ECLI:NL:RBAMS:2024:921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/324434-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese Aanhoudingsbevel en toepassing van weigeringsgronden

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1973 in Polen, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 25 januari 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in de procedure in eerste aanleg vertegenwoordigd was door een advocaat en dat deze advocaat hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, die stelt dat overlevering kan worden geweigerd als de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, omdat hij niet adequaat heeft gereageerd op officiële correspondentie.

Daarnaast heeft de rechtbank de dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht kwalificeert als poging tot afpersing, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 6a OLW in overweging genomen, die stelt dat overlevering kan worden geweigerd als de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de vereisten voor gelijkstelling voldoet en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met opheffing van de overleveringsdetentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/324434-23
Datum uitspraak: 8 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 8 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 juni 2020 door
the Regional Court in [geboorteplaats] , III Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1973 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 januari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court Szczecin-Centrum in Szczecin(Polen) van 9 juni 2016, referentie: IV K 571/14. Dit vonnis is bevestigd door
the Regional Court in Szczecin(Polen) bij arrest van 13 december 2016, referentie: IV KA 1423/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak met die beslissing ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank zal voor de beslissing van
the Regional Court in Szczecin(Polen) van 13 december 2016 (IV KA 1423/16) moeten beoordelen of de opgeëiste persoon in die procedure zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, nu met die beslissing de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren en overweegt daartoe als volgt.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 15 januari 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in de procedure in eerste aanleg is vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat en dat deze advocaat hoger beroep heeft ingesteld. De oproep voor de zitting in hoger beroep is verzonden naar het correspondentieadres dat de opgeëiste persoon bij zijn politieverhoor in de strafzaak heeft opgegeven. Daarbij is de opgeëiste persoon uitdrukkelijk geïnstrueerd over de verplichting om de justitiële autoriteiten van adreswijzigingen op de hoogte te stellen en is hij geïnformeerd over de gevolgen indien hij niet aan deze verplichting zou voldoen. Deze adresinstructie heeft de opgeëiste persoon schriftelijk ontvangen. Hierin stond ook vermeld dat de instructie gold voor de gehele procedure, inclusief het hoger beroep. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en daarmee kan worden gezegd dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om bij zijn proces aanwezig te zijn.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging tot afpersing, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Gelijkstelling
De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit. Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt vast dat bij uitspraak van 2 november 2023 (niet gepubliceerd, parketnummer: 13/028999-23) reeds is geoordeeld dat ten aanzien van de opgeëiste persoon aan deze vereisten is voldaan en dat hij kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren.
Ten aanzien van het tweede vereiste heeft de Immigratie- en Naturalisatie Dienst op 18 januari 2024 bevestigd dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon als gevolg van de feiten genoemd in dit EAB zijn verblijfsrecht zal verliezen.
Strafovername
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volt dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 317 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin, III Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (