In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, de moeder van de minderjarige [appelant], tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp. Eiseres stelt dat de hulpvraag van haar zoon onvoldoende is onderzocht en dat er een pgb moet worden toegekend voor de boven gebruikelijke zorg die zij en haar partner aan hun zoon verlenen. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het college de hulpvraag van [appelant] voldoende heeft onderzocht. Het college had eerder een pgb toegekend voor de periode van 8 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2023, maar eiseres is van mening dat de zorgbehoefte van haar zoon niet goed in kaart is gebracht. De rechtbank stelt vast dat de ouders van [appelant] een perspectiefplan en een pgb-plan hebben opgesteld, maar dat hierin geen verzoek om een pgb voor de zorg die zij thuis aan [appelant] verlenen is opgenomen. De rechtbank volgt het college in de stelling dat de hulpvraag destijds goed is onderzocht en dat er bij een gewijzigde hulpvraag een nieuwe aanvraag kan worden gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.