ECLI:NL:RBAMS:2024:897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/123916-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanvullende toestemming voor tenuitvoerlegging van straf in het kader van de Overleveringswet

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools verzoek om aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf, zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 25 mei 2023 en betreft een overgeleverde persoon die in Polen verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon op 28 december 2023 is gehoord en dat hij de gelegenheid heeft gehad om zijn opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken. De rechtbank heeft de gegevens beoordeeld en geconcludeerd dat de rechten van de verdediging van de overgeleverde persoon volledig zijn gerespecteerd.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en de relevante jurisprudentie, waaronder eerdere vonnissen van de Districtsrechtbank Katowice. Ondanks dat de overgeleverde persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het arrest van 5 maart 2013, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen schending van de verdedigingsrechten is, omdat de overgeleverde persoon zich kon vinden in de veroordeling in eerste aanleg. De rechtbank heeft besloten om de overlevering niet te weigeren, omdat dit geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming verleend voor de tenuitvoerlegging van de straf, zoals vermeld in het verzoek. Deze beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/123916-23
Datum beslissing: 31 januari 2024
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 25 mei 2023, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de opgeëiste persoon niet is overgeleverd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW. Dit verzoek is ingediend op 25 mei 2021 door de
Arrondissementsrechtbank in Czestochowa, 2de Strafkamer(Polen) en betreft:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Polen)
thans verblijvende in Polen
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De voorhanden zijnde stukken zijn toereikend om - met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon - een beslissing te nemen.
De overgeleverde persoon is op 28 december 2023 door de
The Regional Court in Czestochowa, II Criminal Division(Polen) gehoord. Uit het proces-verbaal van verhoor leidt de rechtbank af dat de overgeleverde persoon tijdens dat verhoor de mogelijkheid heeft gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken [1] .
Het verzoek betreft feiten ten aanzien waarvan krachtens de OLW overlevering had kunnen worden toegestaan.

2.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Verzamelvonnis III K 494/12 en VI Ka 67/13
Uit het verzoek en de aanvullende informatie van 27 september 2023 blijkt dat sprake is van een vonnis in eerste aanleg van de
Districtsrechtbank Katowice West in Katowicevan
28 december 2012 met kenmerk III K 494/12 en dat de
Arrondissementsrechtbank in Katowicebij arrest van 5 maart 2013 met kenmerk VI Ka 6713 het bestreden vonnis heeft gehandhaafd.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [2]
De rechtbank zal gelet op het voorgaande uitsluitend de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 27 september 2023 blijkt dat de overgeleverde persoon niet is verschenen bij de zitting die heeft geleid tot het arrest van 5 maart 2013 van de
Arrondissementsrechtbank in Katowicezonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de overgeleverde persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de informatie in het verzoek blijkt dat de overgeleverde persoon via zijn gemachtigd advocaat van eigen keuze een verzoek bij de
Districtsrechtbank Katowice West in Katowiceheeft ingediend om een verzamelvonnis uit te spreken. Tevens blijkt uit het verzoek dat de advocaat van de overgeleverde persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg.
Wat er ook zij van de vraag of hieruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het instellen van het hoger beroep, is in deze zaak van doorslaggevend belang dat de opgeëiste persoon in het verhoor van 28 december 2023 door de The Regional Court in Czestochowa, II Criminal Division heeft verklaard dat hij zich kon vinden in de veroordeling in eerste aanleg tot 1 jaar en 7 maanden (en daarom geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het verzamelvonnis).
De tenuitvoerlegging van het verzamelvonnis levert daarom geen schending van verdedigingsrechten van de overgeleverde persoon op aangezien hij gelet op deze verklaring berust in de uitkomst van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid."
Onderliggend vonnis II K 1327/03
Uit de informatie van het verzoek blijkt dat de overgeleverde persoon aanwezig is geweest op het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De procedure hoeft dan ook niet aan artikel
12 OLW te worden getoetst.
Onderliggend vonnis III K 494/12
Uit informatie van het verzoek blijkt dat de overgeleverde persoon niet is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van 9 juni 2005 van de
Districtsrechtbank in Katowicezonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Uit de informatie van het verzoek blijkt dat de overgeleverde persoon het strafbare feit heeft bekend en dat de dagvaarding tweemaal op het door de overgeleverde persoon tijdens het vooronderzoek opgegeven adres is aangeboden maar dat hij ondanks het achtergelaten afhaalbericht de dagvaarding niet heeft opgehaald op het postkantoor.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overgeleverde persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest door zich niet te informeren over het verloop van procedure bij de rechtbank aangezien de overgeleverde persoon een vervolging van het strafbare feit kon verwachten doordat hij gedurende het vooronderzoek dit feit heeft bekend zodat hij redelijkerwijs vervolgcorrespondentie kon verwachten op het door hem tijdens het vooronderzoek opgegeven adres.

3.Artikel 6a OLW/overname straf

Uit het verhoor van de overgeleverde persoon van 28 december 2023 blijkt dat de overgeleverde persoon zijn straf in Nederland wil ondergaan. De overgeleverde persoon is bij tussenuitspraak van 27 september 2019 van de Rechtbank Amsterdam gelijkgesteld met een Nederlander.
In het kader van een beslissing op een verzoek om aanvullende toestemming is het mogelijk dat de rechtbank op grond van artikel 6a OLW de toestemming weigert onder overname van de in Polen opgelegde straf [3] . In dit geval is dat echter niet mogelijk omdat de overgeleverde persoon zijn in Nederland opgebouwde duurzame verblijfsrecht heeft verloren doordat sprake is van afwezigheid uit Nederland gedurende meer dan twee achtereenvolgende jaren. Immers de feitelijke overlevering van de overgeleverde persoon aan Polen heeft op 3 februari 2020 plaatsgevonden en hij heeft aldaar tot 23 maart 2022 in voorlopige hechtenis verbleven en tijdens zijn verhoor op 28 december 2023 verbleef hij in elk geval nog in Polen.

4.Beslissing

De rechtbank verleent op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming voor tenuitvoerlegging van de straf, zoals vermeld in het verzoek.
Deze beslissing is genomen op 31 januari 2024 door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A. Pahladsingh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
3.Artikel 27 lid 4 Kaderbesluit 2002/584/JBZ bepaalt dat toestemming kan worden geweigerd “op de in artikel 4 Kaderbesluit genoemde gronden.