ECLI:NL:RBAMS:2024:956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
13/214334-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor medeplegen van gijzeling en diefstal met geweld

De rechtbank Amsterdam heeft op 20 februari 2024 een 44-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor het medeplegen van een meerdaagse gijzeling en een diefstal met geweld. De man had zijn woning ter beschikking gesteld voor de gijzeling van een slachtoffer, die gedurende twee nachten werd vastgehouden en mishandeld. Hoewel niet kon worden bewezen dat de man zelf geweldshandelingen tegen het slachtoffer heeft verricht, oordeelde de rechtbank dat hij nauw en bewust had samengewerkt met de andere gijzelnemers. De feiten vonden plaats tussen 21 en 24 augustus 2023 in Amsterdam. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en de aangifte van het slachtoffer, die onder bedreiging van een vuurwapen was meegenomen en mishandeld. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat sprake was van persoonsverwisseling en dat de verdachte zelf ook was gegijzeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, voor zover deze niet werd betwist, voldoende steun bood voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte zelf geweld had gebruikt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/214334-23
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. W.A.P. Gerbrandij en V.R.C. Shukrula (hierna: de raadsman), naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 21 augustus 2023 tot en met 24 augustus 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1 primair: medeplegen van gijzeling van [slachtoffer]
subsidiair: medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] ;
Feit 2: diefstal met geweld in vereniging van meerdere geldbedragen, een telefoon en een portemonnee met inhoud van [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 24 augustus 2023 kregen verbalisanten de melding om naar een flat aan [locatie 1] in Amsterdam te gaan omdat een persoon zou zijn ontvoerd en gegijzeld. Ter plaatse aangekomen troffen zij aangever [slachtoffer] aan zonder schoenen en met duct-tape om zijn nek met daaraan een stoffen bal (sok). Hij vertelde de verbalisanten dat hij en een vriend door een aantal mannen waren aangevallen. Eén van de mannen richtte een pistool op hem en met het pistool in zijn rug is aangever begeleid naar een flat. Het was de vriend van aangever gelukt om weg te rennen. De mannen hebben aangever in de flat vastgebonden en hij moest de mannen geld geven. Hiervoor heeft hij zijn vriend en vriendin benaderd. Aangever heeft gezegd dat hij twee nachten in de flat heeft doorgebracht waarbij hij diverse keren werd gebeten, geslagen en geschopt. Op 24 augustus werd aangever los gemaakt om wat te drinken, waarbij het hem is gelukt om via het balkon langs de regenpijp naar beneden te vluchten.
De rechtbank buigt zich over de vraag of gijzeling (feit 1 primair) dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1 subsidiair) en diefstal met geweld (feit 2) bewezen kan worden en of verdachte één van de daders is geweest.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten – feit 1 primair en feit 2 – bewezen kunnen worden. Deze conclusie is gebaseerd op de aangifte, het letsel van aangever, de camerabeelden en de getuigenverklaringen van de buren waaruit volgt dat zij aangever via de regenpijp naar beneden zagen komen. Dat verdachte één van de daders was volgt uit de verklaring van aangever dat één van de betrokken mannen ( [bijnaam] ’) een tattoo van [kenmerk] had en dat wordt ondersteund door het feit dat verdachte zo’n tattoo heeft. De verklaring van verdachte dat hij zelf een slachtoffer was en ook werd gegijzeld is niet geloofwaardig, omdat dit niet te rijmen is met het feit dat hij vanuit de woning met zijn telefoon contact heeft gehad met de buitenwereld en hij precies rond zijn werktijd weg kon uit de woning en vervolgens niemand op de hoogte heeft gesteld van wat er aan de hand was.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van beide feiten. Wat de verdediging betreft is sprake van een persoonsverwisseling waarbij aangever verdachte heeft verward met één van zijn ontvoerders. Verdachte heeft verklaard dat hij lawaai hoorde op de galerij van de flat, hij ging kijken en drie mensen zag vechten en hen verzocht om daarmee op te houden. Vervolgens keerden de mannen zich tegen hem en kreeg hij de loop van een pistool tegen zijn hoofd gezet en duwden ze verdachte zijn eigen woning naar binnen, waar verdachte en aangever werden gegijzeld en de twee mannen aangever martelden. Op enig moment heeft verdachte de woning verlaten en is hij bij [getuige 1] gaan slapen. De verklaring van verdachte wordt bevestigd door getuige [getuige 1] . Verdachte is niet meteen naar de politie gestapt, omdat hij bang was dat de daders zijn vrouw en kind iets zouden aandoen en hij eerst wilde zien of zij veilig waren. Hij heeft zijn vrouw, die in Italië op vakantie was, niet verteld over zijn gijzeling omdat het te gevaarlijk was, mede gelet op de criminogene buurt waar verdachte woont ( [locatie 2] ) en de criminele verhalen die hij heeft gehoord. Verder bevat het dossier ook ontlastend bewijs. Zowel de vriendin van aangever als verdachte hebben verklaard dat de ontvoerders Engels spraken met een Brits accent, terwijl verdachte geen Brits accent heeft. Aangever heeft verder aangegeven dat op de foto’s van de familie in de woning geen daders van de gijzeling te zien waren, terwijl verdachte op de foto’s staat. Aangever heeft verdachte ook niet herkend als een van de daders via bijvoorbeeld een Foslo herkenning. Tevens is er geen DNA van verdachte op aangever aangetroffen, ondanks dat aangever dagenlang was gegijzeld, gemarteld en gebeten. Tot slot mogen de verklaring(en) van aangever [slachtoffer] niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om hem als getuige te horen. Het bewijs voor betrokkenheid van verdachte berust overwegend op de verklaring van [slachtoffer] . Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor die verklaring van [slachtoffer] en er is onvoldoende compensatie geboden voor het feit dat de verdediging [slachtoffer] niet als getuige heeft kunnen ondervragen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Verweer ten aanzien van verklaring [slachtoffer]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van aangever [slachtoffer] niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat de verdediging hem niet als getuige heeft kunnen horen, terwijl [slachtoffer] ’s verklaring ‘sole or decisive’ is voor het bewijs dat verdachte bij de feiten betrokken is geweest en er onvoldoende ‘counterbalancing factors’ zijn.
Het toetsingskader
De rechtbank overweegt dat als de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om een belastende getuige te ondervragen, het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd kan komen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad volgt onderstaand toetsingskader, dat bestaat uit drie beoordelingsaspecten, die met elkaar verbonden zijn en samen bepalen of een procedure als geheel eerlijk is geweest.
i) Bestond er een goede reden voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid en daarom voor het gebruik van de in het vooronderzoek afgelegde belastende, niet door de verdediging via een ondervraging getoetste, verklaring van de getuige voor het bewijs?
ii) Is de veroordeling uitsluitend of in beslissende mate gebaseerd op de verklaring van de belastende getuige (‘sole or decisive rule’)?
iii) Is de verdediging in voldoende mate gecompenseerd voor het ontbreken van die effectieve en behoorlijke ondervragingsgelegenheid?
Toepassing van dit door het EHRM en de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader op deze zaak brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat aangever [slachtoffer] bij de politie voor verdachte belastende verklaringen heeft afgelegd. [slachtoffer] is op verzoek van de verdediging als getuige opgeroepen voor de zitting van 6 februari 2024, maar niet verschenen. Het openbaar ministerie heeft voorafgaand aan de zitting in een e-mail van 30 januari 2024 toegelicht dat er oproepingsbrieven in het Frans en Engels zijn verzonden naar het adres van [slachtoffer] in [land] met daarin het uitdrukkelijke verzoek contact met het openbaar ministerie op te nemen, maar dat [slachtoffer] daar niet op had gereageerd en dat het ook telefonisch niet meer was gelukt met hem in contact te komen. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2023 van verbalisant van [naam verbalisant] waaruit blijkt dat de politie contact probeerde te leggen met [slachtoffer] om hem nog nader te horen. Op 25 oktober 2023 heeft [slachtoffer] laten weten niet meer in [land] te wonen. Daarna heeft hij niet meer gereageerd op de vraag van de politie of hij nog van plan was naar Nederland te komen (PV 1e nazending, p. 13). De officier van justitie heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord en heeft verzocht de zaak te behandelen. Ook de verdediging heeft verzocht de behandeling van de zaak voort te zetten, maar zij heeft geen afstand gedaan van de getuige.
Ad i) Vaststaat dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid heeft gehad om de betrouwbaarheid van de eerder bij de politie afgelegde verklaringen van aangever [slachtoffer] te toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een goede reden waarom aangever niet is gehoord. Aangever lijkt niet bereid te zijn om nog te worden gehoord, maar dat is geen goede reden zoals hier bedoeld.
Ad ii) Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van aangever, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
Verdachte betwist niet dat aangever in zijn woning is vastgehouden, bestolen en mishandeld. Verdachte betwist de verklaring van aangever alleen voor zover het openbaar ministerie daaruit afleidt dat aangever verdachte aanwijst als één van de gijzelnemers en als degene die een zak over zijn hoofd heeft gedaan en geweld tegen hem heeft gebruikt. Verdachte betwist niet dat die geweldshandelingen hebben plaatsgevonden, maar wel dat hij die heeft verricht.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat de verklaring van de aangever op het onderdeel dat hij volgens het openbaar ministerie verdachte aanwijst als degene die een zak over zijn hoofd heeft gedaan en geweld tegen hem heeft gebruikt moet worden aangemerkt als enig of beslissend (sole or decisive), omdat zich in het dossier onvoldoende ander bewijs bevindt dat verdachte dat heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat die geweldshandelingen niet op basis van de verklaring van aangever aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Ook zal de rechtbank de verklaring van aangever niet gebruiken waar het gaat om het (volgens het openbaar ministerie) door aangever aanwijzen van verdachte als één van de gijzelnemers. Kortom: voor zover verdachte de verklaring van aangever betwist, zal de rechtbank deze niet voor het bewijs gebruiken.
Ad iii) Met de beslissing van de rechtbank om de verklaring van aangever niet voor het bewijs te gebruiken voor zover deze door verdachte wordt betwist, wordt het ontbreken van de mogelijkheid om aangever te horen om de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen voldoende gecompenseerd.
Uitkomst van de beoordeling
De drie beoordelingsaspecten afwegende is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van de verklaring van de aangever – voor zover deze niet door verdachte wordt betwist – voor het bewijs niet in strijd is met artikel 6 EVRM en het proces als geheel als eerlijk kan worden gekwalificeerd. Het verweer dat de verklaring van [slachtoffer] in het geheel niet voor het bewijs kan worden gebruikt wordt dan ook verworpen.
3.4.2
Bewijsoverweging
De rechtbank vindt dat de gijzeling (feit 1 primair) en diefstal met geweld (feit 2) bewezen kunnen worden en overweegt hiertoe als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 22 augustus 2023 door een aantal mannen met geweld en onder dreiging van een vuurwapen is meegenomen naar de woning van verdachte. Hij is daar tegen zijn wil vastgehouden totdat hij op 24 augustus 2023 via de regenpijp uit de woning is ontsnapt. Hij is in de woning mishandeld en bestolen en de mannen hebben door [slachtoffer] vast te houden geprobeerd geld van zijn familie en vrienden te krijgen. De verklaring van [slachtoffer] vindt op deze onderdelen steun in de volgende bewijsmiddelen. Op de camerabeelden van de flat is te zien dat aangever [slachtoffer] en zijn vriend [naam 1] op 22 augustus 2023 bij de lift door twee mannen (NN2 en NN3) worden benaderd, dat NN3 een donkerkleurig voorwerp vasthoudt, vermoedelijk een vuurwapen, en dat NN2 en NN3 aangever en zijn vriend vastpakken. Uit de camerabeelden blijkt ook dat NN2 en NN3 proberen om [slachtoffer] de trap op te tillen en dat aangever zich daarbij verzet. Na veel tegenstribbelen lukt het NN2 en NN3 om [slachtoffer] in de lift te krijgen. In de lift houdt NN2 aangever stevig vast, waarbij [slachtoffer] angstig kijkt. Dat [slachtoffer] vervolgens van 22 tot en met 24 augustus 2023 in de woning van verdachte werd vastgehouden en is mishandeld wordt door verdachte bevestigd. Verdachte was op 22 augustus 2023 vanaf het moment dat [slachtoffer] zijn woning werd binnengebracht totdat verdachte op 24 augustus 2023 ’s ochtends vroeg naar zijn werk ging met [slachtoffer] en de andere mannen in de woning aanwezig. Een buurvrouw, getuige [getuige 2] , heeft bevestigd dat [slachtoffer] (op 24 augustus 2023) via een regenpijp vanaf het balkon naar beneden