ECLI:NL:RBAMS:2024:966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
13/101606-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer met taakstraf en voorwaardelijke ontzegging van rijbevoegdheid

Op 22 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 december 2022 betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een voetganger om het leven kwam. De verdachte, die op zijn motorscooter reed, heeft door rood licht gereden en niet tijdig zijn snelheid aangepast aan de omstandigheden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat resulteerde in schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het donker en regenachtig was, het wegdek nat was, en dat de verkeerssituatie onoverzichtelijk was. De verdachte had zijn snelheid niet aangepast en was onvoldoende oplettend, wat leidde tot de fatale aanrijding met het slachtoffer, dat twee weken later overleed aan de gevolgen van het ongeval. De rechtbank weegt de impact van het ongeval op zowel de nabestaanden als de verdachte mee in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Strafrecht
Parketnummer: 13/101606-23
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen en wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. D. Duijvelshoff, naar voren hebben gebracht.
[nabestaande slachtoffer] , een van de nabestaanden van het slachtoffer, heeft gebruik gemaakt van haar spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is (samengevat) primair ten laste gelegd dat op 7 december 2022 door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] werd gedood (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994).
Subsidiair is aan hem ten laste gelegd dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994).
De volledige tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de verdachte op zijn minst sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1] De enkele omstandigheid dat de verdachte een andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien terwijl die voor de verdachte wel zichtbaar moet zijn geweest, is onvoldoende om te kunnen spreken van aanmerkelijke schuld. [2]
3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [3]
De verdachte rijdt op woensdagochtend 7 december 2022 omstreeks 06.35 uur op zijn motorscooter (Piaggio Vespa GTS) over de Oosterdokskade (langs het kanaal de Oostertoegang ) in Amsterdam. Hij komt vanaf de De Ruijterkade en rijdt onder het spoorviaduct door in de richting van de Odebrug / Prins Hendrikkade . [4] Hij is op weg naar zijn werk en rijdt daar sinds een half jaar dagelijks. [5]
Het is nog donker die ochtend. Het regent en het wegdek is nat/vochtig. [6] Op een na het ongeval door de politie gemaakte foto van het windscherm van de motor van de verdachte is te zien dat er (regen)druppels op het scherm zitten [7] waardoor het zicht van de verdachte wordt beperkt. [8]
Op de Oosterdokskade , gezien vanuit de rijrichting van verdachte, staat na het spoorwegviaduct een driekleurig verkeerslicht voor het verkeer dat zijn weg wil vervolgen richting de Odebrug . Uit onderzoek naar de data van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat de verdachte met zijn motor over de koplus (gelegen binnen de gemiddelde voertuiglengte vóór de stopstreep) is gereden, terwijl het verkeerslicht voor zijn richting al gedurende één seconde rood licht uitstraalde. Het rode licht werd voorafgegaan door drie seconden geel licht. [9] Op camerabeelden is ook te zien dat de verdachte door het verkeerslicht rijdt terwijl dat rood licht uitstraalt. Hij rijdt achter twee fietsers langs die de Oosterdokskade , gezien vanuit de rijrichting van verdachte, van links naar rechts (schuin) oversteken. [10]
Ongeveer 27 meter na voormeld verkeerslicht, ligt op de kruising vóór de Odebrug een voetgangersoversteekplaats (zebrapad). [11] Omstreeks 06.35 uur rijdt de verdachte op die voetgangersoversteekplaats [slachtoffer] aan die op dat moment als voetganger bezig is daar over te steken. [12] Het verkeerslicht van de betreffende voetgangersoversteekplaats straalde op dat moment al langere tijd rood licht uit.
