ECLI:NL:RBAMS:2024:961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/13/746081 / KG ZA 24-88 EAM/MA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig verwijderingsbesluit van leerling van basisschool

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een moeder, eiseres, tegen de stichting die verantwoordelijk is voor de basisschool waar haar zoon, [naam zoon], onderwijs volgde. De moeder vorderde dat haar zoon weer zou worden toegelaten tot de school, nadat hij op 29 januari 2024 was verwijderd op basis van een verwijderingsbesluit dat was genomen na een incident op het schoolplein. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verwijderingsbesluit onrechtmatig was, omdat de stichting niet had gehandeld conform de regels van de Wet op het Primair Onderwijs. De stichting had de betrokken leerkracht en de ouders niet gehoord voordat het besluit tot verwijdering werd genomen, en er was geen gedegen onderzoek gedaan naar het incident. De rechter benadrukte dat de belangen van de leerling zwaarder wegen dan de belangen van de school bij handhaving van het verwijderingsbesluit. De voorzieningenrechter heeft de stichting bevolen om [naam zoon] per 26 februari 2024 weer toe te laten tot de school, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de stichting hieraan niet zou voldoen. Tevens is de stichting veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/746081 / KG ZA 24-88 EAM/MA
Vonnis in kort geding van 13 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 6 februari 2024 en akte wijziging eis,
advocaat mr. A. Yandere te Barendrecht,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Hofman te Heemstede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 12 februari 2024 heeft [eiseres] de vordering zoals omschreven in de akte wijziging eis toegelicht. De stichting heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken en de stichting tevens een pleitnota ingediend. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 13 februari 2024 de beslissing gegeven, in de vorm van een ‘kopstaartvonnis’. Meegedeeld is dat de schriftelijke uitwerking zal volgen op 27 februari 2024. Deze is vervroegd naar 22 februari 2024. Het onderstaande vormt die uitwerking. Dit kort geding gaat over de zoon van [eiseres] , [naam zoon] .
Ter zitting waren aanwezig:
[eiseres] met mr. Yandere en verder als toehoorders: de vader van [naam zoon] , de huidige partner, de zus, de moeder en de schoonvader van [eiseres] , alsmede [naam 1] van Pleegzorg;
aan de kant van de stichting: mr. Hofman met mw. [naam waarnemend directeur] , waarnemend directeur, dhr. [naam interim directeur] , interim directeur, en dhr. [naam bestuurder] , bestuurder.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de moeder van de 10-jarige [naam zoon] ( [naam zoon] ), geboren op [geboortedatum] .
2.2.
Sinds 4 september 2023 volgt [naam zoon] onderwijs aan de basisschool [naam school] in de [adres] . Hij kwam van een andere basisschool die in de zomer van 2023 de deuren sloot, waarna een nieuwe school voor hem moest worden gevonden. [naam zoon] zit in klas 5 (groep 7). De vaste leerkracht van klas 5 is [naam leerkracht] .
2.3.
Op dinsdag 21 november 2023 heeft er in de pauze een incident op het schoolplein plaatsgevonden, waarbij in ieder geval [naam zoon] en nog twee leerlingen, [naam leerling 1] en [naam leerling 2] , waren betrokken. Na de pauze zijn de lessen hervat.
2.4.
[naam leerkracht] heeft op een later moment (kennelijk ten behoeve van deze procedure) in een ongedateerd schrijven (productie 6 gedaagde) hierover verklaard:
Over het incident kan ik verklaren dat ik dit niet heb gezien. De leerkrachten verdelen de pauzewacht op het speelplein over de dagen van de week en het was niet mijn beurt. Wel weet ik nog dat de leerlingen op die bewuste dag nogal druk in de klas terugkwamen uit de pauze terwijl [naam leerling 2] daartussen zich snel naar zijn tafel begaf. (..) Ik heb hem in die drukte aan zijn tafel aangesproken met de vraag of alles oké was. Hij liet blijken niet te willen praten. Op zijn gezicht zag ik wel een kras maar bracht die niet in verband met iets geweldadigs. (..)
Pas donderdag erna (23 november) vernam ik wat er gebeurd was op het schoolplein. (..).
2.5.
Op woensdag 22 november 2023 is [naam zoon] naar school gegaan en heeft onderwijs gevolgd.
2.6.
Op donderdag 23 november 2023 is de moeder van [naam leerling 2] naar school gekomen en heeft een gesprek gehad met mevrouw [naam waarnemend directeur] over hetgeen haar zoon [naam leerling 2] haar heeft verteld over het incident. De moeder heeft het gesprek met [naam leerling 2] opgenomen. [naam waarnemend directeur] heeft [naam leerkracht] erbij geroepen en samen hebben zij het geluidsfragment beluisterd. Volgens [naam leerling 2] hebben [naam leerling 1] en [naam zoon] dreigende taal naar hem geuit en had [naam zoon] een mes en heeft hij daarmee [naam leerling 2] in het gezicht geschaafd (productie 1 van de stichting, uitgetypte versie van het gesprek).
[naam waarnemend directeur] heeft [eiseres] gebeld en heeft haar verteld wat de moeder van [naam leerling 2] haar heeft verteld. Aan het einde van de middag heeft [naam waarnemend directeur] een e-mail uitgestuurd aan alle ouders dat [naam zoon] en [naam leerling 1] geschorst zijn.
2.7.
Op 24 november 2023 heeft op de school een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] , de biologische vader van [naam zoon] en de heer [naam interim directeur] .
2.8.
Op 24 november 2023 heeft de stichting een brief doen uitgaan naar de ouders van [naam zoon] dat [naam zoon] met ingang van 29 januari 2024 verwijderd zal worden van de school op grond van artikel 40 van de Wet op het Primair Onderwijs/Wet op de Expertisecentra.
Vermeld wordt verder:
In de komende acht weken zullen wij uitvoering geven aan de verplichting zoals opgenomen in artikel 40 van de Wet op het Primair Onderwijs Wet op de Expertisecentra, inhoudende dat wij op zoek zullen gaan naar een andere school die bereid is uw zoon toe te laten. Mochten wij hier binnen 8 weken niet in slagen dan zullen wij overgaan tot definitieve verwijdering.
Voorafgaande aan deze definitieve verwijdering zullen wij uw zoon met onmiddellijke ingang tijdelijk verwijderen. Tijdens deze tijdelijke verwijdering ontzeggen wij uw zoon de toegang tot de school. De reden(-en) die ten grondslag liggen aan deze verwijdering zijn:
  • ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag.
  • intimideren van medeleerlingen.
  • verwonden van een medeleerling.
(..)
Tegen dit besluit kunt u op grond van artikel 63 lid 3 van de Wet op het Primair onderwijs/artikel 61 lid 3 van de Wet op de Expertisecentra binnen zes weken na ontvangst van dit besluit schriftelijk bezwaar maken.
2.9.
Op 6 december 2023 heeft (de advocaat van) [eiseres] (mede namens de vader) bij het bestuur van de stichting een bezwaarschrift tegen het voornoemde besluit ingediend.
2.10.
Op 21 december 2023 heeft de heer [naam bestuurder] een aanvulling op het verwijderingsbesluit van 24 november 2023 gegeven.
Als “reden voor verwijdering” is vermeld:
Op 20 november 2023 is er een scherp voorwerp gevonden op het schoolplein. Dit voorwerp leek op een briefopener. De leerkracht heeft dit voorwerp in de lade van zijn bureau gelegd. De volgende dag – op 21 november 2023 – heeft [naam zoon] samen met een medeleerling vlak voor de ochtendpauze het voorwerp uit de lade van de leerkracht gepakt.
Tijdens de ochtendpauze hebben [naam zoon] en een medeleerling een andere medeleerling in een hoek van het plein gedreven tijdens een spel. Zij vertoonden daarbij intimiderend en bedreigend gedrag. Dit deden zij door middel van het wijzen van het scherpe voorwerp (..) richting de medeleerling. Daarbij hebben zij uitspraken gedaan als ík ga je neersteken’en ‘je trui is nu zwart, maar die wordt rood’. Vervolgens hebben [naam zoon] en de medeleerling de andere medeleerling in het gezicht en in de hals gekrast met het scherpe voorwerp. De medeleerling die door [naam zoon] en de andere leerling werd geïntimideerd en bedreigd, durfde op dat moment niet naar de leerkracht te gaan om dit verhaal te vertellen.
Daags na het incident liet de onder meer door [naam zoon] bedreigde en geïntimideerde leerling grote verandering in zijn gedrag zien. (..) Uiteindelijk heeft hij het incident aan zijn moeder verteld.
Vervolgens bent u op 23 november 2023 telefonisch door de schooldirectie op de hoogte gesteld van het feit dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden tussen uw zoon en twee medeleerlingen. In dit telefoongesprek is verzocht om bij [naam zoon] te verifiëren of het incident heeft plaatsgevonden. Toen de schooldirectie u opnieuw belde voor terugkoppeling bevestigde u dat het incident heeft plaatsgevonden. Vervolgens bent u uitgenodigd voor een gesprek op 24 november 2023 en is er gesproken over het incident. (..) Nogmaals is bij u geverifieerd of de situatieschets van de geïntimeerde en bedreigde leerling volgens [naam zoon] klopte. U hebt deze vraag tijdens het gesprek opnieuw bevestigend beantwoord. (..)
Nadat u op 24 november 2023 met de schooldirectie had gesproken, ben ik tot de conclusie gekomen dat een verwijderingsbesluit moest worden genomen gezien de ernst en zwaarte van het incident en de gevolgen die dit met zich heeft gebracht voor de medeleerling.
Besluit tot verwijdering
Gezien het voorgaande heb ik op 24 november jl. besloten om [naam zoon] in principe met ingang van 29 januari 2024 te verwijderen van [naam school] . [naam zoon] zal als gevolg van dit besluit en onder voorbehoud dat hij een nieuwe school heeft per 30 januari 2024 worden uitgeschreven en zal hierna niet meer worden toegelaten tot [naam school] . Met inachtneming van art. 40 lid 11 WPO is de groepsleerkracht gehoord omtrent de verwijdering. Daarnaast is [naam school] in samenspraak met u op zoek naar een alternatieve school die passend onderwijs aan [naam zoon] kan bieden. (..)
2.11.
Op 21 december heeft [eiseres] een verzoekschrift bij de Geschillen-commissie Passend Onderwijs (GPO) ingediend tot het onrechtmatig verklaren van het verwijderingsbesluit. Aangevoerd is dat de stichting zich heeft beroepen op een verouderd artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs omdat het thans geldende artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs pas definitieve verwijdering mogelijk maakt nadat een andere school is gevonden die bereid is de leerling toe te laten. De stichting heeft reeds besloten tot definitieve verwijdering voordat een andere school is gevonden. Verder is aangevoerd dat noch de ouders noch de groepsleerkracht conform artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs zijn gehoord. Verder is aangevoerd dat een schorsing waar de brief van 24 november 2024 op lijkt te duiden, slechts een week kan duren, terwijl [naam zoon] 7,5 week wordt geschorst. Tenslotte is aangevoerd dat uit het verwijderingsbesluit niet is op te maken op basis van welke concrete feiten het besluit is genomen en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt. Op 23 november 2023 is al aan de ouders rondgemaild dat aan [naam zoon] de toegang tot school zou worden ontzegd, zonder enig onderzoek.
2.12.
Op 22 januari 2024 heeft de stichting een verweerschrift tegen het verzoekschrift ingediend.
2.13.
Op 24 januari 2024 heeft (de advocaat van) [eiseres] haar verzoekschrift aangevuld. Daarin staat dat [eiseres] op vrijdag 24 november 2023 bij de school [naam zoon] ’s kant van het verhaal heeft verteld, maar dat daar geen oren naar waren, omdat het besluit al was genomen. Op 25 januari 2024 heeft de stichting haar verweerschrift aangevuld.
2.14.
Op 30 januari 2024 heeft de hoorzitting bij de GPO plaatsgevonden. Voorafgaand aan die hoorzitting is [naam zoon] zelf door de voorzitter van de GPO gehoord (dagvaarding punt 20).
2.15.
Op 31 januari 2024 heeft de GPO het verzoekschrift van [eiseres] gegrond verklaard. Er is slechts het dictum “gegrond” gegeven. Opgemerkt is dat de motivering op 29 februari 2024 zal volgen.
2.16.
Op 1 februari 2024 heeft op school een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en de biologische vader van [naam zoon] en de stichting, bij welk gesprek aan de kant van [eiseres] ook haar moeder en mevrouw [naam 1] aanwezig waren. Aan de kant van de stichting waren [naam waarnemend directeur] , [naam interim directeur] en [naam bestuurder] aanwezig. [eiseres] heeft tijdens dit gesprek de indruk gekregen dat [naam zoon] met ingang van
5 februari 2024 weer tot de school zou worden toegelaten.
2.17.
Op 2 februari heeft [eiseres] bericht van de (gemachtigde van de) stichting ontvangen dat [naam zoon] op 5 februari 2024 niet zal worden toegelaten tot de school.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging de stichting te gebieden om [naam zoon] op de eerstvolgende schooldag met het oog op het volgen van onderwijs, zoals vóór 24 november 2023 en zonder beperkingen en voorwaarden, toe te laten tot [naam school] Roeske te Amsterdam, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 2.000,-- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat dit gebod niet wordt nageleefd, met veroordeling van de stichting in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
[eiseres] stelt hiertoe – kort samengevat – dat niet is gehandeld conform de regels van de Wet op het primair onderwijs. Artikel 40 lid 11 bepaalt dat definitieve verwijdering van een leerling niet mag voordat een andere school is gevonden.
Verplicht is verder het horen van de groepsleerkracht. Uit de stukken van de stichting blijkt dat dit niet is gebeurd. Een andere verplichting is het horen van de ouders. [eiseres] heeft niet de gelegenheid gehad om haar kant van het verhaal, althans de kant van het verhaal van [naam zoon] , uit de doeken te doen. In het telefoongesprek van 23 november 2023 werd haar direct meegedeeld dat [naam zoon] niet meer op school mocht komen. Verder heeft de stichting niet gehandeld conform haar eigen Protocol.
Naast het feit dat het verwijderingsbesluit onrechtmatig is omdat het in strijd is met de wet en het eigen beleid, is het onzorgvuldig en disproportioneel.
3.2.
De stichting voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt in de latere uitwerking ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Formele verweren
De stichting heeft allereerst een aantal formele verweren aangevoerd. De formele verweren slagen niet. Deze zullen hieronder worden besproken.
Het eerste verweer dat niet duidelijk is dat de biologische vader ook achter deze procedure staat wordt verworpen, nu de vader ter zitting onomwonden heeft verklaard dat hij achter deze procedure staat.
Het tweede verweer dat, onder verwijzing naar de artikelen 1:349 BW jo.1:253k BW, [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu een procesmachtiging van de kantonrechter om te procederen ontbreekt, wordt verworpen omdat in deze procedure zo’n machtiging niet nodig is. In artikel 1:349 BW staat dat de voogd van een minderjarige een machtiging van de kantonrechter nodig heeft om als eiser voor de minderjarige in rechte op te treden. [eiseres] is niet de voogd van [naam zoon] , maar zijn moeder. Ouders kunnen als uitgangspunt namens hun kinderen vorderingen instellen in een civiele procedure. Als het gaat over het bewind over het vermogen van hun kind, dan is artikel 1:253k BW ook op ouders van toepassing. De vordering die [eiseres] in dit geval heeft ingesteld gaat echter niet over het vermogen van [naam zoon] .
Het derde formele verweer dat het spoedeisend belang ontbreekt nu [naam zoon] met ingang van 29 januari 2024 naar de [naam school] had kunnen gaan, wordt verworpen. [eiseres] heeft aangegeven dat zij niet wil dat [naam zoon] naar de [naam school] gaat vanwege de afstand tussen huis en school. [naam zoon] gaat dus nu nog steeds niet naar school en elke dag is er één te veel. Derhalve is wel degelijk een spoedeisend belang aanwezig.
4.2.
De inhoudelijke beoordeling
4.2.1.
Bij de beslissing om een leerling van school te verwijderen heeft de school (het ‘bevoegd gezag’) een zekere beleidsvrijheid. De burgerlijke rechter kan ingrijpen als de school een beslissing heeft genomen waartoe zij in redelijkheid niet heeft kunnen komen en/of als het belang van de leerling bij het terugdraaien van een beslissing zwaarder moet wegen dan het belang van de school bij de handhaving daarvan. Voor een toewijzende beslissing in kort geding is verder een voorwaarde dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft. Zoals hierboven overwogen onder 4.1 wordt dit spoedeisend belang aangenomen.
4.2.2.
De stichting hanteert een Protocol bij grensoverschrijdend gedrag door leerlingen. Het Protocol bevat een stappenplan van maatregelen. Stap 4 bepaalt dat indien het voorgevallen incident heel ernstig is, kan worden overgegaan tot de maatregelen van time out, schorsing of verwijdering. Van toepassing verklaard wordt hierbij artikel 40 “Toelating en verwijdering van leerlingen” van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO). Het Protocol bepaalt dat verwijdering ook kan worden toegepast als onmiddellijke maatregel naar aanleiding van een ernstige aangelegenheid. Van verwijdering van een leerling is sprake wanneer het bevoegd gezag besluit een leerling de verdere toegang tot de school te ontzeggen. Hier gelden de volgende stappen:
Voordat er een besluit genomen wordt, dient het bevoegd gezag de betrokken leerkracht, de directie en de ouders te horen. Hiervan wordt een verslag gemaakt. De ouders ontvangen van het bevoegd gezag een gemotiveerd schriftelijk besluit tot verwijdering.
4.2.3.
Artikel 40 lid 11 WPO bepaalt dat voordat wordt besloten tot verwijdering het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar hoort. Verder wordt in dit artikel bepaald dat definitieve verwijdering niet plaats vindt dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten.
4.2.4.
De stichting meent dat zij na het gesprek met de moeder van [naam leerling 2] op 23 november 2023 en vervolgens het gesprek met [eiseres] en de biologische vader op vrijdag 24 november, geen nader onderzoek hoefde te verrichten, nu volgens de stichting [eiseres] het incident heeft bevestigd, nádat zij met [naam zoon] heeft gesproken. Volgens [eiseres] echter heeft zij in het gesprek op vrijdag 24 november 2023 gezegd dat zij de kant van [naam zoon] wilde laten horen maar dat daar geen oren naar waren.
4.2.5.
Hoe dit ook zij, de procedure is niet doorlopen zoals de regels, het Protocol en artikel 40 lid 11 WPO, voorschrijven. Al op donderdag 23 november 2023 heeft de stichting besloten tot verwijdering, terwijl op dat moment alleen met de moeder van [naam leerling 2] was gesproken en [eiseres] telefonisch was benaderd. Dit valt niet als een afdoende onderzoek aan te merken. Ook het voorgeschreven horen van de groepsleraar heeft niet plaatsgevonden. De door meester [naam leerkracht] op schrift gestelde verklaring is kennelijk in een later stadium ten behoeve van deze procedure afgelegd. Van het horen van de ouders is ook geen verslag beschikbaar. Het is in dit stadium nog steeds niet duidelijk wat er precies is gebeurd – volgens [naam zoon] ging het om een spelsituatie – en hoe [naam leerling 2] aan de kras op zijn gezicht is gekomen. Het had voor de hand gelegen om ook de betrokken leerlingen zelf te horen. Volgens [naam zoon] waren er nog twee leerlingen bij het incident betrokken. Bijzonder is ook dat woensdag 22 november 2023 [naam zoon] en [naam leerling 2] beiden gewoon naar school gingen en deze dag voor zover bekend als een gewone schooldag is verlopen.
4.2.6.
Het besluit tot verwijdering is overhaast, onvoldoende gefundeerd en niet conform de voorgeschreven regels tot stand gekomen. De stichting heeft geen (gedegen) onderzoek uitgevoerd naar het incident, zodat niet valt vast te stellen wat er precies is gebeurd en wat de rol van [naam zoon] daarbij is geweest. Daarmee wordt het besluit tot verwijdering voorshands als onrechtmatig aangemerkt. De GPO is dit oordeel kennelijk ook toegedaan nu zij het verzoekschrift van [eiseres] , dat [naam zoon] ten onrechte van school is verwijderd, gegrond heeft verklaard.
4.2.7.
De stichting heeft nog aangevoerd dat een belangenafweging ertoe moet leiden dat [naam zoon] niet weer tot de school wordt toegelaten. Volgens de stichting zal een terugkeer van [naam zoon] leiden tot grote beroering onder leerlingen en ouders en er zijn inmiddels al kinderen van school gehaald. Bij terugkeer van [naam zoon] zal dat naar verwachting nog extra het geval zijn. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft de stichting een verklaring van de meester [naam leerkracht] (“
een terugkeer van [naam zoon] in de klas zal mijn ziens grote gevolgen hebben voor leerlingen en ouders en het verband in de klas en voor [naam zoon] zelf”) alsmede van de Medezeggenschapsraad (oudergeleding en lerarengeleding producties 10 en 11 van de stichting) in het geding gebracht, waarin zij hun zorgen uiten over het effect van een eventuele terugkeer van [naam zoon] op school.
Het belang van de school bij rust in de klas en op het schoolplein staat aldus tegenover het belang van [naam zoon] dat hij terug kan naar de school waar hij het volgens zijn moeder naar zijn zin had en dat hij niet weer naar een nieuwe school moet , die waarschijnlijk ook veel verder weg ligt van zijn huis. [naam zoon] ging nog maar 12 weken naar [naam school] . Dat sprake is van eerdere incidenten waarbij [naam zoon] was betrokken of van waarschuwingen aan het adres van [naam zoon] , is gesteld noch gebleken.
4.2.8.
De belangafweging dient in het voordeel van [naam zoon] uit te vallen. Voorop staat dat de stichting overhaast en onzorgvuldig heeft gehandeld en dat nog steeds niet duidelijk is wat er precies is gebeurd, terwijl [naam zoon] wel als “de dader” (van wat?) wordt gezien. Aannemelijk is dus dat de stichting een aanmerkelijk aandeel heeft gehad in de ontstane negatieve dynamiek op school, bij ouders en leerlingen. Aannemelijk is ook dat de terugkeer van [naam zoon] een verdere impact zal hebben. Het is echter aan de stichting om eventuele onrust in goede banen te leiden, de negatieve dynamiek te doorbreken, de terugkeer van [naam zoon] goed voor te bereiden en van passende communicatie te voorzien. De stichting zal daartoe een redelijke termijn worden gegeven. Dat de stichting zich zelf hiertoe ook in staat acht blijkt uit haar houding direct na het afgeven van “het dictum” door de GPO. Zij maakte immers richting [eiseres] kenbaar het oordeel van de GPO te zullen uitvoeren. Of de stichting toen nog ten onrechte uitging van het bindend karakter van het oordeel is in dit verband niet relevant.
4.2.9.
Tenslotte heeft de stichting nog aangevoerd dat een eventuele toewijzing in kort geding in tijd moet worden beperkt totdat de stichting op het bezwaarschrift van [eiseres] zal hebben beslist. Deze zaak betreft volgens de stichting alleen een voorlopige voorziening bij voorraad, die niet kan afdoen aan het geding in de hoofdzaak, zijnde kennelijk de bezwaarschrift procedure. De stichting is voornemens om op of omstreeks 1 maart 2024, na ontvangst van de gemotiveerde beslissing van de GPO, de beslissing op bezwaar te nemen (waarbij verwacht mag worden dat deze wederom zal inhouden dat [naam zoon] definitief van school wordt verwijderd).
Dit standpunt van de stichting kan niet worden gevolgd. Gelet op de grondslag van de vordering -onrechtmatige daad- is niet de bezwaarschrift procedure de hoofdzaak, maar een eventuele procedure bij de civiele bodemrechter. Voor zover de stichting het niet eens is met de beslissing in dit kort geding, kan zij òf een bodemprocedure starten òf in hoger beroep gaan van dit vonnis in kort geding.
4.2.10.
De slotsom van al het bovenstaande is dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
4.3.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als nader vermeld onder 5.2. en gemaximeerd tot € 20.000,00.
4.4.
De stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Er wordt geen aanleiding gezien af te wijken van het uitgangspunt dat bij een kostenveroordeling wordt uitgegaan van forfaitaire bedragen. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht 87,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 1.194,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt de stichting [naam zoon] per maandag 26 februari 2024 met het oog op het volgen van onderwijs, zoals vóór 24 november 2023 en zonder beperkingen en voorwaarden, toe te laten tot [naam school] ,
5.2.
veroordeelt de stichting om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de stichting niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, met een maximum van € 20.000,00,
5.3.
veroordeelt de stichting in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.194,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.H. Abbas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MA