ECLI:NL:RBAMS:2024:919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/266913-23 en 13/135583-23 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere winkeldiefstallen met wijziging van bijzondere voorwaarden en verlenging van proeftijd

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A is de verdachte beschuldigd van diefstal van tandpasta en een magnetron, terwijl in zaak B de diefstal van mondverzorgingsproducten van Trekpleister ten laste is gelegd. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting en heeft een bekennende verklaring afgelegd voor de diefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen zijn, mede op basis van camerabeelden en de verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de feiten bevestigd en geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 104 dagen geëist, gelijk aan de duur van het voorarrest. De verdediging heeft verzocht om deze eis te volgen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder het recente overlijden van zijn vriendin. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en zijn de bijzondere voorwaarden van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gewijzigd en de proeftijd met een jaar verlengd. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de vordering van de officier van justitie met parketnummer 13/235811-21 niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/266913-23 (zaak A) en 13/135583-23 (ter terechtzitting gevoegd; zaak B)
Parketnummers vorderingen: 13/235811-21 en 13/338539-22
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
Het onderzoek ter terechtzitting is in zaak B op 23 januari 2024 door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaken aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Monster, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 12 oktober 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
de diefstal van winkelgoederen (waaronder tandpasta), toebehorende aan Etos; en
de diefstal van winkelgoederen (waaronder een magnetron), toebehorende aan Blokker.
In zaak B is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 1 juni 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van meerdere mondverzorgingsproducten, toebehorende aan Trekpleister.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde diefstallen bewezen kunnen worden. Ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde en het in zaak B ten laste gelegde heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Ten aanzien het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde is uit de in het dossier gevoegde beschrijving van de camerabeelden van Etos gebleken dat verdachte winkelgoederen in zijn jas heeft gestopt en vervolgens zonder deze goederen te betalen de winkel heeft verlaten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel over het in zaak A onder feit 2 en het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals omschreven in rubriek 4. Omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met de in bijlage 2 opgenomen opgave van bewijsmiddelen volstaan.
Het oordeel over het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde
Ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal van tandpasta bij Etos heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij de tandpasta in de winkel in zijn jas heeft gestopt, maar dat het niet klopt dat hij zonder te betalen de winkel met de tandpasta heeft verlaten. Verdachte zou de tandpasta namelijk in de winkel hebben teruggelegd.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier is gebleken dat de politie continu zicht op verdachte heeft gehad, duidelijk heeft gezien dat verdachte in de Etos tandpasta in zijn jas heeft gestopt en dat verdachte de winkel zonder te betalen heeft verlaten. De politie heeft niet gezien dat verdachte de tandpasta heeft teruggelegd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat ook de in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde diefstal kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 12 oktober 2023 te Amsterdam tandpasta dat aan Etos, [adres filiaal 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 12 oktober 2023 te Amsterdam een magnetron die aan Blokker, [adres filiaal 2] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B:
op 1 juni 2023 te Amsterdam meerdere mondverzorgingsproducten die geheel of ten dele aan winkelbedrijf Trekpleister toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 104 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de eis van de officier van justitie te volgen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Daarbij heeft verdachte van drie verschillende winkels goederen weggenomen, waaronder tandpasta, mondverzorgingsproducten en een magnetron. Hierdoor heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de betreffende winkels. Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de overlast voor de winkelier en aan de maatschappelijke kosten die van winkeldiefstallen uitgaan. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het strafblad van verdachte van
21 december 2023. Daaruit is gebleken dat verdachte zich in het verleden veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Verdachte voldoet aan de zogenaamde ‘harde’ criteria voor een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD).
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van Reclassering Inforsa van 22 januari 2024, betreffende verdachte. Daarin heeft Inforsa de rechtbank geadviseerd aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen omdat hij nu nog niet aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD lijkt te voldoen, maar de behandeling van de zaken gedurende zes maanden aan te houden en de voorlopige hechtenis van verdachte onder bijzondere voorwaarden te schorsen. Ter terechtzitting is dit advies door reclasseringswerker [reclasseringswerker] toegelicht. [reclasseringswerker] heeft verklaard dat de aanhouding van de zaken en de schorsing van de voorlopige hechtenis als doel zouden hebben om verdachte in staat te stellen binnen een vooraf bepaalde periode zijn leven onder begeleiding weer op te pakken. Desgevraagd heeft [reclasseringswerker] verklaard dat de reclassering geen bezwaren heeft tegen het laten plaatsvinden van de begeleiding van verdachte middels bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, of door de bijzondere voorwaarden horende bij een van de door de officier van justitie gevorderde tenuitvoerleggingen uit te breiden.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat, nu de reclassering nog mogelijkheden ziet om verdachte te begeleiden, op dit moment niet is voldaan aan de zogenaamde ‘zachte’ criteria voor een ISD-maatregel.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft de rechtbank tot slot rekening gehouden met de verdere persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij lijdt onder het recente overlijden van zijn vriendin en dat hij als gevolg van de stress die deze tragische gebeurtenis heeft veroorzaakt opnieuw tot het plegen van winkeldiefstallen is overgegaan.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daarbij aan verdachte geen voorwaardelijk strafdeel opleggen, maar zal de officier van justitie volgen in haar (hierna onder rubriek 8 te bespreken) voorstel om de door de reclassering geadviseerde nieuwe bijzondere voorwaarden toe te voegen aan het reclasseringstoezicht horende bij een van de vorderingen tenuitvoerlegging.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden. Anders dan de officier van justitie, stelt de rechtbank vast dat het voorarrest van verdachte in zaak A en B samen 106 dagen bedraagt. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen.
Nu aan verdachte een vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd gelijk aan de duur van het voorarrest, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden opheffen.

8.De vorderingen tenuitvoerlegging

De vordering met parketnummer 13/235811-21
Nu tijdens de terechtzitting is gebleken dat de voorwaardelijke straf horende bij de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/235811-21 al is tenuitvoergelegd, zal de rechtbank de officier van justitie in deze vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering met parketnummer 13/338539-22
Bij de stukken bevindt zich de op 5 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/338539-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 28 maart 2023 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of op grond dat veroordeelde een van de in het vonnis genoemde bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Zoals de rechtbank hiervoor onder rubriek 7 heeft overwogen, zullen de bijzondere voorwaarden van het voornoemde vonnis worden gewijzigd, in die zin dat zij worden uitgebreid met een verplichting tot het hebben van dagbesteding en een verplichting tot het ondergaan van middelencontrole, zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarbij zal de rechtbank gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd van de voorwaardelijke straf met 1 jaar verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert ten aanzien van zaak A feit 1 en feit 2 en zaak B op:
telkens: diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
106 (honderdzes) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/235811-21:
Verklaart de
officier van justitie niet-ontvankelijkin haar vordering.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/338539-22:
Verlengtde bij vonnis van 28 maart 2023 bepaalde
proeftijd met 1 (één) jaar.
Wijzigtde bij voornoemde vonnis gestelde voorwaarden zodat deze als volgt komen te luiden:
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich meldt bij SVG Reclassering Inforsa [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat veroordeelde zich laat behandelen door de behandelaar van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De intake heeft al plaatsgevonden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, hij blijft hieraan meewerken met stichting [naam stichting] , dan wel een andere schuldhulpverleningsinstantie te bepalen door Inforsa, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • dat veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Veroordeelde werkt mee aan het traject dat het buurtteam/ [buurtteam] hem biedt, waarvoor hij reeds is aangemeld;
  • dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Sloot, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en D. Bode, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...] .