ECLI:NL:RBAMS:2024:960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/13/697984 / HA ZA 21-207
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de geldigheid van een vaststellingsovereenkomst tussen Rituals Cosmetics Enterprise B.V. en UAB Dimpex Baltia

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Rituals Cosmetics Enterprise B.V. en UAB Dimpex Baltia. De kern van het geschil betreft de vraag of een vaststellingsovereenkomst, die in oktober 2019 zou zijn gesloten, rechtsgeldig is. Rituals stelt dat de handtekening van de bestuurder van Dimpex, [naam 2], onder de overeenkomst staat, terwijl Dimpex ontkent dat deze handtekening authentiek is. De rechtbank heeft Rituals belast met de bewijslast om aan te tonen dat de handtekening daadwerkelijk van [naam 2] afkomstig is. Rituals heeft geprobeerd dit bewijs te leveren door middel van getuigenverklaringen en deskundigenrapporten, maar is hierin niet geslaagd. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat [naam 2] de overeenkomst heeft ondertekend. Echter, de rechtbank oordeelt ook dat Rituals gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de echtheid van de handtekening, gezien de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen en het nalaten van Dimpex om tijdig te reageren op de communicatie van Rituals. Hierdoor is Dimpex gebonden aan de vaststellingsovereenkomst, ondanks de betwisting van de handtekening. De rechtbank heeft de vorderingen van Rituals toegewezen en de vorderingen van Dimpex in reconventie afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/697984 / HA ZA 21-207
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RITUALS COSMETICS ENTERPRISE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Rituals,
advocaat: mr. I.S. Oosterhoff te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
UAB DIMPEX BALTIA,
gevestigd te Vilnius (Litouwen),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Dimpex,
advocaat: mr. T.G.L.M. Meevis te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 2 februari 2022 (hierna: het eerste tussenvonnis),
  • het vonnis van 6 juli 2022 (hierna: het tweede tussenvonnis),
  • de akte van Dimpex van 3 augustus 2022,
  • de akte van bewijslevering van Rituals van 7 september 2022,
  • de beslissing van de rechtbank van 22 september 2022,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 oktober 2022,
  • de akte uitlating van Rituals van 19 oktober 2022, met producties,
  • de beslissing van de rechtbank van 7 november 2022,
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 7 februari 2023,
  • het vonnis in incident van 22 februari 2023,
  • het deskundigenrapport van 29 maart 2023,
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor van 4 juli 2023,
  • de conclusie na bewijslevering van Rituals van 16 augustus 2023, met producties,
  • de antwoordconclusie na enquete van Dimpex van 13 september 2023, met één productie,
  • de akte uitlating productie van Rituals van 4 oktober 2023.
1.2.
Tenslotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De tussenvonnissen en de bewijslevering

2.1.
In deze procedure is onder meer in geschil of Dimpex in oktober 2019 een vaststellingsovereenkomst met Rituals heeft gesloten. In die - door Dimpex betwiste - vaststellingsovereenkomst staat, kort gezegd, dat partijen hun franchiserelatie per 31 december 2019 beëindigen en dat Rituals een exit-fee van € 200.000,- betaalt aan Dimpex.
2.2.
De rechtbank heeft in het eerste tussenvonnis – na de verwerping van het standpunt van Rituals dat zij mocht vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en/of de advocaat van Dimpex – geoordeeld dat voor de vraag of de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, bepalend is of [naam 2] (bestuurder van Dimpex) (hierna: [naam 2] ) die overeenkomst heeft ondertekend. Dimpex heeft stellig ontkend dat [naam 2] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 159 lid 2 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv), Rituals opgedragen te bewijzen dat de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst afkomstig is van [naam 2] .
2.3.
Rituals heeft laten weten het bewijs te willen leveren door middel van het overleggen van bewijsstukken, het horen van getuigen en het benoemen van deskundigen. Daarnaast heeft Rituals een verzoek gedaan op grond van artikel 22 Rv.
2.4.
In het tweede tussenvonnis heeft de rechtbank:
i) Dimpex bevolen op grond van artikel 22 Rv bepaalde informatie en bescheiden te overleggen,
ii) een onderzoek door een handschriftdeskundige bevolen en daartoe ing. C. Verhulst (hierna: de deskundige) benoemd, verbonden aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau, en
iii) bepaald dat getuigen ten overstaan van de rechtbank zullen worden gehoord.
2.5.
Dimpex heeft bij akte van 3 augustus 2022 informatie verstrekt in reactie op het aan haar op de voet van artikel 22 Rv gegeven bevel.
2.6.
Aan de deskundige zijn de volgende vragen gesteld:
1) Kunt u vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de handtekening boven de naam van [naam 2] op de laatste pagina van de vaststellingsovereenkomst en de parafen/handtekeningen links onderaan de eerste vier pagina’s van de vaststellingsovereenkomst door [naam 2] zijn geplaatst?
Kunt u uiteen zetten hoe u tot uw antwoord bent gekomen?
2) Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
2.7.
De deskundige heeft op 29 maart 2023 zijn (definitieve) rapport uitgebracht. In dat rapport staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
8. Hypothesen
Op basis van de onderzoeksvraag zijn de volgende twee elkaar uitsluitende hypothesen beschouwd voor het onderzoek naar de betwiste handtekening en de vier betwiste parafen op de vaststellingsovereenkomst.
H1. De betwiste handtekening/paraaf is een authentieke handtekening van de heer [naam 2]
H2. De betwiste handtekening/paraaf is een vervalsing van de handtekening van de heer [naam 2]
Bij het onderzoek is nagegaan of de resultaten van het onderzoek beter passen bij hypothese H1 of de alternatieve hypothese H2.

9.Onderzoeksbevindingen

10 Interpretatie van de onderzoeksbevindingen

11.Conclusies

Op basis van het onderzoek aan de hand van het huidige overgelegde materiaal kan een uitspraak worden gedaan ten aanzien van de onder [8] genoemde hypothesen voor de betwiste handtekening:
De bevindingen van het onderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer hypothese H2 juist is dan wanneer hypothese H1 juist is.
Dit betekent:
De bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker
wanneer de betwiste handtekening en de betwiste parafen vervalsingen zijn van de handtekening van [naam 2]dan wanneer het om een authentieke handtekening en parafen gaat.
De kans op het vinden van deze resultaten is 10 tot 100 keer groter dan wanneer de betwiste handtekening en parafen vervalsingen zijn dan wanneer ze authentiek zijn.
(…)”
2.8.
Als getuigen zijn achtereenvolgens gehoord: [naam 2] , [naam 1] , mr. [naam 5] (hierna: mr. [naam 5] ), [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ).
2.8.1.
[naam 2] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“(…)
U vraagt mij naar de settlement agreement van oktober 2019. (…) U zegt dat op de laatste pagina van de settlement agreement drie handtekeningen staan en dat één van die drie handtekeningen boven de naam [naam 2] staat. U vraagt mij of ik deze handtekening heb gezet. Dit is niet mijn handtekening en deze lijkt niet eens op mijn handtekening. Ik heb niet getekend, dat is de kern van de zaak. U vraagt mij of ik weet wie de handtekening wel heeft geplaatst. Dat weet ik niet. Ik weet niet wie heeft getekend en waar die handtekening vandaan komt. U vraagt mij of ik weet waar dit document vandaan komt. Dat weet ik niet, ik weet niets over deze handtekening. Ik heb niet getekend en ik weet niet wie heeft getekend. U vraagt mij wanneer ik de settlement agreement, waarop de handtekening staat die volgens mij niet van mij is, voor het eerst heb gezien. Bij de rechtbank heb ik dit document voor het eerst gezien, eerder niet. Met bij de rechtbank bedoel ik de documenten van deze zaak. U vraagt mij of ik de settlement agreement in oktober 2019 heb gezien. Nee, die heb ik toen niet gezien, niet getekend en die handtekening is niet van mij.
(…)
U vraagt mij of ik toegang heb tot het e-mailadres [e-mailadres 1] of dat ik daar toegang toe had in oktober 2019. Noch toen, noch later, noch nu had ik toegang tot dit e-mailaccount, ik heb dit nooit gebruikt.
U zegt dat er in oktober 2019 onderhandelingen plaatsvonden in Amsterdam. U vraagt mij of ik van deze onderhandelingen verslag heb ontvangen van [naam 1] of dat ik een vaststellingsovereenkomst heb ontvangen. Allereerst is [naam 1] slechts een vertegenwoordiger, hij heeft niet het recht om deze documenten te ondertekenen. Hij gaat als vertegenwoordiger naar bijeenkomsten. Pas als hij terugkomt, hebben wij discussie hierover. Er was discussie over deze zaak, er was gezegd dat het een ongunstige overeenkomst zou zijn. U vraagt mij wie dat heeft gezegd. Wie dat concreet heeft gezegd, weet ik niet. Ik vermoed dat meneer [naam 1] deze overeenkomst heeft besproken met juristen. Ik kreeg te horen dat deze overeenkomst niet gunstig was en dat wij deze niet gingen tekenen. Na voorlezing merk ik naar aanleiding van deze laatste zin op dat ik die slechte overeenkomst toen niet heb gezien.
U vraagt mij wat ik bedoel met de overeenkomst. Als je als directeur te horen krijgt dat overeenkomsten niet gunstig zijn, dan teken je die niet. U vraagt mij of ik het concept van de overeenkomst van meneer [naam 1] heb ontvangen. Nee, de conceptovereenkomst heb ik niet gekregen van [naam 1] , dit hoeft ook niet. Ik hoef iets niet te tekenen als de mening is gevormd dat dit ongunstig is.
(…)
U vraagt mij of ik de ondertekende vaststellingsovereenkomst vanaf het e-mailadres van [naam 1] aan Rituals heb verzonden. Zoals ik heb gezegd, heb ik geen toegang tot dit e-mailadres. Ik werk hier niet mee en ik weet niks van deze e-mail. Hoe kan ik dit versturen als ik dit document niet heb. Al had ik toegang tot dit e-mailadres, dan kon ik het document niet versturen. Ik weet niet wie wel het document heeft verstuurd. Ik weet niet wie wel toegang had tot het e-mailadres van [naam 1] .
U zegt dat mijn vorige advocaten en juristen meermaals hebben gezegd dat onderzoek is gedaan naar de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst en vraagt of ik hier bekend mee was. Het resultaat van het onderzoek weet ik niet, ik moest handtekeningen zetten voor deze onderzoeken. U vraagt mij of ik bekend ben geweest met het feit dat er onderzoek heeft plaatsgevonden, de mededeling dat dat onderzoek had plaatsgevonden is gedaan op 16 september 2020. Nee, ik was niet bekend met dat onderzoek.
U zegt dat de advocaat van Dimpex, mr. Lagerwaard, op 20 oktober 2020 aan de advocaten van Rituals een mail heeft gezonden, met een verklaring ‘witness statement’ van [naam 2] , en dat mijn advocaat heeft gezegd dat dit het sluitstuk is van het onderzoeksrapport. U vraagt mij of ik hiermee bekend ben. Nee, dit was mij niet bekend. Ik snap het niet, er was een bijlage toegevoegd, er was een geschreven brief. Misschien kan mijn advocaat hier beter bij helpen. Na voorlezing voeg ik hieraan toe dat er zoveel brieven waren. Ik kan mij de e-mail van mr. Lagerwaard niet herinneren.
(…)”
2.8.2.
[naam 1] , consultant in dienst van Dimpex, heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“(…)
U zegt dat de reden dat ik als getuige ben gevraagd, de ondertekening van de settlement agreement is. U zegt dat het hier gaat om een Engels document waarop de laatste pagina, pagina 5, 3 oktober 2019 als datum staat, op deze pagina staan ook drie handtekeningen. (…) Ik weet om welk document het gaat. Ik noem het geen document, ik vind het een zogenaamd document. U vraagt mij of ik weet wie op pagina 5 zijn handtekening heeft gezet boven de naam [naam 2] . Ik beschouw dit niet als document, ik heb nooit het origineel gezien. Ik zie dat het geen handtekening van [naam 2] is, geen handtekening van mij is en ook niet van [naam 6] .
U vraagt mij hoe ik weet dat dit niet de handtekening van [naam 2] is. Er is een vraag gesteld binnen het bedrijf, de advocaten hebben uitgezocht dat dit geen echt document is. De handtekeningen lijken niet eens op elkaar. De handtekening van [naam 6] verschilt van de handtekening op de hoofdovereenkomst en de handtekening van [naam 2] verschilt van zijn handtekening en ook mijn handtekening verschilt. Ik kan een kopie niet beschouwen als een document wat juridische waarde heeft. U vraagt mij of ik weet hoe de handtekening van [naam 2] eruit ziet. Ja dit weet ik. U vraagt mij hoe ik dat weet. Dat weet ik van documenten. U vraagt mij wanneer ik deze handtekening eerder heb gezien. Ik heb dit eerder op documenten gezien. Bijvoorbeeld op volmachten of op documenten waarop ik mijn handtekening heb gezet.
(…)
U vraagt mij of ik op 3 oktober 2019 in Amsterdam een vaststellingsovereenkomst heb ondertekend. Nee, dit heb ik niet getekend. U vraagt mij of ik vanuit Amsterdam een vaststellingsovereenkomst heb meegenomen. Nee. U vraagt mij wanneer ik de vaststellingsovereenkomst voor het eerst heb gezien. Ik heb dit document niet gezien en de kopie heb ik pas gezien bij de processtukken van de rechtbank.
Mr. Oudelaar toont voor de camera productie E82, een e-mail van 4 oktober 2019 van Rituals gericht aan onder andere [naam 1] , verstuurd door [naam 7] , vertegenwoordiger van Rituals, aan [naam 5] , advocaat van Dimpex, aan [e-mailadres 1] en aan [e-mailadres 2] , vertegenwoordiger van Rituals. U vraagt mij of ik die e-mail heb gekregen. Ik weet niet van deze brief. U zegt mij dat u niet vraagt naar een brief maar naar een e-mail. U vraagt mij of ik het e-mailbericht ken en of ik dat heb ontvangen. Nee, ik heb hem niet gezien. Als ik hem niet heb gezien, heb ik hem niet ontvangen.
U vraagt mij of ik tot en met 2019 toegang had tot het e-mailadres [e-mailadres 1] . Die toegang was er. U vraagt mij of anderen toegang hadden tot dit e-mailaccount. Ja. U vraagt mij wie dit waren. Dat waren [naam 4] en [naam 3] . De Nederlandse vertegenwoordigers van Rituals hadden toegang tot de server van Rituals.lt. (…)
U vraagt mij of Rituals Nederland e-mails kon verzenden vanuit het account [e-mailadres 1] . Dit kan ik niet ontkennen of bevestigen, maar ik heb al gezegd dat zij toegang hadden tot de server. Zij plaatsten
posts, advertenties en acties op Facebook en zij hadden deze dingen onder hun beheer.
U vraagt mij of ik, mevrouw [naam 4] en meneer [naam 3] als enigen toegang hadden tot het e-mailadres [e-mailadres 1] . Ik heb al gezegd dat ik niet de enige was die toegang had tot dit e-mailadres. Diegenen die toegang hadden tot de server hadden ook toegang tot dit e-mailadres. (…) U vraagt mij of ik weet of Rituals toegang heeft gehad tot de mailserver van Dimpex. Zij hadden toegang tot de hoofdserver, als je deze toegang hebt dan kan je elke mail benaderen.
U zegt mij dat er een e-mail is van 8 oktober 2019, die in de avond is verzonden, vanuit het e-mailadres [e-mailadres 1] naar Rituals, met als bijlage een vaststellingsovereenkomst. U vraagt mij of ik deze e-mail heb verzonden. Nee. (…)
U zegt dat Rituals na 8 oktober 2019 aan mij verschillende e-mails heeft gezonden met de vraag waar het origineel van de vaststellingsovereenkomst bleef. U vraagt mij waarom ik niet op die e-mails heb gereageerd. Ik begrijp niet welke e-mails u bedoelt.
U zegt dat ik in Amsterdam bij onderhandelingen ben geweest in 2019 en vraagt mij wat volgens mij het resultaat was van die onderhandelingen. Het was geen onderhandelen, het was chantage. Rituals Nederland wilde ons overnemen.
(…)
U vraagt mij of ik een paraaf heb.
(De tolk zegt: Het woord paraaf bestaat niet in het Litouws, ik zal het vertalen als afkorting van een handtekening en zeggen dat het in het Nederlands paraaf heet.)
Nee, wij weten niet wat dat is. In Litouwen heb je maar één versie van een handtekening.
U vraagt mij of [naam 2] wel een paraaf heeft. Niemand in Litouwen heeft een paraaf.”
2.8.3.
Mr. [naam 5] , voormalig advocaat van Dimpex, heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Het klopt dat ik werkzaamheden heb verricht voor Dimpex in 2019. Het klopt dat ik in oktober 2019 Dimpex heb bijgestaan in onderhandelingen met Rituals. Het klopt dat er gesprekken hebben plaatsgevonden op het kantoor van Rituals op de Keizersgracht in Amsterdam. Dat was ergens in oktober 2019. U vraagt mij of dat op 2 of 3 oktober geweest kan zijn. Dat weet ik niet meer. (…)
U vraagt mij of het klopt dat bij de gesprekken [naam 1] , medewerker van Dimpex, aanwezig was. Dat klopt. U vraagt mij of [naam 1] een document getiteld ‘settlement agreement’ heeft getekend. Ik beroep mij voor die vraag op mijn verschoningsrecht. (…)
U vraagt mij of ik weet of [naam 1] een dergelijk document op papier heeft gekregen van een medewerker van Rituals. Voor die vraag beroep ik mij ook op mijn verschoningsrecht.
(…)”
2.8.4.
[naam 3] , werknemer van Dimpex, heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“(…)
U houdt mij voor dat u mij vragen gaat stellen over een Engels document getiteld ‘settlement agreement’ van oktober 2019, tussen Rituals en Dimpex. (..) U vraagt mij of ik Engels kan lezen. Ik kan alleen Engels lezen met hulp, ik kan zelf niet vertalen. (…) U vraagt mij of ik wel eens een document getiteld ‘settlement agreement’ heb gezien. Ik heb een dergelijk document nooit gezien (…). Ik heb het document nooit eerder gezien, het ziet niet op mijn werkvlak. Ik heb dat document voor mijn werk niet nodig.
U vraagt mij of ik weet of [naam 2] in oktober 2019 zijn handtekening heeft gezet onder een document getiteld ‘settlement agreement’ tussen Rituals en Dimpex. Wij werken volgens bepaalde overeenkomsten, maar ik weet daar niks over. U kunt deze vraag beter stellen aan de bestuurder, de vertegenwoordiger of een advocaat van het bedrijf. U vraagt mij nogmaals of ik weet of [naam 2] in oktober 2019 zijn handtekening heeft gezet onder een document getiteld ‘settlement agreement’ tussen Rituals en Dimpex. Dat weet ik niet. Ik kan daar niks over zeggen. U vraagt mij of ik weet of iemand anders dan [naam 2] een handtekening heeft gezet onder een settlement agreement tussen Rituals en Dimpex in oktober 2019. Volgens onze werkwijze worden alle overeenkomsten ondertekend door bestuurders, maar ik wil benadrukken dat ik dit document nooit gezien heb en dat ik niet weet wie dit document heeft ondertekend.
(…)
U vraagt mij of ik heb gezien of [naam 1] in oktober 2019 terugkwam uit Nederland in Litouwen met een settlement agreement. Dat weet ik niet. (…)
U vraagt mij of ik in 2019 toegang had tot het e-mailadres [e-mailadres 1] . Dat weet ik niet meer. Het is lang geleden. Ik kan wel zeggen dat wij toegang hebben tot verschillende e-mailaccounts met onze telefoons en computers. Normaal gesproken zijn de e-mailaccounts van bestuurders voor bestuurders en niet voor andere medewerkers. U vraagt mij of [naam 1] ook een bestuurder was. Nee, hij is projectmanager, hij heeft dezelfde functie als ik, maar hij beheerste de Engelse taal en hij reisde veelvuldig af naar Nederland.
U vraagt mij of ik op 8 oktober 2019 een e-mail heb gestuurd aan [naam 8] van Rituals vanaf het e-mailadres [e-mailadres 1] . Zeker niet. U vraagt mij waarom ik dat zo zeker weet. Omdat ik de naam aan wie het bericht verstuurd is vandaag voor het eerst hoor. Ik ken die naam niet.
U vraagt mij of er nog dingen zijn die ik wil of kan vertellen over een settlement agreement uit oktober 2019. Nee.
(…)”
2.8.5.
[naam 4] , voormalig werkneemster van Dimpex, heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“(…)
U houdt mij voor dat u mij vragen gaat stellen over een Engels document getiteld ‘settlement agreement’ van oktober 2019, tussen Rituals en Dimpex. (…) U vraagt mij of ik dit document wel eens eerder heb gezien. Nee, zeker niet. Ik heb dat document nooit eerder gezien.
(…)
U vraagt mij of ik weet of [naam 2] zijn handtekening heeft gezet onder dat document. Dat is mij niet bekend. U vraagt mij of ik weet of iemand anders dan [naam 2] zijn handtekening onder dat document heeft gezet. Nee, dat weet ik niet. U vraagt mij of ik een handtekening heb gezet op dit document bij de naam [naam 2] . Nee, zeker niet.
(…)
U vraagt mij of ik ervan op de hoogte ben dat [naam 1] in oktober 2019 in Nederland is geweest om te praten met Rituals. Nee, daar werd ik niet over geïnformeerd.
(…)
U vraagt mij of ik in 2019 toegang had tot het e-mailadres [e-mailadres 1] . Ja. U vraagt mij wat de reden daarvan was. Dat adres werd gebruikt voor algemene communicatie. Meerdere mensen hadden toegang tot dat adres. U vraagt mij of ik weet wie er nog meer toegang hadden tot dat adres. Iedereen die op dat moment op het kantoor werkzaam was. U vraagt mij hoeveel mensen dat waren. Enkele. Ik denk drie of vier personen.
U vraagt mij of ik op 8 oktober 2019 een e-mail heb gestuurd aan [naam 8] van Rituals vanaf het e-mailadres [e-mailadres 1] . Nee. (…) Ik heb die e-mail niet gestuurd.
U vraagt mij of er nog dingen zijn die ik wil of kan vertellen over een settlement agreement uit oktober 2019 tussen Rituals en Dimpex. Ik heb dat document niet gezien en ik kan daar geen commentaar op geven.
(…)
U vraagt mij of het klopt dat mijn e-mailadres [naam 4] @rituals.lt was toen ik bij Dimpex werkte. Ja, dat klopt. U houdt mij productie e27 voor, dat is een e-mail van 2 januari 2020 waarin staat dat de laatste bestelling geannuleerd zou worden omdat deze niet meer voor het einde van het jaar afgehaald kon worden. (…) Ik kan mij die e-mail ook niet herinneren.
U vraagt mij welke personen er precies toegang hadden tot het e-mailadres [e-mailadres 1] . Dat waren verschillende personen op verschillende momenten. Ik kan de naam van Valerius noemen, maar er waren ook mensen die als accountant werkten.
(…)”
2.9.
Ten slotte heeft Rituals ter uitvoering van de aan haar gegeven bewijsopdracht ook diverse schriftelijke stukken overgelegd, waaronder verklaringen van [naam 8] (hierna: [naam 8] ), [naam 9] (hierna: [naam 9] ), [naam 6] (hierna: [naam 6] ), [naam 10] (hierna: [naam 10] ) en [naam 7] (hierna: [naam 7] ).
2.9.1.
