegen het lichaam van voornoemde [aangever 2] te slaan;
Ten aanzien van feit 2:
op 25 juni 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een houten plank/balk eenmaal tegen het hoofd van voornoemde [aangever 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
op 8 april 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tuinhuisje dat aan een ander toebehoort heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd als gevolg van schildklierproblemen. De officier van justitie volgt daarmee de rapportage van de psycholoog en niet de rapportage van de psychiater.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op grond van het psychiatrisch rapport betoogd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hoewel het psychiatrisch rapport niet ziet op de ten laste gelegde vernieling/beschadiging, geldt wel dat verdachte al vanaf omstreeks 8 april 2023 afwijkend gedrag vertoonde. Daarom betoogt de raadsvrouw dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde vernieling/beschadiging eveneens volledig ontoerekeningsvatbaar was.
7.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 18 december 2023, opgemaakt door dr. J. van der Meer, psychiater. Deze heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerd disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis door hyperthyreoïdie (een ziekte aan de schildklier). Deze schildklierproblematiek is de belangrijkste en enige delictfactor die de psychiater in het onderzoek heeft kunnen vinden. Bij verdachte was sprake van impulsieve agressie vanuit achterdocht naar de aangevers die voortkwam uit de schildklierproblematiek. Het verband tussen de gedragsproblemen en de schildklierproblematiek is voldoende duidelijk. Daarbij wijst de psychiater onder meer op de omstandigheid dat de gedragsproblemen verminderen toen de hyperthyreoïdie met medicatie werd behandeld, maar weer terugkwamen toen met de medicatie werd gestopt.
Een stoornis in het gebruik van cannabis of andere middelen, een posttraumatische stressstoornis en een psychotische stoornis die los staat van de schildklierproblematiek of het middelengebruik kunnen niet worden vastgesteld. De gedragsproblemen en psychotische verschijnselen van verdachte kunnen volgens de psychiater veroorzaakt zijn door de schildklierproblematiek. Daarbij weegt de psychiater ook mee dat de mate waarin verdachte last ervoer van zijn traumatische verleden eveneens correspondeert met het (al dan) niet innemen van medicatie voor de gedragsproblemen.
De psychiater heeft geadviseerd om de tenlastegelegde feiten in zaak A (waar het rapport op ziet), indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 18 januari 2024, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog. Deze heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening van het gecombineerde type met agressieve en paranoïde kenmerken door een schildklieraandoening (hyperthyreoïdie), een posttraumatische stressstoornis en van een lichte stoornis in cocaïne- en cannabisgebruik. Van deze psychische problematiek was sprake ten tijde van het tenlastegelegde en er bestaat een verband tussen die problematiek en het gedrag van verdachte. Hij moet ten tijde van het tenlastegelegde verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kon echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht in vrijheid te bepalen. Om die reden heeft de psycholoog geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in zaak A (waarop het rapport op ziet), indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank ziet in het dossier aanwijzingen om de conclusie van de psychiater te laten prevaleren boven de conclusie van de psycholoog. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat de vaststelling van de gevolgen van een lichamelijke ziekte, de hyperthyreoïdie, een puur medische vaststelling is die in de eerste plaats toekomt aan een arts hetgeen een psychiater is. Daarnaast ziet de rechtbank een duidelijke aanwijzing daarvoor in het feit dat zowel de gedragsproblemen van verdachte als ook zijn klachten als gevolg van zijn traumatische verleden naar de achtergrond verdwenen op het moment dat hij was gestart met schildkliermedicatie. Bovendien keerden diezelfde gedragsproblemen weer terug toen hij tijdens zijn detentie op advies van de medische dienst met de medicatie stopte en verdwenen deze symptomen weer toen hij daarna opnieuw de schildkliermedicatie innam. Ook hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan sinds verdachte zijn medicatie weer trouw inneemt. De inhoud van het rapport is consistent en de conclusie is zorgvuldig onderbouwd.
Tegen die achtergrond ziet de rechtbank, anders dan de psycholoog, geen aanleiding om te veronderstellen dat de gedragsproblemen van verdachte voortkomen uit andere factoren dan de schildklierproblematiek. Dat verdachte nog op enige wijze in staat was om de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te kunnen zien, is uit het psychologisch rapport onvoldoende concreet toegelicht en daardoor voor de rechtbank minder goed invoelbaar.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte niet tijdig voorafgaande aan het plegen van deze feiten medische hulp heeft gezocht voor de schildklieraandoening. Verdachte was weliswaar op de hoogte van deze erfelijke aandoening, maar er waren niet eerder symptomen die het nodig maakten om medicatie te nemen. Voor zover de officier van justitie hiermee heeft willen betogen dat er bij verdachte hierdoor sprake is geweest van een vorm van culpa in causa volgt de rechtbank deze redenering dus niet.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank de conclusie van de psychiater over en maakt die tot de hare. Dat betekent dat de bewezen geachte feiten in zaak A wegens een ziekelijke stoornis niet kunnen worden toegerekend aan verdachte en dat hij ten tijde van het bewezengeachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Hoewel het rapport uitsluitend tot stand is gekomen in het kader van zaak A, vindt de rechtbank het aannemelijk dat deze stoornis ook ten grondslag heeft gelegen aan het bewezen geachte feit in zaak B dat dateert van slechts twee weken eerder. Daarom zal verdachte ook in zaak B ten tijde van het bewezengeachte als volledig ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Dit alles leidt ertoe dat de verdachte niet strafbaar is, zodat de rechtbank hem in beide zaken zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 66,27 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is. Indien de rechtbank oordeelt dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging heeft dat niet zonder meer tot gevolg dat een vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Wel is het onmogelijk om in dat geval een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen, als geen straf of maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is daarom ook niet mogelijk.
De rechtbank deelt de opvatting van de raadsvrouw. In artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in zijn vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr). Omdat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging is [aangever 1] dus niet ontvankelijk in zijn vordering. De schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr zal daarom evenmin worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 39, 45, 300, 302 en 350 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in
zaak Aonder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in
zaak Aonder feit 1 subsidiair en onder feit 2 primair tenlastegelegde, alsmede het in
zaak Btenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling
Zaak B:
vernieling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi voorzitter,
mrs. R. van de Water en M. Wiltjer rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2024.
[…]
[…]
[…]