gleed. Verder is door de politie bij aangever letsel geconstateerd, bestaande uit twee bijtwonden op de rug, rode striemen op de nek en rug, verwondingen aan zijn linker onderarm en een opgezwollen, rode linker elleboog. Dat de mannen door verdachte vast te houden geld van zijn vrienden probeerden te krijgen wordt ondersteund door de getuigen [naam 1] (een vriend van [slachtoffer] ) en [naam 2] (de vriendin van [slachtoffer] ). Tot slot zijn in de woning van verdachte een bankpas en documenten van [slachtoffer] aangetroffen, wat ondersteunt dat [slachtoffer] in de woning is bestolen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat aangever [slachtoffer] in de woning van verdachte werd vastgehouden en dat geweld tegen hem werd gebruikt waarbij de betrokken verdachten het doel hadden om geld van anderen – familie en vrienden van aangever – te verkrijgen (feit 1 primair) en goederen van aangever te stelen (feit 2).
Deze feiten hebben in de woning van verdachte plaatsgevonden en verdachte was daarbij gedurende een langere periode aanwezig. Op basis daarvan vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zijn woning voor de gijzeling en diefstal met geweld ter beschikking heeft gesteld. De verklaring van verdachte dat hij zelf ook werd vastgehouden vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft – gedurende de periode dat hij zegt te zijn vastgehouden – de beschikking over zijn telefoon gehad en meerdere keren contact gehad met zijn vrouw. Verdachte heeft aan niemand verteld dat hij werd vastgehouden. Verder blijkt uit de camerabeelden dat hij in de ochtend van 24 augustus 2023 – precies rond het tijdstip dat hij naar werk moest – ‘rustig’ naar buiten loopt met zijn koptelefoon op, een joint of sigaret rookt en een vuilniszak in zijn hand heeft. Hij is naar zijn werk gegaan en hij is die avond ook nog met iemand naar het casino gegaan. Ook toen heeft verdachte niemand verteld over wat er in zijn woning zou zijn gebeurd. Al deze gedragingen tezamen maken dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij zelf werd vastgehouden niet geloofwaardig acht.
De rechtbank is van oordeel dan niet bewezen kan worden dat verdachte zelf geweldshandelingen tegen [slachtoffer] heeft verricht. Wel heeft verdachte door het ter beschikking stellen van zijn woning voor een meerdaagse gewelddadige gijzeling en diefstal en daar ook zelf gedurende langere tijd bij aanwezig te zijn een wezenlijke bijdrage aan het plegen van deze feiten geleverd. Daaruit blijkt ook dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1 primair:
in de periode van 22 augustus 2023 tot en met 24 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- een (vuur)wapen aan die [slachtoffer] te tonen, en
- nadat die [slachtoffer] in verzet ging tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zal worden neergeschoten, en
- een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] te richten, en
- die [slachtoffer] in de rug te bijten, en
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een appartement ( [adres verdachte] ) (in welk appartement die [slachtoffer] twee dagen is vastgehouden) en
- een plastic zak over het hoofd van die [slachtoffer] te doen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] het bewustzijn is verloren, en
- die [slachtoffer] vast te binden aan een stoel en vervolgens de armen van die [slachtoffer] vast te binden achter zijn rug en vervolgens een sok in de mond van die [slachtoffer] te stoppen, en
- terwijl er een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] werd gezet en gehouden, tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij geld moest geven, en
- die [slachtoffer] te dwingen om zijn telefoon te openen en/of om de telefoon van die [slachtoffer] met gezichtsherkenning te kunnen openen het haar en/of hoofd van die [slachtoffer] vast te houden, en
- die [slachtoffer] met een riem op zijn rug te slaan, en
- die [slachtoffer] te stompen op zijn neus en die [slachtoffer] te trappen tegen zijn lichaam, en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zal worden gedood en in stukken zal worden gesneden, en
- met de telefoon van die [slachtoffer] filmpjes te maken van die [slachtoffer] en vervolgens voornoemde filmpjes door te sturen naar familieleden van die [slachtoffer] , en
- terwijl er een (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] werden gedrukt, die [slachtoffer] te dwingen familieleden en/of vrienden te (video)bellen,