In de schriftelijke verklaring van [naam 8] staat onder meer het volgende:
“(…)
9. Ik was betrokken en aanwezig bij de onderhandelingen rondom de vaststellingsovereenkomst die hebben plaatsgevonden op 2 en 3 oktober 2019 op ons kantoor in Amsterdam. Daarbij waren namens Dimpex [naam 1] en [naam 5] en namens Rituals [naam 9] , [naam 7] en ikzelf aanwezig. (…)
11. (…) We bereikten al snel een deal op hoofdlijnen (dag 1 van de onderhandelingen) en hebben zeer uitgebreid gewerkt aan de vastlegging daarvan in de VSO (dag 2 van de onderhandelingen). Dat was het product van die tweedaagse onderhandeling. De tweede dag hebben we de hele VSO doorgenomen en aangepast. [naam 1] heeft de vaststellingsovereenkomst getekend bij ons op kantoor in de loop van de avond. Daarna is [naam 7] op de fiets een handtekening gaan halen van [naam 6] in het (restaurant) Rijks. Voor Dimpex betekende dit op korte termijn in ieder geval dat zij de zekerheid had nog producten geleverd te krijgen voor de maanden oktober, november en december, waar dat anders niet het geval zou zijn geweest. Dimpex heeft van die faciliteit ook gebruik gemaakt. (…)
12. Ik nuanceer mijn verklaring op pagina 4 van het P-V van 5 november 2021, waar ik verklaar wie aanwezig was tijdens de ondertekening door [naam 1] . Toen ik de verklaring aflegde, ging ik abusievelijk ervan uit dat [naam 1] op 4 oktober 2019 in de ochtend zijn handtekening had gezet. Nu ik daar nog eens goed over na heb gedacht, kan dat niet juist zijn. [naam 1] zette zijn handtekening nadat de punten op de i waren gezet van de VSO. Ik was daar niet meer bij omdat ik verplichtingen elders had. Het was het staartje van de meeting en de essentialia van het bereikte akkoord waren toen al besproken. Vanuit Rituals was [naam 7] erbij en van de zijde van Dimpex [naam 1] . Ook [naam 5] moet aanwezig zijn geweest bij het staartje van de meeting. Hij was er de hele dag bij en zal zijn cliënt niet op het laatste moment hebben verlaten. [naam 7] heeft mij aan het eind van de dag op 3 oktober 2019 de door [naam 1] ondertekende overeenkomst gemaild ter bevestiging dat alles was afgerond. (…)”
2.9.2.
In de schriftelijke verklaring van [naam 6] staat onder meer het volgende:
“1. (…) Ik ben de oprichter en CEO van Rituals. In die hoedanigheid heb ik de vaststellingsovereenkomst met Dimpex getekend.
(…)
6. Ik herinner mij dat ik de vaststellingsovereenkomst heb getekend. Dat is mij bijgebleven, omdat ik de vaststellingsovereenkomst in restaurant Rijks heb getekend. Dat was in oktober 2019. Ik begreep dat de ondertekening haast had, omdat [naam 1] als vertegenwoordiger van Dimpex erop stond een getekend exemplaar mee te nemen naar Litouwen. Daarom heb ik ermee ingestemd dat de vaststellingsovereenkomst naar het restaurant zou worden gebracht. Ik zat daar aan het diner. Op het moment dat ik mijn handtekening zette, was de vaststellingsovereenkomst al ondertekend door de heer [naam 1] . Er stond in ieder geval een handtekening boven zijn naam, dus ik neem aan dat het zijn handtekening was. Ik meen mij ook te herinneren dat de medewerker die de overeenkomst bracht ( [naam 7] ) mij vertelde dat deze net was ondertekend door Dimpex. Ik heb daarna de vaststellingsovereenkomst in tweevoud ondertekend.
(…)”
2.9.3.
In de schriftelijke verklaring van [naam 10] staat onder meer het volgende:
“(…) Mijn huidige functie bij Rituals is legal counsel. (…)
5. Mijn herinnering is dat ik, samen met collega [naam 7] , twee exemplaren van de vaststellingsovereenkomst heb meegegeven aan een man, waarvan ik later begreep dat dit [naam 1] was. [naam 1] kwam daarvoor in de ochtend van 4 oktober 2019 nog naar ons kantoor. Ik heb gezien dat hij de vaststellingsovereenkomst bekeek en zag dat deze ondertekend was door [naam 6] . Hij had de vaststellingsovereenkomst de dag daarvoor al ondertekend, begreep ik van [naam 7] . Ik heb gezien dat [naam 1] de vaststellingsovereenkomst vervolgens heeft meegenomen.
(…)”
2.9.4.
In de schriftelijke verklaring van [naam 7] staat onder meer het volgende:
“(…) I have been the Head of International Franchise of the Rituals Group of companies since 4 September 2017. (…) Among other things, I was involved with (…) the negotiations on and formation of the settlement agreement.
(…)
6. After we agreed on the terms, the settlement agreement was signed by both parties. I arranged for the signing. [naam 1] signed the settlement agreement on 3 October 2019 at around 19:30 in our offices. [naam 5] was present during the signing. I can be precise about the timing of this, because I distinctly remember sending [naam 8] an email containing a scanned copy of the settlement agreement that was signed by [naam 1] . (…) [naam 1] wanted the agreement to be signed immediately by Rituals and he wanted to take the agreement with him. I explained to him that [naam 6] was not in the office, but that I could arrange for the agreement to be signed that evening. This would require me to go to restaurant Rijks and meet up with [naam 6] , so he could sign the agreement. (…) [naam 1] , [naam 5] and I agreed that [naam 1] would pick up the signed agreement the next morning at our offices. Afterwards I brought the settlement agreement to restaurant Rijks, where [naam 6] signed the agreement. I took the settlement agreement home with me.
7. The next morning I scanned the copy of the settlement agreement that was signed by both [naam 1] and [naam 6] . (…) I emailed the scan of the signed agreement (…). As per our agreement [naam 1] came to the offices at around 10:00 (AM). I went to meet him together with [naam 10] . I handed him the two originals of the settlement agreement. He took these with him when he left.
(…)”

3.De standpunten van partijen na de bewijslevering

3.1.
Rituals heeft in haar akte na bewijslevering primair het volgende standpunt ingenomen. Rituals is er niet in kunnen slagen te bewijzen dat de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst van [naam 2] afkomstig is. Dat het deskundigenonderzoek en het getuigenverhoor geen uitsluitsel hebben geboden, valt Rituals echter niet aan te rekenen. Zij is in haar bewijslevering op zodanige wijze gehinderd en tegengewerkt door Dimpex en door de aan Dimpex gelieerde getuigen dat de artikelen 21 en 22 Rv meebrengen dat Rituals in het gelijk moet worden gesteld.
Subsidiair heeft Rituals zich op het standpunt gesteld dat haar niet kan worden tegengeworpen dat de handtekening boven de naam van [naam 2] niet authentiek is, omdat zij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de echtheid van die handtekening. Daartoe voert Rituals aan, kort gezegd, dat zij de ondertekende vaststellingsovereenkomst tijdig per e-mail ontving vanaf het mailaccount [e-mailadres 1] , welk account zich in het domein van Dimpex bevond, en dat die e-mail afkomstig was van Rituals’ enige contactpersoon bij Dimpex (te weten [naam 1] ) met wie Rituals ook over de vaststellingsovereenkomst had onderhandeld, terwijl [naam 2] vóór en na de ondertekening van die overeenkomst onvoldoende heeft gedaan om enig misverstand te voorkomen, misbruik te beletten of Rituals te waarschuwen.
3.2.
Dimpex heeft zich in haar akte op het standpunt gesteld dat Rituals niet is geslaagd in de bewijsopdracht. Dimpex weerspreekt dat zij of de getuigen in strijd hebben gehandeld met het bepaalde in de artikelen 21 en 22 Rv. Ook betwist Dimpex dat sprake is geweest van tegenwerking van haar kant. Volgens Dimpex heeft Rituals niet gerechtvaardigd kunnen vertrouwen op de echtheid van de handtekening.

4.De verdere beoordeling

Rituals is niet geslaagd in de bewijsopdracht

4.1.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat Rituals er niet in is geslaagd te bewijzen dat de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst afkomstig is van [naam 2] . Noch uit het deskundigenrapport, noch uit de door de getuigen afgelegde verklaringen, noch uit de schriftelijke bewijsstukken blijkt namelijk dat [naam 2] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend.
Bevindingen en conclusies deskundigenrapport worden niet buiten beschouwing gelaten
4.2.
Rituals heeft bepleit dat de inhoud van het deskundigenrapport en de conclusie van de deskundige over de waarschijnlijkheid van de echtheid van de handtekening bij de verdere beoordeling van hetgeen zij naar voren heeft gebracht buiten beschouwing moeten blijven. Volgens Rituals zijn de bevindingen van de deskundige niet controleerbaar en niet falsificeerbaar. Ook stelt zij dat de deskundige de bezwaren van Rituals naar aanleiding van het concept-rapport onvoldoende heeft geadresseerd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundige voldoende inzicht heeft gegeven in het door hem uitgevoerde onderzoek, zijn bevindingen en hoe die bevindingen hem tot zijn conclusies hebben gebracht. De door de deskundige gegeven motivering komt de rechtbank overtuigend voor. In het eindrapport heeft de deskundige voldoende gemotiveerd gerespondeerd op de door Rituals naar voren gebrachte bezwaren naar aanleiding van het conceptrapport. Dat de deskundige heeft gewerkt met twee hypothesen acht de rechtbank een deugdelijke onderzoeksmethode. De conclusies van de deskundige vormen weliswaar niet een letterlijke maar wel een duidelijke beantwoording van de vraagstelling zoals de rechtbank die had geformuleerd in de opdracht aan de deskundige. Wat Rituals verder naar voren heeft gebracht, houdt niet een (voldoende) gemotiveerde betwisting in van de juistheid van de zienswijze van de deskundige.
4.4.
Het voorgaande betekent dat er geen reden is om de bevindingen van de deskundige buiten beschouwing te laten bij de verdere beoordeling.
Schending waarheidsplicht en eventuele gevolgtrekking?
4.5.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.6.
Artikel 22 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen kan bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Indien de rechter beslist dat de weigering niet gerechtvaardigd is, kan hij ingevolge artikel 22 lid 4 Rv daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.7.
Rituals heeft betoogd dat de in de artikelen 21 en 22 Rv genoemde verplichtingen zijn geschonden en dat dat gevolgen moet hebben voor de procespositie van Dimpex. Daartoe heeft Rituals, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. Het verhaal dat de ten overstaan van de rechtbank gehoorde getuigen van Dimpex hebben verteld, is op meerdere onderdelen ongeloofwaardig en tegenstrijdig. Aan het waarheidsgehalte van met name de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] moet worden getwijfeld. Die verklaringen zijn (innerlijk) tegenstrijdig en ook niet te verenigen met de herinneringen van de personen van Rituals die een schriftelijke verklaring hebben afgelegd. Zo is ongeloofwaardig dat [naam 1] heeft verklaard de vaststellingsovereenkomst in 2019 niet te hebben gezien, niet te hebben ondertekend en niet te hebben meegenomen, terwijl verschillende personen van Rituals hem die overeenkomst hebben zien tekenen en meenemen na afloop van de onderhandelingen in oktober 2019 in Amsterdam. Op dit punt heeft [naam 1] bewust in strijd met de waarheid verklaard. Rituals heeft niet met bewijs kunnen achterhalen welke persoon de e-mail van 8 oktober 2019 met daarbij de vaststellingsovereenkomst heeft verzonden. Aangezien het mailaccount aan [naam 1] toebehoort en hij in strijd met de waarheid heeft verklaard over zijn ondertekening en de ontvangst van de vaststellingsovereenkomst moet worden aangenomen dat [naam 1] de e-mail van 8 oktober 2019 heeft verzonden. Als [naam 2] niet zelf zijn handtekening heeft gezet, dan moet ervan worden uitgegaan dat [naam 1] die handtekening heeft gezet.
Verder klopt de door de getuigen geschetste rolverdeling tussen [naam 2] en [naam 1] niet. [naam 2] was slechts op papier de bestuurder van Dimpex. Rituals had enkel contact met [naam 1] , en nooit met [naam 2] . Tot medio 2018 was Rituals van het bestaan van [naam 2] niet op de hoogte. [naam 1] heeft steeds zelfstandig beslissingen genomen namens Dimpex, terwijl van vertegenwoordigingshandelingen van [naam 2] niet is gebleken. Rituals trekt de verantwoordelijkheid en betrokkenheid van [naam 2] dan ook in twijfel.
Daarnaast zijn de verklaringen van [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] inconsistent waar zij verklaren wel bezorgd te zijn geweest over het voortbestaan van de onderneming, maar zij geen of nauwelijks herinneringen zeggen te hebben over de onderhandelingen door [naam 1] in Amsterdam en het resultaat van die onderhandelingen. Ook hebben de getuigen vreemd genoeg geen actie ondernomen naar aanleiding van de volgens hen op handen zijnde beëindiging van de franchisrelatie per 15 oktober 2019. Aldus steeds Rituals.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.9.
Artikel 21 Rv beoogt bewuste leugens uit te bannen, omdat die in het procesrecht niet aanvaardbaar zijn. Schending van artikel 21 Rv zal moeten blijken uit voldoende concrete en overtuigende feitelijke gegevens.
4.10.
Niet kan worden vastgesteld dat door of namens Dimpex in strijd met de waarheidsplicht is gehandeld als het gaat om de vraag of [naam 2] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Er zijn immers geen gegevens voorhanden waaruit volgt dat [naam 2] zelf zijn handtekening onder de overeenkomst heeft gezet, terwijl de uitkomst van het deskundigenonderzoek er juist op wijst dat de handtekening niet door [naam 2] is gezet, maar dat die handtekening is vervalst.
Verder kan niet worden vastgesteld dat de getuigen [naam 2] , [naam 3] of [naam 4] op enig punt in strijd met de waarheid hebben verklaard. Concrete en overtuigende gegevens die daar steun voor zouden moeten geven, ontbreken.
4.11.
Wel heeft [naam 1] naar de overtuiging van de rechtbank in strijd met de waarheid verklaard door te ontkennen dat hij de vaststellingsovereenkomst in oktober 2019 heeft gezien, door te ontkennen dat hij toen zijn handtekening bij zijn eigen naam onder de vaststellingsovereenkomst heeft gezet en door te ontkennen dat hij de vaststellingsovereenkomst daarna heeft meegenomen. De ongeloofwaardigheid en de onjuistheid van die ontkenningen blijken uit het volgende:
  • Dimpex heeft in haar conclusie van antwoord niet ontkend dat [naam 1] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend en meegenomen. Pas tijdens de mondelinge behandeling is namens Dimpex (bij monde van [naam 1] ) voor het eerst het standpunt ingenomen dat [naam 1] zijn handtekening onder de vaststellingsovereenkomst niet heeft gezet. Het relatief late moment van die ontkenning doet afbreuk aan de geloofwaardigheid daarvan.
  • Daarnaast kent de rechtbank op dit punt meer waarde toe aan de consistente en met elkaar overeenstemmende schriftelijke verklaringen van [naam 7] , [naam 6] en [naam 10] . [naam 7] heeft verklaard dat [naam 1] in haar bijzijn op 3 oktober 2019 zijn handtekening heeft gezet onder de vaststellingsovereenkomst. [naam 6] heeft verklaard dat toen hij de vaststellingsovereenkomst ondertekende, de handtekening van [naam 1] daar al onder stond. [naam 10] heeft verklaard dat zij samen met [naam 7] in de ochtend van 4 oktober 2019 twee exemplaren van de vaststellingsovereenkomst heeft meegegeven aan [naam 1] . Die verklaringen stroken ook met de inhoud van het door Rituals overgelegde e-mailverkeer op 3 en 4 oktober 2019.
  • Het door [naam 1] en [naam 6] ondertekende exemplaar van de vaststellingsovereenkomst is op 4 oktober 2019 per e-mail (ook) aan [naam 1] gestuurd (zie 2.7 van het eerste tussenvonnis). De ontkenning in de getuigenverklaring van [naam 1] van de ontvangst van die e-mail is ongeloofwaardig en staat haaks op wat [naam 1] eerder tijdens de mondelinge behandeling had verklaard, namelijk dat [naam 8] hem had geschreven dat overeenstemming was bereikt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat [naam 1] de e-mail van 4 oktober 2019 heeft ontvangen, waarbij de ook door hem ondertekende vaststellingsovereenkomst was gevoegd. Als [naam 1] die overeenkomst niet zou hebben ondertekend, had het voor de hand gelegen dat hij daar (per omgaande) iets over zou hebben gezegd. Dat heeft hij niet gedaan.
4.12.
De rechtbank houdt het er daarom voor dat de verklaring van [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling en [naam 1] ’ verklaring nadien als getuige op een essentieel punt (te weten de ondertekening door hem van de vaststellingsovereenkomst) in strijd is met de waarheid. Dat is een schending van artikel 21 Rv. De verklaring van [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling moet als een verklaring van Dimpex worden beschouwd, omdat [naam 1] toen met een volmacht van [naam 2] als vertegenwoordiger van Dimpex aanwezig was.
4.13.
Met betrekking tot het beroep van Rituals op schending van artikel 22 Rv overweegt de rechtbank als volgt. In het tweede tussenvonnis is Dimpex onder meer opgedragen om over te leggen: de (interne/server) loggegevens van de mailserver die betrekking heeft op de e-mail waarmee de gescande versie van de vaststellingsovereenkomst met handtekening van [naam 2] is verzonden aan Rituals, waaronder begrepen de gebruikers- en IP gegevens van de persoon die deze e-mail heeft verzonden.
Dimpex heeft in haar akte van 3 augustus 2022 op dit punt aangegeven dat zij de e-mail net heeft verzonden en dus ook geen mailserver heeft die betrekking heeft op deze e-mail, zodat het voor Dimpex niet mogelijk is de gevraagde loggegevens en gebruikers- of IP-gegevens over te leggen.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat Dimpex de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt en is van oordeel dat Dimpex daarmee op dit punt niet heeft voldaan aan het op de voet van artikel 22 Rv gegeven bevel. Vaststaat immers dat op 8 oktober 2019 vanaf het e-mailadres [e-mailadres 1] een e-mail is gestuurd waarmee een gescande versie van de vaststellingsovereenkomst is verzonden. Dit e-mailaccount behoort tot het (server)domein van Dimpex, zodat zij geacht moet worden over loggegevens van de mailserver te beschikken. Dimpex heeft niet (voldoende) onderbouwd dat het voor haar feitelijk onmogelijk was om die gegevens te verstrekken.
4.15.
Vervolgens is de vraag welke gevolgtrekkingen aan de schending van de artikelen 21 en 22 Rv moeten worden verbonden. Rituals heeft betoogd dat die schending tot gevolg moet hebben dat moet worden aangenomen:
i) dat de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst bij de naam van [naam 2] is gezet door [naam 2] zelf of door [naam 1] ,
ii) dat [naam 1] de ondertekende vaststellingsovereenkomst per e-mail op 8 oktober 2020 aan Rituals heeft verstuurd en
iii) dat [naam 2] moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de ondertekening door [naam 1] bij de naam van [naam 2] en van de verzending van de e-mail van 8 oktober 2020.
4.16.
De rechtbank overweegt dat dit standpunt van Rituals erop neerkomt dat, hoewel zij niet is geslaagd in de bewijsopdracht, er in rechte vanuit moet worden gegaan dat [naam 2] zijn handtekening heeft gezet of dat [naam 1] met medeweten van [naam 2] namens [naam 2] een handtekening heeft gezet, en dat om die reden Dimpex toch gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke, gevolgtrekking niet passend. De bevindingen van de deskundige staan eraan in de weg om aan te nemen dat [naam 2] zelf zijn handtekening heeft gezet. Ook als er vanuit zou worden gegaan dat [naam 1] de handtekening van [naam 2] heeft vervalst, kan niet worden vastgesteld dat dat met medeweten van [naam 2] is gebeurd. Volgens het door Rituals geschetste scenario (dat gelet op de onbetrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] niet onaannemelijk is), heeft [naam 1] in oktober 2019 in Amsterdam de vaststellingsovereenkomst ondertekend, deze daarna meegenomen naar Litouwen, daar valselijk de zogenaamde handtekening van [naam 2] geplaatst en vervolgens de e-mail van 8 oktober 2020 met daarbij de vaststellingsovereenkomst aan Rituals verzonden. Binnen dat scenario staat echter niet vast of een en ander met of zonder medeweten van [naam 2] heeft plaatsgevonden. Dat [naam 2] op de hoogte was, is niet komen vast te staan. Het standpunt van Rituals, dat [naam 2] daarvan op de hoogte moet zijn geweest, is gebaseerd op aannames die niet noodzakelijkerwijs juist hoeven te zijn. Het handelen van [naam 1] kan, zonder medeweten van [naam 2] , niet worden toegerekend aan Dimpex. Het voorgaande staat eraan in de weg de gebondenheid van Dimpex aan de vaststellingsovereenkomst op deze grond als gevolgtrekking te maken.
Tussenconclusie
4.17.
Rituals is niet geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs dat de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst van [naam 2] afkomstig is. De rechtbank ziet ook geen reden om uit het handelen van Dimpex in strijd met de artikelen 21 en 22 Rv de gevolgtrekking te maken dat Dimpex op die grond gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst.
Nieuwe subsidiaire grondslag: Rituals heeft gerechtvaardigd vertrouwd op de echtheid van de handtekening
4.18.
In haar akte na bewijslevering heeft Rituals een nieuwe, subsidiaire grondslag naar voren gebracht voor de door haar gestelde gebondenheid van Dimpex aan de vaststellingsovereenkomst. Die nieuwe grondslag houdt in dat – voor het geval de rechtbank het ervoor houdt dat de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst boven de naam van [naam 2] niet authentiek is – Rituals gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de echtheid van die handtekening.
4.19.
Of de gewijzigde grondslag toelaatbaar is, wordt bepaald aan de hand van artikel 130 lid 1 Rv, op grond waarvan een eiser zolang nog geen eindvonnis is gewezen in beginsel bevoegd is zijn eis of de grondslag daarvan te wijzigen, en de eisen van een goede procesorde. In dit geval ligt de nieuw aangevoerde grondslag zodanig in het verlengde van de bewijswaardering dat de rechtbank die nieuwe grondslag niet in strijd acht met de goede procesorde. Dimpex heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de nieuwe, subsidiaire grondslag en heeft in haar antwoordakte inhoudelijk gereageerd. Gelet hierop zal de rechtbank die subsidiaire grondslag hierna beoordelen.
4.20.
De vraag of Rituals gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de echtheid van de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf, zoals die volgt uit de rechtspraak van Hoge Raad.
4.20.1.
In zijn arrest van 7 februari 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC0948) heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Wanneer iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, kan deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop beroepen dat de handtekening en daarmede de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer degene tot wie de verklaring was gericht, heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was.
Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de art. 3:35, 3:36 en 3:61 lid 2 BW, in samenhang met art. 6:147, vloeit evenwel voort — en vloeide ook vóór het voor 1 januari 1992 geldende recht voort — dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer degene wiens handtekening is vervalst, ofschoon hij de onbetrouwbaarheid van degene die zijn handtekening heeft vervalst, kende of behoorde te kennen, eraan heeft meegewerkt of zonder voorzorgsmaatregelen te treffen heeft toegelaten dat deze de mogelijkheid kreeg door het vervalsen van zijn handtekening jegens de wederpartij de schijn te wekken dat het een door hem ondertekende verklaring betrof.”
4.20.2.
