ECLI:NL:RBAMS:2024:91

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
23/2259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor ambulante jeugdhulp en de beoordeling van de hulpvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, de moeder van de minderjarige [appelant], tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp. Eiseres stelt dat de hulpvraag van haar zoon onvoldoende is onderzocht en dat er een pgb moet worden toegekend voor de boven gebruikelijke zorg die zij en haar partner aan hun zoon verlenen. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college de hulpvraag van [appelant] voldoende heeft onderzocht. Het college had eerder een pgb toegekend voor de periode van 8 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2023, maar eiseres is van mening dat de zorgbehoefte van haar zoon niet goed in kaart is gebracht. De rechtbank stelt vast dat de ouders van [appelant] een perspectiefplan en een pgb-plan hebben opgesteld, maar dat hierin geen verzoek om een pgb voor de zorg die zij thuis aan [appelant] verlenen is opgenomen. De rechtbank volgt het college in de stelling dat de hulpvraag destijds goed is onderzocht en dat er bij een gewijzigde hulpvraag een nieuwe aanvraag kan worden gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], moeder van, en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van, de minderjarige [appelant] ( [appelant] ) uit Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. E.D. Mensing van Charante).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp.
1.2.
De ouders van [appelant] hebben een aanvraag voor een pgb gedaan. [appelant] is een jongen met autisme. Verweerder heeft met het besluit van 11 augustus 2022 een pgb toegekend voor de periode van 8 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2023. De ouders van [appelant] ontvangen een budget van € 4.588,57 voor 11 uren per week ambulante jeugdhulp in de vorm van niet-professionele inzet. Met dit budget kan [appelant] naar [naam] , een BSO+ die zich richt op de opvang van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, twee toehoorders aan de kant van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit over de toekenning van een pgb goed is genomen.
3. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het stappenplan
De rechtbank verwijst allereerst naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) waarin een stappenplan staat, geldend bij onderzoeken door verweerder binnen de Jeugdwet. [1] Dit houdt het volgende in. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn moet het college een voorziening van jeugdhulp verlenen.
Zorgvuldig onderzoek hulpvraag
4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de hulpvraag voldoende heeft onderzocht. Volgens eiseres had de boven gebruikelijke zorg van de ouders van [appelant] in kaart gebracht moeten worden en had er een pgb moeten worden toegekend voor het verlenen van die boven gebruikelijke zorg aan [appelant] .
5. De rechtbank stelt vast dat de ouders van [appelant] een perspectiefplan en een pgb-plan hebben opgesteld. Het perspectiefplan is opgesteld door ouders en aangevuld door de ouder- en kindadviseur. De volgende resultaten uit het perspectiefplan willen de ouders voor een pgb inzetten: [appelant] heeft een fijne plek in een schoolse omgeving waarbij hij meedoet met de aangeboden activiteiten. Ouders worden begeleid in hoe zij het beste bij [appelant] kunnen aansluiten om zijn sociaal-emotionele ontwikkelingen te stimuleren. [appelant] heeft een fijne naschoolse plek waar hij in een veilige en gestructureerde omgeving kan spelen met leeftijdsgenootjes, terwijl hij wordt ondersteund in sociaal-emotionele vaardigheden.
Uit het pgb-plan blijkt verder dat de ouders van [appelant] alleen BSO+ voor [naam] hebben aangevraagd.
6. De rechtbank volgt verweerder dat destijds de hulvraag voldoende is onderzocht. Nadien is de hulpvraag echter verschoven van school en dagbesteding voor [appelant] naar hulp in de zorg voor [appelant] thuis. In het perspectiefplan en het pgb-plan staat niets opgenomen over behoefte aan een pgb voor de door ouders geleverde zorg aan [appelant] . De rechtbank haalt dit ook niet uit de overige onderliggende stukken. Hieruit blijkt alleen dat de vader vrijgesteld was van werk en dat de moeder soms minder kon werken. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat zij navraag heeft gedaan bij de ouder- en kindadviseurs en dat volgens hen de hulpvraag zag op ander vlakken zoals ook blijkt uit het pgb-plan en het perspectiefplan. Er was geen hulpvraag voor door de ouders gegeven zorg aan [appelant] thuis. Uit e-mailberichten tussen de ouder- en kindadviseur en moeder volgt wel dat de situatie van [appelant] invloed had op de financiële situatie van eiseres. Maar de rechtbank volgt verweerder dat zij dit niet zo hebben hoeven te interpreteren als een mogelijke vraag om financiële tegemoetkoming voor (bovenmatige) zorg voor [appelant] . Daarbij overweegt de rechtbank dat een pgb geen aanvulling op het inkomen kan vormen of ter compensatie van inkomensderving kan fungeren. [2] De rechtbank is daarom van oordeel dat de hulpvraag door verweerder voldoende is onderzocht. Zoals ook door verweerder is toegelicht kan bij een gewijzigde hulpvraag het perspectiefplan worden aangepast en er een nieuwe aanvraag worden gedaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een vergoeding van haar proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de CRvB van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2685.