met het oogmerk een ander, meerdere familieleden en/of vrienden van die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te weten een geldbedrag (€250.000) te verzamelen en over te maken/over te dragen aan verdachte en/of zijn mededaders;
2.in de periode van 22 augustus 2023 tot en met 24 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- een geldbedrag (te weten 400 euro), en
- een telefoon (Iphone), en
- een portemonnee (met inhoud),
die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- een (vuur)wapen aan die [slachtoffer] te tonen, en
- een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] te richten, en
- die [slachtoffer] in de rug te bijten, en
- een plastic zak over het hoofd van die [slachtoffer] te doen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] het bewustzijn is verloren, en
- die [slachtoffer] vast te binden aan een stoel en vervolgens de armen van die [slachtoffer] vast te binden achter zijn rug en vervolgens een sok in de mond van die [slachtoffer] te stoppen, en
- terwijl er een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] werd gezet en gehouden, tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij geld moest geven, en
- die [slachtoffer] te dwingen om zijn telefoon te openen en/of om de telefoon van die [slachtoffer] met gezichtsherkenning te kunnen openen het haar en/of hoofd van die [slachtoffer] vast te houden, en
- die [slachtoffer] met een riem op zijn rug te slaan, en
- die [slachtoffer] te stompen op zijn neus en die [slachtoffer] te trappen tegen zijn lichaam, en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zal worden gedood en in stukken zal worden gesneden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder feit 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft bepleit om bij bewezenverklaring een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, te meer nu verdachte een 'first offender' is en de reclassering het recidiverisico als laag inschat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en een meerdaagse gijzeling, waarbij het slachtoffer onder dreiging van een vuurwapen twee nachten is vastgehouden in de woning van verdachte, met het doel om geld van zijn familie en vrienden afhandig te maken. Hierbij werd het slachtoffer onder meer geslagen, gebeten en bedreigd. Dit moet een zeer beangstigende ervaring voor het slachtoffer zijn geweest. Verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk alleen aan hun eigen financieel gewin gedacht en zich op geen enkele wijze bekommerd om het welzijn en de gevoelens van het slachtoffer. Intimiderende feiten als deze leiden tot angst en onveiligheid, in het bijzonder voor de slachtoffers van dergelijke feiten, maar ook bij getuigen, buren en de samenleving in het algemeen. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte met het beschikbaar stellen van zijn woning en zijn aanwezigheid weliswaar een essentiële rol heeft gespeeld, maar dat niet is bewezen dat hij zelf geweld tegen aangever heeft gebruikt.
De persoon van verdachte
Verder is acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 januari 2024. Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 24 oktober 2023. De reclassering schat het recidiverisico laag in, omdat er sprake is van meerdere beschermende factoren waaronder huisvesting, dagbesteding, een gezonde financiële situatie en een stabiele partnerrelatie. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzonder voorwaarden.
Overige relevante omstandigheden
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Verder wordt rekening gehouden met de eendaadse samenloop van de gijzeling en de diefstal met geweld.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Dat is lager dan de 5 jaar gevangenisstraf die de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat verdachte zelf geweld tegen aangever heeft gebruikt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwart telefoontoestel (goednummer PL1300-2023191679-G6386575), kan worden teruggeven aan verdachte. Een relatie met de door verdachte gepleegde strafbare feiten kan niet worden vastgesteld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 55, 282a en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
feit 1 primair:
medeplegen van gijzeling
en
feit 2:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- Eén zwart telefoontoestel met goednummer PL1300-2023191679-G6386575.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2024.
[...]

[...]