ECLI:NL:RBAMS:2024:974

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/13/731186 / HA ZA 23-302
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling van coronasubsidie aan gedaagde met identiteitsfraude als argument

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een terugbetaling van € 37.643,80 van de gedaagde. De Staat had dit bedrag ten onrechte overgemaakt naar een bankrekening die op naam van de gedaagde stond. De gedaagde betwistte de ontvangst van het geld en voerde aan dat zij slachtoffer was van identiteitsfraude, waarbij iemand anders zonder haar medeweten een bankrekening op haar naam had geopend. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij niet op de hoogte was van de bankrekening. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde over de bankrekening kon beschikken en het geld had ontvangen, ongeacht haar kennis daarvan. De rechtbank wees de vordering van de Staat toe en oordeelde dat de gedaagde het bedrag moest terugbetalen. Daarnaast werd de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van dagvaarding en werden de beslagkosten en proceskosten aan de gedaagde opgelegd. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel Recht
Zaaknummer: C/13/731186 / HA ZA 23-302
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN, meer in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken, meer in het bijzonder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO),
zetelend in Den Haag,
eisende partij,
advocaat: mr. E.T. van den Hout,
tegen
[gedaagde] ,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. R.S.F. ten Kortenaar (onttrokken).
Partijen worden hierna de Staat en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

De Staat heeft ten onrechte € 37.643,80 overgemaakt naar een bankrekening die op naam staat van [gedaagde] . De Staat wil dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagde] dit bedrag aan de Staat moet betalen. [gedaagde] zegt dat zij het geld van de Staat niet heeft ontvangen, omdat zij niet wist van het bestaan van de rekening en het daarop overgemaakte geld. [gedaagde] zegt dat identiteitsfraude is gepleegd en iemand anders zonder dat zij ervan wist met haar gegevens een bankrekening op haar naam heeft geopend. Daarom vindt zij dat zij het bedrag niet aan de Staat hoeft te betalen. De rechtbank oordeelt anders. De bankrekening is geopend met het identiteitsbewijs en een controlefoto van [gedaagde] . Ook is er bij het openen van de rekening een overboeking gedaan vanaf een bankrekening van [gedaagde] bij een andere bank. De bankpas van de geopende rekening is naar het adres van [gedaagde] gestuurd. Gezien deze omstandigheden heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat zij niet van de bankrekening wist en daarom het geld niet zelf heeft ontvangen. De rechtbank vindt dat zij over de bankrekening die op haar naam stond kon beschikken en daarmee ook het geld heeft ontvangen, waar zij geen recht op had. Dat moet zij dus terugbetalen aan de Staat. De rechtbank gaat ervan uit dat het bedrag van € 23.672,88 dat nog ‘geparkeerd’ staat bij Knab door hen wordt overgemaakt naar de Staat.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 februari 2023 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het vonnis van 28 juni 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 september 2023 en de daarin genoemde stukken,
  • de aanvullende producties van [gedaagde] met toelichting,
  • de reactie daarop van de Staat.
Op 14 december heeft mr. Ten Kortenaar de rechtbank en de Staat bericht dat hij zich op verzoek van [gedaagde] onttrekt als haar advocaat. Voor [gedaagde] heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld.
2.2.
Daarna is bepaald dat de rechtbank vandaag het vonnis geeft.

3.De feiten

3.1.
De Staat heeft € 37.643,80 aan coronasubsidie overgemaakt naar een bankrekening bij de KNAB-bank (hierna: Knab). De subsidie is aangevraagd door Kunstuitleen Rhoon B.V. Het bedrag is op 17 december 2020 bijgeschreven op de Knab-rekening.
3.2.
Kort nadat het geld wordt bijgeschreven, worden van de bankrekening diverse opnames gedaan voor in totaal ongeveer € 13.000. Knab heeft de rekening op 25 februari 2022 gesloten en het positieve saldo van € 23.672,88 op een derdenrekening gezet.
3.3.
Later is de Staat erachter gekomen dat het bedrijf dat de subsidieaanvraag heeft gedaan niet bestaat. Omdat de Staat vermoedde dat gefraudeerd is bij de subsidieaanvraag heeft hij op 31 oktober 2022 beslag gelegd op de bankrekening.
3.4.
De Staat krijgt uiteindelijk op 16 januari 2023 van Knab te horen dat de rekening op naam staat van [gedaagde] .
3.5.
Op 24 januari 2023 wordt [gedaagde] gesommeerd de subsidie binnen 14 dagen terug te storten. Op dezelfde dag heeft de Staat de beslagstukken laten betekenen aan [gedaagde] .
3.6.
[gedaagde] heeft naar aanleiding van de beslagstukken contact opgenomen met Knab en het incassobureau dat namens de Staat optreedt.

