ECLI:NL:RBAMS:2024:898

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/173247-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank in Poznan, Polen, is uitgevaardigd. Het EAB, dat dateert van 25 juli 2022, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1985, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 januari 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.P. Slewe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd. De inhoud van het EAB verwijst naar eerdere veroordelingen van de opgeëiste persoon in Polen, waaronder een gevangenisstraf van 1 jaar en 6 maanden en een andere van 1 jaar, die ten uitvoer gelegd moeten worden.

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszittingen in Polen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de informatie van de Poolse autoriteiten betrouwbaar is en dat er geen reden is om aan te nemen dat de oproeping niet correct is verlopen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, en dat de overlevering kan plaatsvinden, ondanks de lopende strafzaken in Nederland tegen de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/173247-23
Datum uitspraak: 14 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juli 2022 door
the Regional court in Poznan(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985
verblijfadres: [verblijfadres]
gedetineerd in de [P.I.]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 januari 2024 in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een tweetal beslissingen
I.
the judgment of 28 February 2014 of the District Court in Sroda Wielkopolska,
Referentie II K 603/13;
II
. the decision of 18 November 2014 of the District Court in Sroda Wielkopolska ordering theexecution of the custodial sentence of one year handed down in the judgment of 9 June 2010 of the District Court in Sroda Wielkopolska.Referentie II Ko 1101/14 II K 204/10.
Het EAB en de aanvullende informatie van 11 januari 2024 vermelden dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces (zaak II K 603/13) op 28 februari 2014 (14 II K 204/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden in zaak II K 603/13 en voor de duur van 1 jaar in zaak
II K 204/10, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Zaak 14 II K 204/10
Standpunt raadsman
De opgeëiste persoon verklaart dat hij zich niet kan herinneren dat hij een oproeping heeft ontvangen voor het proces dat tot het vonnis heeft geleid. In het EAB staat weliswaar vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard voor deze zaak maar de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie is vaker onjuist gebleken. Op grond hiervan verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak om nadere informatie bij de Poolse autoriteiten op te vragen over de wijze waarop de oproeping in deze zaak heeft plaatsgevonden.
Standpunt officier van justitie
Op grond van het vertrouwensbeginsel dient uit te worden gegaan van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie en doet zich aldus de situatie van artikel 12 onder a OLW voor.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB onder D. staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet bij het proces is verschenen dat heeft geleid tot het vonnis. Voorts staat onder D.1 onder a. vermeld dat de opgeëiste persoon op 12 mei 2010 in persoon is opgeroepen voor het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat hij daarbij op de hoogte is gesteld dat indien hij niet ter zitting zou verschijnen er wel een vonnis zou kunnen worden gewezen.
De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten overgelegde informatie. In de enkele niet nader onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon dat hij de oproeping niet heeft ontvangen ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden voor het opvragen van nadere informatie hierover. De rechtbank is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a OLW zich voordoet.
Het proces dat heeft geleid tot veroordeling van de opgeëiste persoon voor het triggerende feit
Standpunten
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vraag of de weigeringsgrond zich voordoet ten aanzien van de veroordeling voor het triggerende strafbare feit.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerendestrafbare feit, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen [4] .
Het proces dat heeft geleid tot de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor dat nieuwe
triggerendestrafbare feit moet op grond van voormeld arrest van het HvJ EU getoetst worden aan artikel 12 OLW.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 januari 2024 blijkt dat bij omzettingsbeslissing van
the District Court in Sroda Wielkopolskavan 18 november 2014 de tenuitvoerlegging van de in zaak
14 II K 204/10voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar is bevolen, onder meer omdat de opgeëiste persoon gedurende de proeftijd is veroordeeld voor een nieuw strafbaar feit in zaak II K 603/13. Uit de hiervoor onder 3. opgenomen informatie blijkt dat de opgeëiste persoon ook aanwezig is geweest bij die procedure, zodat artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 2 van de feitsomschrijving in het EAB aan als een strafbaar feit dat in Nederland als een zogenoemd lijstfeit in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Feit 2 valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 2 waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 1 van de feitsomschrijving in het EAB niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift aan een verklaring onder ede
rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder
ede afleggen.

6.Artikel 36 OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de lopende Nederlandse strafzaken van de opgeëiste persoon een beletsel vormen voor de feitelijke overlevering en hij beroept zich daarbij op de komende wetswijziging van artikel 36 OLW waarin zal worden bepaald dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon of de officier van justitie zelf kan beslissen dat de feitelijke overlevering zal worden uitgesteld.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat nog lopende strafzaken in Nederland voor een ander feit of andere feiten dan aan het EAB ten grondslag liggen geen omstandigheid vormen die aan het toestaan van de overlevering in de weg kan staan.
De OLW geeft aan de rechtbank niet de bevoegdheid heeft een overleveringsverzoek te weigeren of om een beslissing daarover aan te houden indien in Nederland nog een strafzaak loopt tegen de opgeëiste persoon. Een eventuele openstaande strafzaak kan een belemmering voor de feitelijke overlevering opleveren in de zin van artikel 36 OLW, maar daarover beslist volgens het genoemde artikel de officier van justitie nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan. Het huidige wetsvoorstel inzake artikel 36 OLW doet hier niet aan af aangezien dit nog niet van kracht is.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional court in Poznan(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.