ECLI:NL:RBAMS:2024:913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/177527-23 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van terugkeergarantie in Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van fraude, een strafbaar feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem in staat stelt om gelijkgesteld te worden met een Nederlander. Echter, de rechtbank heeft ook geconcludeerd dat er geen terugkeergarantie is verstrekt door de Poolse autoriteiten, ondanks herhaalde verzoeken van het Openbaar Ministerie. Dit leidt tot de conclusie dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 6 van de Overleveringswet, wat resulteert in de weigering van de overlevering. De rechtbank heeft benadrukt dat de weigeringsgrond van artikel 6 OLW van toepassing is en dat er geen aanleiding is om hiervan af te wijken. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/177527-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 31 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 8 december 2017 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 november 2012 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 10 januari 2019
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van
mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om onder meer de recent verstrekte informatie te bestuderen en te wachten op antwoord van de Poolse autoriteiten op vragen van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de Poolse rechtstaat.
Zitting 17 januari 2024
De behandeling van het EAB is op de zitting van 17 januari 2024 voortgezet en heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie.
De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg,
en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2]
Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the District Court in Siemianowice Śląskievan
13 juli 2010,met referentie
II Kp 194/10.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De raadsman heeft hiertoe inkomensgegevens van de opgeëiste persoon overgelegd over de periode van 2014 tot en met 2018 en wijst op zijn inschrijvingsadres.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon op grond van de overgelegde inkomensgegevens met een Nederlander kan worden gelijkgesteld in de zin van artikel 6 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon op grond van de overgelegde inkomensgegevens over de jaren 2014 tot en met 2018 en gelet op de omstandigheid dat hij vanaf 7 juli 2014 tot en met 20 oktober 2020 onafgebroken ingeschreven heeft gestaan in het BRP-register, heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Ondanks dat de opgeëiste persoon van 20 oktober 2020 tot en met 7 september 2022 niet in het BRP-register ingeschreven heeft gestaan is niet gebleken dat hij zijn vanaf 2018 opgebouwde duurzame verblijfsrecht is kwijtgeraakt. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland
welkan worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND).
Uit de brief van de IND van 8 januari 2024 blijkt dat verblijfsbeëindiging niet aan de orde is in het geval de opgeëiste persoon zal worden veroordeeld voor het in het EAB omschreven feit.
Garantie
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De brief van 11 januari 2024 van
The Circuit Prosecutor’s Office in Katowicevermeldt het volgende:
“The Prosecutor's Office will not object to the possibility of serving the penalty of imprisonment by [opgeëiste persoon] in the territory of the Kingdom of the Netherlands, assuming that there are grounds - provided for by law - for transferring the execution of the penalty of imprisonment to another state, if such a penalty is imposed by a Polish court in criminal proceedings to which the said European Arrest Warrant applies.”
De brief van 12 januari 2024 van
The Circuit Court in Katowice XVI Penal Divisionhoudt het volgende in:
“The Circuit Court in Katowice, XV] Penal Division, refers to your letter of
11ᵗʰ Jaruary 2024 concerning [opgeëiste persoon] , which was transmitted by the
Circuit Prosecutor's Office in Katowice. Please be advised that it is not possible to provide a response at the current stage of the proceedings as the decision concerning the transfer of the penalty to the Kingdom of the Netherlands for the purpose of its enforcement may be issued by the court in the enforcement proceedings only after any possible judgment in this case becomes final and non­appealable.”
Uit de bovenstaande brieven van de Poolse autoriteiten blijkt dat ondanks herhaalde verzoeken van het Openbaar Ministerie geen terugkeergarantie aan de opgeëiste persoon wordt verstrekt. Daarmee is niet voldaan aan artikel 6, eerste lid juncto derde lid, OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van deze bepaling, nu de gelijkgestelde opgeëiste persoon expliciet een beroep op deze bepaling heeft gedaan. De overlevering wordt daarom geweigerd.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice(Polen).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.