4.Het geschil

4.1.
De Staat vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het ten onrechte betaalde bedrag van € 37.643,80. Daarnaast vordert de Staat buitengerechtelijke incassokosten, de kosten van het beslag en de kosten van de procedure.
4.2.
De Staat zegt dat het subsidiebedrag van € 37.643,80 onverschuldigd is betaald aan [gedaagde] . [gedaagde] moet dit bedrag daarom terugbetalen aan de Staat. Als de rechtbank daar niet in mee gaat dan vindt de Staat dat [gedaagde] hetzelfde bedrag aan schadevergoeding moet betalen op grond van onrechtmatige daad.
4.3.
[gedaagde] is het niet met de vordering eens en vindt dat zij niets hoeft te betalen. Het subsidiebedrag is niet door haar ontvangen. Zij wist daar niet van en heeft daar nooit de beschikking over gehad. De bankrekening is op haar naam geopend zonder dat zij daarvan afwist. Iemand heeft identiteitsfraude gepleegd. Er is dus ook geen sprake van een onrechtmatige daad; [gedaagde] heeft geen aandeel gehad in de fraude. Als de rechtbank toch beslist dat [gedaagde] een schadevergoeding moet betalen, dan is sprake van eigen schuld van de Staat. De Staat heeft onvoldoende controles uitgevoerd voordat hij het subsidiebedrag heeft overgemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Als iemand zonder rechtsgrond (zonder reden) geld aan een ander heeft gegeven en die ander dat ook heeft ontvangen, dan kan dat bedrag op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd. [1] Partijen zijn het erover eens dat er geen rechtsgrond bestond voor de betaling van de Staat aan [gedaagde] ; zij had daar geen recht op. Ook is er geen discussie over dat het geld is overgemaakt naar een rekening die op naam van [gedaagde] stond. Maar [gedaagde] zegt dat zij het geld niet heeft ontvangen.
5.2.
[gedaagde] zegt daarover dat zij niet van de rekening wist en dat de rekening is geopend door iemand die misbruik heeft gemaakt van haar identiteit. Daarbij heeft de dader kennelijk haar identiteitsbewijs gebruikt. In september 2020 is zij op een feestje haar portemonnee aan paar uur kwijt geweest. Toen ze de portemonnee terugvond was daaruit contant geld weg, haar identiteitsbewijs zat erin. Waarschijnlijk is er toen een foto van haar identiteitsbewijs gemaakt. Ze heeft van de identiteitsfraude aangifte gedaan bij de politie. Het emailadres en het telefoonnummer die bij het openen van de rekening zijn opgegeven zijn niet van [gedaagde] . De betalingen die van de rekening zijn gedaan zijn ver bij de woonplaats van [gedaagde] vandaan. Ook de naam van de persoon naar wie geld wordt overgemaakt zegt [gedaagde] niets.
5.3.
Bij de beoordeling of het geld is ontvangen door [gedaagde] kijkt de rechtbank naar wat er feitelijk is gebeurd. Dus niet of [gedaagde] zich realiseerde dat ze geld heeft ontvangen, maar of ze het geld daadwerkelijk heeft ontvangen is van belang. De rechtbank vindt dat de Staat op basis van wat er in het dossier zit en wat op de zitting is besproken voldoende onderbouwd heeft dat [gedaagde] het geld heeft ontvangen. [gedaagde] heeft daar onvoldoende tegenin gebracht.
5.4.
De rechtbank vindt het namelijk niet aannemelijk dat [gedaagde] niet wist van het bestaan van de bankrekening. Daarbij spelen de volgende omstandigheden een rol.
  • Uit de gegevens van Knab blijkt dat de bankrekening is geopend op 11 november 2020 door [gedaagde] met als adres het adres van [gedaagde] . De bankpas is naar dit adres gestuurd.
  • De bankrekening is digitaal geopend, waarbij het legitimatiebewijs van [gedaagde] is gebruikt. Daarnaast maakt Knab voor de identificatie gebruik van ‘Iproov’; een techniek waarmee kennelijk het uiterlijk van de aanvrager van de bankrekening geautomatiseerd wordt vergeleken met de foto op het identiteitsbewijs. [gedaagde] ontkent niet dat zij op de foto staat die voor deze vergelijking is gebruikt.
  • Bij het openen van de rekening is daarnaast gebruik gemaakt van een identiteitsboeking; een storting vanaf een bestaande bankrekening van de aanvrager naar de nieuwe bankrekening. [gedaagde] ontkent niet dat van haar eigen rekening bij de ABNAMRO-bank geld is overgemaakt naar de nieuwe te openen Knab-rekening.
5.5.
Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat (1) de bankpas naar het adres van [gedaagde] is gestuurd, (2) niet alleen haar identiteitsbewijs maar ook een foto van haar is gebruikt om de rekening te openen en (3) daarbij geld is overgemaakt van haar eigen bankrekening bij de ABNAMRO. Voor het overmaken van dit bedrag is alleen het beschikken over haar bankpas niet voldoende; daarvoor zijn inloggegevens nodig. Over hoe de mogelijke dader over die gegevens heeft kunnen beschikken heeft [gedaagde] geen uitleg gegeven. Deze omstandigheden samen passen niet in het scenario dat de rekening zou zijn geopend zonder dat [gedaagde] daarvan wist. De rechtbank stelt dus vast dat de bankrekening op naam van [gedaagde] stond, zij over de bankpas van die rekening en daarmee over die rekening zelf kon beschikken. Daarmee heeft zij het daarop gestorte bedrag ontvangen, of zij zich dit nu realiseerde of niet.
5.6.
Dat betekent dat aan de vereisten voor terugvordering vanwege onverschuldigde betaling is voldaan. [gedaagde] moet daarom € 37.643,80 aan de Staat terugbetalen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat Knab eraan meewerkt dat het bedrag van € 23.672,88 dat nog op de derdenrekening staat aan de Staat wordt overgemaakt en de Staat het restant van de vordering bij [gedaagde] zal innen.
5.7.
Omdat de vordering op de eerste grondslag (onverschuldigde betaling) wordt toegewezen, hoeft wat in tweede instantie is aangevoerd over eigen schuld en onrechtmatige daad niet meer te worden besproken.
Wettelijke rente
5.8.
De Staat vindt dat [gedaagde] wettelijke rente moet betalen over het terug te geven bedrag. Die wettelijke rente zou dan betaald moeten worden vanaf 14 december 2020 of vanaf de datum van dagvaarding.
5.9.
[gedaagde] vindt niet dat zij vanaf 14 december 2020 wettelijke rente moet betalen omdat dat de datum van de subsidieaanvraag is. Het geld was toen nog niet overgemaakt.
5.10.
De rechtbank is het met [gedaagde] eens; op 14 december 2020, de aanvraag van de subsidie, bestond er nog geen verplichting voor [gedaagde] om het bedrag terug te betalen. Het bedrag is pas een paar dagen later op de Knab-rekening bijgeschreven. De Staat heeft niet aangevoerd dat [gedaagde] bij de subsidieaanvraag betrokken zou zijn geweest en dat blijkt ook nergens uit. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.11.
De Staat wil vergoeding voor de kosten die hij vóór de procedure bij de rechtbank heeft gemaakt om de vordering te innen. Maar omdat de Staat niet duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden hij dan heeft verricht, worden deze kosten afgewezen. Het exploot van 24 januari 2023 is de eerste incassohandeling van de Staat tegen [gedaagde] . Verdere buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft de Staat niet gesteld. Daarmee is niet aan de eisen van de toepasselijke regels voldaan. [2]
Kosten beslag
5.12.
De Staat wil tot slot de kosten van het beslag vergoed zien. Dit is het beslag dat de Staat op de Knab-rekening heeft laten leggen, zodat als de vordering zou worden toegewezen er ook geld zou zijn om te innen. De hiervoor gemaakte kosten moet [gedaagde] betalen. De kosten zijn gespecificeerd en [gedaagde] heeft de kosten niet betwist. Het bedrag van € 1.982,31 wordt dan ook toegewezen. Het griffierecht voor het verzoekschrift om verlof voor het conservatoir beslag is in mindering gebracht op het griffierecht in de hoofdzaak. Bij de berekening van de proceskosten hierna wordt gerekend met het verlaagde bedrag van (€ 1.485 min € 676 =) € 809,- aan griffierecht.
Proceskosten
5.13.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van de Staat betalen. Deze kosten van de Staat zijn:
dagvaarding € 128,31
griffierecht € 809,00
salaris advocaat € 1.965,00 (2,5 punt van € 786,00)
nakosten
€ 178,00
Totaal € 3.080,31

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Staat te betalen € 37.643,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, 22 februari 2023, tot aan de dag van betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Staat te betalen € 1.982,31 aan beslagkosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van de Staat, vastgesteld op € 3.080,31, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. J. Glazenburg, griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.

Voetnoten

1.Artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Rapport BGK-integraal.