Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB I). De vordering, ingediend op 8 december 2017, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De behandeling van het EAB vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 werd het onderzoek geschorst om aanvullende informatie te bestuderen en te wachten op antwoorden van de Poolse autoriteiten over de rechtsstaat in Polen. Op 17 januari 2024 werd de behandeling voortgezet, waarbij de rechtbank vaststelde dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken. Dit ontsloeg de rechtbank niet van haar verplichting om te beslissen, maar betekende wel dat er geen wettelijke grondslag meer was voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De officier van justitie stelde dat de rechtbank het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moest verklaren, omdat de Poolse autoriteiten het EAB op 8 februari 2019 hadden ingetrokken en vervangen door een nieuw EAB. De rechtbank volgde dit standpunt en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot behandeling van EAB I. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. P. Sloot en B. Kuppens, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.