De verdachte heeft [slachtoffer] pas op het allerlaatste moment gezien. Hij heeft niet meer voor hem kunnen remmen en hem niet kunnen ontwijken. [13]
[slachtoffer] is twee weken later, op 21 december 2022, aan de gevolgen van de aanrijding overleden. [14]
3.3
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen, ten gevolge waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
3.4
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht hem vrij te spreken en daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. De verdachte zou volgens een indicatieve snelheidsmeting tussen de 53 en 59 kilometer per uur hebben gereden terwijl de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Op deze indicatieve snelheid valt het nodige af te dingen. De meting werd verricht door het activeren van drie detectielussen in het wegdek met elkaar te vergelijken. De ligging van die lussen is overgenomen uit een zogenoemde revisietekening. Uit het VOA-rapport blijkt echter niet dat dit de daadwerkelijke situatie ter plaatse was op 7 december 2022; de lussen zijn ter plaatse niet ingemeten. Het is zeer aannemelijk dat de verdachte in ieder geval tussen het verkeerslicht en de voetgangersoversteekplaats nog iets van vaart heeft geminderd. Bij de bevinding dat het verkeerslicht drie seconden oranje licht heeft uitgestraald en daarna één seconde rood licht toen de verdachte de stopstreep passeerde, kunnen vanwege dezelfde reden ook vraagtekens gezet worden. De verdachte heeft niet gezien dat het verkeerslicht rood werd dus het kan ook op rood zijn gesprongen net op het moment dat hij er doorheen reed. Met zekerheid kan wel worden vastgesteld dat het slachtoffer door rood licht is overgestoken. Dat is van belang bij het bepalen van de mate van schuld van de verdachte.
3.5
Oordeel van de rechtbank
Bij de analyse van het verkeersongeval is aan de hand van in de weg liggende detectielussen een indicatieve berekening gemaakt van de snelheid waarmee verdachte voorafgaand aan de aanrijding heeft gereden. De rechtbank stelt vast dat de ligging van de detectielussen is overgenomen van de revisietekening en niet ter plaatse is ingemeten. Zij is met de raadsman van oordeel dat als gevolg hiervan niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk met een snelheid tussen de 53 en 59 kilometer per uur heeft gereden. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij voor zijn gevoel ongeveer 50 kilometer per uur reed. De rechtbank zal van die snelheid uitgaan.
De weginrichting van de Oosterdokskade na het spoorwegviaduct tot aan de Odebrug is weinig overzichtelijk, doordat meerdere kruisingen kort na elkaar zijn gesitueerd en de oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers schuin over de weg zijn gelegen. [15] Bovendien is het ter plaatse – in de binnenstad van Amsterdam en nabij het Centraal Station – zoals algemeen bekend is, vrijwel altijd druk.
Het is voor iedereen die regelmatig in Amsterdam aan het verkeer deelneemt algemeen bekend dat voetgangers en fietsers zich niet altijd aan de verkeersregels houden en niet zelden rode verkeerslichten negeren. Toen de politie ter plaatse naar aanleiding van het ongeval onderzoek deed, heeft zij dat ook geconstateerd.
In de gegeven omstandigheden – het was donker en regenachtig, het wegdek was nat, en er was sprake van een onoverzichtelijke verkeerssituatie – mag van een voorzichtig verkeersdeelnemer c.q. motorrijder die ter plaatse bekend is en wiens zicht beperkt wordt door regendruppels op zijn windscherm, worden verwacht dat hij tijdig zijn snelheid aanpast aan de gegeven situatie, de kruising en voetgangersoversteekplaats behoedzaam nadert en extra oplettend is in verband met mogelijk kruisend verkeer en voetgangers op de voetgangersoversteekplaats. De omstandigheid dat er ter plaatse 50 kilometer per uur mocht worden gereden, ontslaat de verkeersdeelnemer niet van de verplichting zijn snelheid te matigen als dat voor een veilig verkeer ter plaatste noodzakelijk is.
Bestuurders moeten immers, zo is ook uitdrukkelijk bepaald in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), hun voertuig tot stilstand kunnen brengen, over de afstand waarover zij de weg kunnen overzien en waarover deze vrij is. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte substantieel is afgeweken van het daarvoor benodigde (voldoende voorzichtige) gedrag. De verdachte heeft zijn snelheid niet aangepast aan de situatie maar is blijven doorrijden met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse. Hij heeft vervolgens ook niet goed opgelet. De verdachte is immers door rood gereden terwijl het licht voordat het op rood sprong, al drie seconden geel was. De verdachte heeft dat kennelijk allemaal niet gezien, gelet op zijn eigen verklaring, dat hij groen licht had. Mogelijk was de verdachte afgeleid door de twee overstekende fietsers, maar dat disculpeert hem niet. Als de verdachte tijdig zijn snelheid zou hebben aangepast, zou hij immers meer tijd hebben gehad om acht te slaan op het verkeerslicht en de overstekende fietsers en voetganger. Doordat de verdachte pas op het allerlaatste moment heeft gezien dat er zich iemand, het slachtoffer [slachtoffer] , op de voetgangersoversteekplaats bevond, heeft hij niet tijdig kunnen afremmen en/of uitwijken om een aanrijding te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat deze zaak zich niet laat vergelijken met de zaak waarnaar de raadsman heeft verwezen (Rechtbank Leeuwarden 17 december 2012, ECLI:2012:BY7410). [16] Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer] plotseling is gaan oversteken toen de verdachte de voetgangersoversteekplaats al heel dicht was genaderd.