In het arrest van 28 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:783) heeft de Hoge Raad in het kader van het mogen vertrouwen op een valse verklaring en met verwijzing naar het arrest van 7 februari 1992 het volgende overwogen:
“3.1.2 Wanneer iemand door zich valselijk als een ander voor te doen iets voor die ander verklaart – in deze zaak het aanwijzen van een bankrekening voor betaling – geldt als uitgangspunt dat die ander zich tegen degene tot wie de verklaring is gericht (hierna: de geadresseerde), erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de art. 3:35 BW, 3:36 BW, 3:61 lid 2 BW en art. 6:147 BW vloeit evenwel voort dat dit onder omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij rechtvaardigen dat aan degene voor wie valselijk iets is verklaard, geheel of ten dele wordt toegerekend dat geadresseerde de verklaring voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. De omstandigheden kunnen dus ook van dien aard zijn dat het slechts in een bepaalde mate aan degene voor wie valselijk is verklaard, moet worden toegerekend dat de geadresseerde gerechtvaardigd op die verklaring heeft vertrouwd, en dat dit voor het overige voor rekening en risico van de geadresseerde blijft.
3.1.3
Bij de hiervoor in 3.1.2 bedoelde beoordeling kan onder meer een rol spelen in hoeverre partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om te voorkomen dat een derde in staat is zich voor een van hen uit te geven. In verband daarmee mag in voorkomend geval van partijen worden verwacht dat zij uiteenzetten welke inspanningen zij zich hebben getroost om te achterhalen op welke wijze de derde zich valselijk als een van hen heeft kunnen voordoen en wat deze inspanningen hebben opgeleverd.”
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van bijzondere omstandigheden die van zodanige aard zijn dat aan Dimpex valt toe te rekenen dat Rituals de handtekening boven de naam van [naam 2] onder de vaststellingsovereenkomst voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden. Daartoe is met name redengevend dat [naam 2] heeft nagelaten in te grijpen of te reageren, nadat aan de advocaat van Dimpex tot twee maal toe een exemplaar van de vaststellingsovereenkomst was gestuurd, waarbij één exemplaar een handtekening boven de naam van [naam 1] bevatte en het andere exemplaar een handtekening boven zowel de naam van [naam 1] als die van [naam 2] bevatte. De rechtbank licht dat oordeel hierna toe, waarbij ook de chronologie van de gebeurtenissen wordt gememoreerd.
4.22.
De onderhandelingen tussen partijen begin oktober 2019 in Amsterdam vonden plaats naar aanleiding van een verschil van mening over de beëindiging dan wel voortzetting van de franchiserelatie. Dat verschil van mening was ontstaan, nadat Rituals in april 2018 de beëindiging van de franchiserelatie had aangezegd tegen 15 oktober 2019. Nadat Rituals vanaf najaar 2018 voorstellen voor een exit-regeling had gedaan en had getracht daarover gesprekken te initiëren, hebben partijen begin oktober 2019 met elkaar gesproken over beëindiging van de franchiserelatie en de voorwaarden daarvan.
4.23.
Met medeweten en goedvinden van [naam 2] heeft [naam 1] , bijgestaan door mr. [naam 5] , de gesprekken namens Dimpex gevoerd met Rituals op 2 en 3 oktober 2019. Daarbij heeft mr. [naam 5] met [naam 8] van Rituals ook per e-mail gecorrespondeerd over de tekst van een vaststellingsovereenkomst en zijn tussen hen concepten van zo’n overeenkomst heen en weer gestuurd.
4.24.
In een situatie als deze mag van een bestuurder van een vennootschap worden verwacht – wanneer hij zelf niet direct betrokken is bij de onderhandelingen over zoiets essentieels voor de onderneming als de (mogelijke) beëindiging van een franchiserelatie – dat hij zich terstond en volledig laat informeren (en daar de nodige inspanningen voor doet) over het verloop en de uitkomst van die onderhandelingen. Daar was in dit geval te meer reden voor, omdat de door Rituals aangezegde einddatum van 15 oktober 20219 aanstaande was en de franchiserelatie tussen partijen voor Dimpex economisch gezien zeer belangrijk was. Ook Rituals als gesprekspartner van Dimpex mocht erop vertrouwen dat [naam 2] zich in zijn hoedanigheid als enig bevoegd bestuurder volledig en terstond zou laten informeren over de uitkomst van de onderhandelingen.
4.25.
Op 4 oktober 2019 heeft [naam 7] namens Rituals aan onder andere mr. [naam 5] en [naam 1] per e-mail een vaststellingsovereenkomst gestuurd. Daarbij schrijft zij dat [naam 1] zoals afgesproken twee ondertekende exemplaren zal meenemen, deze zal laten ondertekenen door [naam 2] en één exemplaar dan terug zal sturen aan Rituals. Op de als bijlage bij de e-mail gevoegde vaststellingsovereenkomst staat een handtekening bij de naam van [naam 1] en bij de naam van [naam 6] . Mr. [naam 5] heeft dezelfde dag per e-mail kort gereageerd op de e-mail van [naam 7] en haar bedankt.
4.26.
Aangezien de e-mail van 4 oktober 2019 (ook) is gestuurd aan mr. [naam 5] , moet ervan uit worden gegaan dat [naam 2] van de inhoud van die e-mail en de daarbij gevoegde vaststellingsovereenkomst op de hoogte is gebracht. Van [naam 2] mag namelijk worden verwacht dat hij ervoor zorgt dat hij zich laat informeren door de door Dimpex ingeschakelde advocaat over de uitkomst van de onderhandelingen, terwijl overigens van mr. [naam 5] evengoed mag worden verwacht dat hij Dimpex informeert. Dit betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat [naam 2] op de hoogte was – althans op de hoogte had moeten zijn – van die e-mail en de daarbij gevoegde, ook door [naam 1] ondertekende vaststellingsovereenkomst. In elk geval mocht Rituals redelijkerwijs verwachten dat [naam 2] op of kort na 4 oktober 2019 van die e-mail en de bijlage op de hoogte is geraakt.
4.27.
Op 7 oktober 2019 heeft [naam 8] per e-mail aan [naam 1] , met cc aan onder andere mr. [naam 5] , verzocht om een scan van de vaststellingsovereenkomst toe te sturen die ook is ondertekend door [naam 2] , alsmede per aangetekende post een origineel exemplaar daarvan toe te sturen.
4.28.
Op 8 oktober 2019 heeft Rituals een e-mail ontvangen die afkomstig was van het e-mailadres van [naam 1] ( [e-mailadres 1] ). Als bijlage bij die e-mail was de vaststellingsovereenkomst gevoegd, waarbij ook boven de naam van [naam 2] een handtekening stond.
4.29.
Met een e-mail van 11 oktober 2019 heeft [naam 8] de e-mail van 8 oktober 2019 met bijlage doorgestuurd aan mr. [naam 5] met daarbij het volgende verzoek: “I have not received the signed document by registered mail. Please forward me the track and trace number of the document.” Op 28 oktober 2019 heeft [naam 8] een reminder gestuurd. Mr. [naam 5] reageert in een e-mail van 29 oktober 2019 als volgt: “I understand you did not (yet) receive the track and trace number from [naam 1] . I will (again) bring your email to his attention.” Zowel op 5 november 2019 als op 19 november 2019 heeft [naam 8] nogmaals een reminder gestuurd aan mr. [naam 5] . In reactie daarop heeft hij op 19 november 2019 kort gereageerd.
4.30.
Ook voor de e-mail van 11 oktober 2019 die aan mr. [naam 5] is gestuurd, geldt dat ervan uit moet worden gegaan dat [naam 2] van de inhoud van die e-mail (met inbegrip van de doorgestuurde e-mail van 8 oktober 2019 met bijlage) op de hoogte is gebracht. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor in 4.24 is overwogen. Dat betekent dat [naam 2] op de hoogte was – althans op de hoogte had moeten zijn – van het bestaan van een vaststellingsovereenkomst met daarin ook een handtekening boven zijn eigen naam. In elk geval mocht Rituals redelijkerwijs verwachten dat [naam 2] daarvan in oktober 2019 op de hoogte is geraakt. Ook mocht Rituals verwachten dat [naam 2] tijdig zou ingrijpen en dat meteen bij Rituals zou melden als [naam 2] meende dat de handtekening onder de vaststellingsovereenkomst niet de zijne was.
