ECLI:NL:RBAMS:2024:894

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
1324224623
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel na winkeldiefstal met recidiveproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 september 2023 beschuldigd werd van winkeldiefstal in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van diverse alcoholhoudende dranken ter waarde van € 45,43 uit een winkel. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, heeft tijdens de zitting verklaard de diefstal te hebben gepleegd. De officier van justitie heeft de ISD-maatregel geëist, terwijl de verdediging betoogde dat niet aan de criteria voor deze maatregel was voldaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zowel de harde als de zachte criteria voor de oplegging van de ISD-maatregel zijn vervuld. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de lange geschiedenis van recidive van de verdachte, haar verslavingsproblematiek en het feit dat eerdere reclasseringstrajecten niet succesvol waren. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar opgelegd, met de overweging dat dit noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat de rechtbank de ISD-maatregel als meer opportuun beschouwde. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/242246-23 en 13/216840-22 (vordering tul)
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2024. Op deze zitting is het onderzoek geschorst tot de zitting van 2 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Buijsman, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. F.J. Soriano, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is [reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 21 september 2023 heeft schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit [winkel] in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte concludeert eveneens tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij de diefstal van diverse alcoholhoudende dranken heeft gepleegd.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, kan het tenlastegelegde worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 21 september 2023 in Amsterdam meerdere winkelartikelen (waaronder een fles Martini en een blikje Havana Club) (ter waarde van € 45,43), die geheel aan winkelbedrijf [winkel] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is er niet voldaan aan de harde criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Twee van de veroordelingen uit de justitiële documentatie zijn uit 2015 en 2017, en vallen daarmee buiten de vijfjaarstermijn, aldus de raadsman van verdachte. De raadsman bepleit verder dat niet is voldaan aan de zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. De ISD-maatregel is een ultimum remedium, en er is nog geen sprake geweest van een wettelijk drangkader op grond waarvan verdachte verplicht was mee te werken aan reclasseringstoezicht. Ten slotte heeft de raadsman zich per mail van 16 januari 2024 op het standpunt gesteld dat of is voldaan aan de harde criteria niet kan worden vastgesteld op basis van het strafblad, nu hier kennelijk onjuiste/onbetrouwbare mededelingen op zouden staan. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie immers aangegeven dat het strafblad met betrekking tot parketnummer 13/216840-22 niet juist was.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van reclassering Inforsa van 2 januari 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Er is bij verdachte sprake van jarenlange verslavingsproblematiek. Het ontbreekt haar aan stabiliteit op alle leefgebieden en er zijn geen beschermende factoren. Verdachte beschikt langdurig niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Verdachte staat bekend als ernstig zorgmijdend. Binnen het lopende toezicht lukt het niet om in contact te komen met haar en te werken aan recidivevermindering. Meerdere drangkaders zijn negatief geretourneerd. Verdachte toont zich in detentie herhaaldelijk gemotiveerd om mee te werken met de reclassering, maar komt eenmaal in vrijheid gesteld haar afspraken niet na. Ook binnen het huidige toezicht lukt het niet, ondanks de ‘outreachende’ benadering vanuit de reclassering en de samenwerking met Veldwerk om met verdachte in contact te komen. Reclassering Inforsa ziet geen mogelijkheden om binnen een drangkader toe te werken naar stabiliteit, gedragsverandering en recidivevermindering.
Verder heeft de rechtbank op de zitting van 5 januari 2024 reclasseringswerker [reclasseringswerker 1] , als deskundige gehoord. Hij verklaarde, samengevat, dat hij een patroon ziet waarbij verdachte steeds goede voornemens heeft, maar dat zij vervolgens niet komt opdagen bij afspraken. Dit is onderdeel van haar problematiek.
Harde criteria
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt voor het opleggen van de ISD-maatregel. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 28 december 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 21 september 2023 tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De veroordelingen uit 2015 en 2017, waarvan de raadsman stelt dat die niet kunnen meetellen voor het opleggen de ISD-maatregel in de onderhavige zaak, zijn pas op respectievelijk 20 november 2020 en 10 december 2019 onherroepelijk geworden. Dat is binnen vijf jaar na de pleegdatum van het onderhavige feit. De rechtbank ziet daarom geen redenen om die vonnissen niet mee te tellen.
Op grond van het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Zachte criteria
Er is voorts voldaan aan de zachte criteria voor ISD, die er kort gezegd op neerkomen dat een minder ingrijpend alternatief niet tot de mogelijkheden behoort. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte eerdere kansen in het kader van een drangkader niet heeft gegrepen en dat zij zich niet aan het lopend reclasseringstoezicht heeft gehouden. Het standpunt van de verdediging dat geen sprake was van reclasseringstoezicht, volgt de rechtbank niet. In de zaak met parketnummer 13-216840-22 (waarvan in de onderhavige zaak tenuitvoerlegging wordt gevorderd), is een voorwaardelijke straf van 25 dagen opgelegd, met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht, met een proeftijd van twee jaar die loopt van 14 september 2022 tot 12 september 2024. Op basis van het detentieoverzicht en het strafblad kan worden vastgesteld dat dit toezicht ten tijde van het bewezenverklaarde feit nog liep. Verder volgt uit het strafblad van verdachte dat zij eerder ook een drangkader opgelegd heeft gekregen, namelijk in de zaak met parketnummer 16-220667-14.
In reactie op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsman, toegezonden per mail van 16 januari 2024, overweegt de rechtbank nog het volgende. Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat de stelling dat op het strafblad onjuiste mededelingen zouden staan, berust op een misverstand. In een mail van 24 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie toegelicht op basis waarvan deze verwarring ter terechtzitting is ontstaan. Aangezien het strafblad correct blijkt, wordt het verweer van de raadsman verworpen.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat de primaire doelstelling van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Daarbij gaat het met name om bestrijding van (ernstige) overlast. De reclassering acht het algehele risico op recidive van verdachte hoog. Ook is de rechtbank van oordeel dat de kans groot is dat verdachte opnieuw de fout in gaat en constateert dat bestraffing in de vorm van een gevangenisstraf tot nu toe niet heeft geleid tot het voorkomen van recidive. Dat de problemen van verdachte opgelost zouden zijn zodra zij een dak boven haar hoofd heeft, zoals zij zelf betoogt, volgt de rechtbank niet. Daarvoor is haar problematiek te complex. Bovendien is dit eerder, toen zij een kamer had bij [instelling] , ook geen afdoende oplossing gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen om haar overlast gevende gedrag te doen stoppen.
Maximale termijn van twee jaar
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Vordering tenuitvoerlegging

Op 31 oktober 2023 heeft de officier van justitie schriftelijk gevorderd dat in de zaak met parketnummer 13-216840-22 de voorwaardelijk opgelegde straf van 25 dagen alsnog ten uitvoer worden gelegd. Bij de stukken bevindt zich een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte per post is toegezonden. Ter zitting heeft de officier van justitie, gelet op de vordering om de ISD-maatregel op te leggen, verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging alsnog af te wijzen. Ook de raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet hierop kan de vordering worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat aan verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd en de rechtbank toewijzing van de vorderingen in dat licht niet opportuun acht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/216840-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2024.
[…]