In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 21 februari 2024, wordt het verzoek van een verzoeker om schadevergoeding behandeld. De verzoeker, woonachtig in Duitsland en vertegenwoordigd door mr. N. Abalhaj, heeft schadevergoeding gevraagd naar aanleiding van een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank van 28 december 2020, dat door verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. N. Diamand, is afgewezen. De rechtbank heeft het verzoek op 22 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De verzoeker, die een eenmansbedrijf heeft en in het verleden verzekerd was op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), heeft schade geleden door het onjuiste besluit van 28 december 2020. Hij heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend, waarbij hij stelt dat hij schade heeft geleden ter hoogte van € 3.021,31. De rechtbank overweegt dat de vertraging in de besluitvorming niet geheel aan verweerder te wijten is, aangezien verzoeker ook een aandeel heeft gehad in de vertraging door het niet tijdig aanleveren van bewijsstukken.
De rechtbank concludeert dat het besluit van 28 december 2020 niet onrechtmatig is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.