4.31.
[naam 2] heeft als getuige verklaard de vaststellingsovereenkomst destijds niet te hebben gezien, maar daarvan pas tijdens deze procedure kennis te hebben genomen. Voor zover [naam 2] de vaststellingsovereenkomst destijds niet heeft gezien, is dat een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, had van hem namelijk mogen worden verwacht dat hij zich destijds terstond had laten informeren over de uitkomst van de onderhandelingen en hetgeen door Rituals per e-mail met mr. [naam 5] heeft gewisseld.
4.32.
Nu Rituals erop mocht vertrouwen dat [naam 2] op de hoogte was van de vaststellingsovereenkomst met daarin zowel een handtekening boven de naam van [naam 1] als die van [naam 2] , is van belang dat Dimpex in reactie op de e-mails van Rituals van 11 oktober, 28 oktober, 5 november en 19 november 2019 niet inhoudelijk heeft gereageerd. In het bijzonder heeft Dimpex in de laatste maanden van 2019 niet laten weten dat [naam 1] en [naam 2] hun handtekening niet onder die vaststellingsovereenkomst zouden hebben gezet. Dat had wel van Dimpex mogen worden verlangd, nu zij in deze procedure het standpunt inneemt dat [naam 1] en [naam 2] die handtekeningen niet hebben gezet. Daarentegen heeft Dimpex in de laatste maanden van 2019 nog bestellingen bij Rituals gedaan en afgenomen. Deze handelswijze en voornoemd nalaten zijn toe te rekenen aan [naam 2] en aan Dimpex. Door deze handelswijze en het nalaten van Dimpex om een reactie te geven op de aan mr. [naam 5] doorgestuurde van het e-mailadres van [naam 1] afkomstige e-mail van 8 oktober 2019 en de ondertekende gescande exemplaren van de vaststellingsovereenkomst, heeft Rituals gerechtvaardigd op de echtheid van de handtekening van [naam 2] mogen vertrouwen. Pas op 26 mei 2020 heeft een nieuwe gemachtigde van Dimpex voor het eerst en in algemene zin gemeld dat er “geen getekende vaststellingsovereenkomst” is. Dat is veel te laat en brengt daarom geen verandering in het gerechtvaardigd vertrouwen dat voordien bij Rituals al was ontstaan.
4.33.
Aan het voorgaande kan nog worden toegevoegd dat Dimpex de waarheidsvinding heeft bemoeilijkt door de servergegevens niet te verstrekken (zie 4.13). Mede aan de hand van die informatie had mogelijk vastgesteld kunnen worden wie de e-mail van 8 oktober 2019 heeft verzonden en wie in naam van [naam 2] een handtekening heeft geplaatst. Ook heeft Dimpex in deze procedure geen duidelijkheid verschaft over de uitkomst van het onderzoek dat zij in 2020 zegt te hebben gedaan naar de verzending van de e-mail van 8 oktober 2019 en de echtheid van de handtekening van [naam 2] . Door over de bevindingen van dat onderzoek geen enkele informatie te verstrekken, is niet komen vast te staan dat een dergelijk onderzoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat door [naam 2] en Dimpex ook onvoldoende inspanningen zijn gepleegd om te achterhalen door wie de handtekening bij de naam van [naam 2] is gezet en hoe dat precies heeft kunnen gebeuren (vergelijk overweging 3.1.3 in het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2021).
4.34.
Nu Rituals de handtekening boven de naam van [naam 2] onder de vaststellingsovereenkomst voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden, terwijl dat aan [naam 2] en Dimpex valt toe te rekenen, kan Dimpex zich tegenover Rituals niet erop beroepen dat die handtekening niet van [naam 2] afkomstig is. Dat betekent dat Dimpex op deze grond gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst.

5.Conclusie en proceskosten

5.1.
De gebondenheid van Dimpex aan de vaststellingsovereenkomst leidt ertoe dat de primair door Rituals gevorderde verklaringen voor recht en de vorderingen tot nakoming en betaling toewijsbaar zijn, alsmede dat alle vorderingen in reconventie van Dimpex moeten worden afgewezen (zie ook hetgeen is overwogen in 4.44 en 4.45 van het eerste tussenvonnis).
5.2.
De rechtbank ziet aanleiding de dwangsom te matigen die Rituals heeft gevorderd in relatie tot de veroordeling van Dimpex tot nakoming van de verplichtingen uit artikel 1.4 van de vaststellingsovereenkomst. De dwangsom wordt gematigd tot de in de beslissing genoemde bedragen. De over de dwangsom gevorderde wettelijke rente is niet toewijsbaar, omdat een dwangsom pas kan worden verbeurd na de betekening van dit vonnis (zie artikel 611a lid 3 Rv) en rente over een verbeurde dwangsom pas verschuldigd is nadat Dimpex in verzuim komt met de betaling van een eventueel verbeurde dwangsom.
De wettelijke rente over de gevorderde boetes is niet toewijsbaar vanaf de door Rituals genoemde data, omdat niet gesteld is dat Dimpex in verzuim is met de betaling van de boetes. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
5.3.
Dimpex is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Rituals betalen. Die kosten worden in conventie begroot op:
- kosten dagvaarding € 83,38
- griffierecht € 4.200,00
- getuigen- en tolkentaxen € 3.095,29
- kosten deskundige € 5.717,25
- salaris advocaat € 11.574,00 (6 punten × tarief € 1.929,00)
- nakosten € 139,00 (plus de verhoging die is vermeld in de beslissing)
Totaal: € 24.808,92
5.4.
In reconventie is Dimpex ook in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Rituals betalen. Die kosten worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 614,00)
- nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 753,00
5.5.
In het eerste tussenvonnis zijn de kosten van het incident aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. Gelet op de uitkomst van de hoofdzaak is er aanleiding Dimpex in de kosten van het incident te veroordelen. De proceskosten van Rituals worden in het incident begroot op € 614,00 aan salaris advocaat (1 punt × tarief € 614,00).
5.6.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad is toewijsbaar voor zover het betreft de veroordelingen tot betaling en de veroordeling tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de franchisrelatie en de Franchiseovereenkomst die tussen partijen bestonden rechtsgeldig zijn geëindigd op 31 december 2019 op grond van de vaststellingsovereenkomst,
6.2.
verklaart voor recht dat Rituals aan Dimpex uit hoofde van de beëindigde franchiserelatie, de Franchiseovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst niets is verschuldigd, behoudens de onder de vaststellingsovereenkomst verschuldigde exit-fee van € 200.000,-, welke Rituals gerechtigd is te verrekenen met de bedragen waarin Dimpex in deze procedure wordt veroordeeld,
6.3.
verklaart voor recht dat Dimpex is tekortgeschoten in haar verplichtingen onder de Franchiseovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst en uit dien hoofde gehouden is de schade die Rituals als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden,
6.4.
veroordeelt Dimpex tot nakoming van haar verplichtingen genoemd in artikel 1.4 van de vaststellingsovereenkomst (waarin zijn herhaald en ingelast de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 27.2 - 27.10 van de Franchiseovereenkomst), op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 500.000,-,
6.5.
veroordeelt Dimpex tot betaling van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen boete van € 100.000,- en tot betaling van € 5.000,- per dag vanaf 2 januari 2020 tot het moment waarop de schending van de verplichtingen is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voornoemde boetebedragen, voor zover die bedragen ten tijde van dit vonnis verschuldigd zijn, vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis,
6.6.
veroordeelt Dimpex tot betaling van een bedrag van € 6.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.7.
veroordeelt Dimpex in de proceskosten van € 24.808,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Dimpex niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
6.8.
wijst de vorderingen af,
6.9.
veroordeelt Dimpex in de proceskosten van € 753,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Dimpex niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in het incident
6.10.
veroordeelt Dimpex in de proceskosten van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Dimpex niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
verder in conventie, in reconventie en in incident
6.11.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in 6.4 tot en met 6.7, 6.9 en 6.10 opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.