Er zijn geen factoren gesteld of gebleken die maken dat de verdachte, ondanks het voorgaande, geen verwijt kan worden gemaakt. De motor van verdachte was technisch in orde en er was voor de verdachte geen reden om zo hard te rijden.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de omstandigheid dat het slachtoffer de voetgangersoversteekplaats overstak terwijl het verkeerslicht voor hem op rood stond, verdachte niet disculpeert. Verdachte is immers zelf door rood gereden en is niet voorzichtig genoeg geweest.
De rechtbank komt tot de slotsom dat bewezen is dat het handelen van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
op 7 december 2022 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Oosterdokskade , zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Oosterdokskade , komende uit de richting van de De Ruijterkade , en gaande in de richting van de Odebrug en Prins Hendrikkade ,
  • terwijl het wegdek nat/vochtig was,
  • terwijl het donker was,
  • terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
  • terwijl verdachte verminderd zicht had door het windscherm van voornoemd motorrijtuig,
  • terwijl verdachte reed met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte is niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en al 1,0 seconde rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (voor hem rijdende en/of overstekende) fietsers (links) gepasseerd,
verdachte heeft niet of in onvoldoende mate gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van de Oosterdokskade en het geldende verkeerslicht en heeft voornoemde [slachtoffer] niet tijdig opgemerkt,
verdachte is een voetgangersoversteekplaats op de Oosterdokskade genaderd,
verdachte heeft zich niet tijdig en onvoldoende vergewist en is zich niet, althans niet tijdig en voldoende, blijven vergewissen dat die voetgangersoversteekplaats vrij was,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en voldoende afgeremd en/of is niet, althans niet tijdig en voldoende uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat de verdachte een blanco strafblad heeft, de uitkomst van deze zaak mogelijk nog arbeidsrechtelijke gevolgen voor de verdachte heeft en in het bijzonder dat ook de verdachte de rest van zijn leven deze zaak psychisch met zich zal meedragen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Op 7 december 2022 heeft de verdachte een tragisch verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft [slachtoffer] aangereden die twee weken later aan de gevolgen van het ongeval op 65-jarige leeftijd is overleden. Een van de zussen van [slachtoffer] heeft op de zitting op indrukwekkende wijze verwoord wat het verlies van hun broer voor hen betekent; een groot gat in hun leven. Zij heeft ook op waardige wijze laten weten te begrijpen dat de verdachte dit ook niet heeft gewild en dat zij en haar zus niet rancuneus zijn. De rechtbank heeft ter zitting gezien dat het ongeval ook op de verdachte impact heeft. Hij zal moeten leven met de gedachte dat door zijn onvoorzichtigheid en onoplettendheid [slachtoffer] is komen te overlijden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht; de vertrekpunten die strafrechters hanteren bij het bepalen van straffen. Bij een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994, en de vaststelling dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het veroorzaken van het verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden, wordt een taakstraf van 240 uur met daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar als uitgangspunt genoemd.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. Zij acht net als de officier van justitie een taakstraf van 180 uur passend.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen hier ook op zijn plaats is. De verdachte heeft het rijbewijs nodig voor zijn werk en een onvoorwaardelijke ontzegging zou tot gevolg kunnen hebben dat hij geen inkomsten meer zou hebben. De ontzegging zal daarom voorwaardelijk zijn. Deze voorwaardelijke straf strekt er mede toe de verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer te betrachten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 (één) jaar.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Cordia en J. van der Steege, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2024.
[.....]

Voetnoten

1.[.....]
2.[.....]
3.[.....]
4.[.....]
5.[.....]
6.[.....]
7.[.....]
8.[.....]
9.[.....]
10.[.....]
11.[.....]
12.[.....]
13.[.....]
14.[.....]
15.[.....]
16.[.....]