In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een moeder, eiseres, tegen de stichting die verantwoordelijk is voor de basisschool waar haar zoon, [naam zoon], onderwijs volgde. De moeder vorderde dat haar zoon weer zou worden toegelaten tot de school, nadat hij op 29 januari 2024 was verwijderd op basis van een verwijderingsbesluit dat was genomen na een incident op het schoolplein. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verwijderingsbesluit onrechtmatig was, omdat de stichting niet had gehandeld conform de regels van de Wet op het Primair Onderwijs. De stichting had de betrokken leerkracht en de ouders niet gehoord voordat het besluit tot verwijdering werd genomen, en er was geen gedegen onderzoek gedaan naar het incident. De rechter benadrukte dat de belangen van de leerling zwaarder wegen dan de belangen van de school bij handhaving van het verwijderingsbesluit. De voorzieningenrechter heeft de stichting bevolen om [naam zoon] per 26 februari 2024 weer toe te laten tot de school, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de stichting hieraan niet zou voldoen. Tevens is de stichting veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.