ECLI:NL:RBAMS:2024:907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/040586-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Piotrków Trybunalski District Court in Polen was uitgevaardigd. Het EAB, dat dateert van 9 november 2022, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden, waarvan nog 5 maanden en 29 dagen resteren. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 januari 2024 in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen, maar dat hij het contact met zijn advocaat is verloren. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen reden is om de overlevering te weigeren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is aangetoond. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor hij niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/040586-23
Datum uitspraak: 31 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 28 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2022 door
the Regional Court in Piotrków Trybunalski,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993
verblijvend op het adres: [adres]
gedetineerd in de [P.I.]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 januari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgement of the Piotrków Trybunalski District Courtvan 8 augustus 2019, referentie:
II K 72/19(onherroepelijk op 10 december 2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij zijn advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen. Hij heeft wel geprobeerd contact te houden met zijn raadsman maar toen hij hem belde antwoordde de advocaat dat hij inmiddels officier van justitie was.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de aanvullende informatie kan de rechtbank afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en kan de overlevering worden toegestaan. Hij ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt onder b) dat op 8 augustus 2019 vonnis is gewezen door
the Piotrków Trybunalski District Courten uit de aanvullende informatie van 12 januari 2024 blijkt dat het vonnis in eerste aanleg in hoger beroep door
the Piotrków Trybunalski Regional Courtbij arrest van 10 december 2019 is bevestigd.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank zal gelet op het voorgaande uitsluitend de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 12 januari 2024 en 15 januari 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de zitting die heeft geleid tot het arrest van
the Piotrków Trybunalski Regional Courtvan 10 december 2019 zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat het hoger beroep is ingesteld door de advocaat van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij zijn advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen en dat hij daarna het contact met zijn advocaat heeft verloren. Voort blijkt uit de aanvullende informatie dat hij op 26 augustus 2018 gedurende
prepatory proceedingseen adresinstructie –
regardless of the stage of the proceedings– heeft ontvangen waarin hij is gewezen op de verplichting om zijn adres tijdig door te geven en op de consequenties bij het niet nakomen van deze verplichting. Voorts blijkt dat hij voor de zitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld is opgeroepen op het adres dat hij tijdens de adresinstructie heeft opgegeven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie door zich niet te informeren over de van de op zijn verzoek - via zijn gemachtigde advocaat - gestarte procedure in beroep bij
the Piotrków Trybunalski Regional Courten ten slotte onvoldoende contact heeft gehouden met zijn advocaat.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten lever naar Nederlands recht op:
Mishandeling, meermalen gepleegd
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunten
De raadsman voert aan dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW aangezien hij is geworteld in Nederland en hier sinds 2021 met tussenpozen woont en werkt en zijn moeder en zwangere vrouw in Nederland wonen. Op die grond dient de overlevering te worden geweigerd en met overname door Nederland van het strafrestant van de in Polen opgelegde gevangenisstraf.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet met stukken heeft kunnen onderbouwen dat hij de afgelopen 5 jaar voortdurend rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon kan dan ook niet worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De rechtbank zal de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander en het verzoek tot overname door Nederland van het strafrestant wordt dan ook afgewezen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (