ECLI:NL:RBAMS:2024:884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
13/269721-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schennis van de eerbaarheid met vrijspraak voor seksueel corrumperen van minderjarigen

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schennis van de eerbaarheid en seksueel corrumperen van minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht. De zaak kwam voort uit een incident op 19 oktober 2022, waarbij de verdachte zijn broek naar beneden trok en zijn geslachtsdeel toonde aan minderjarigen in Amsterdam. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van seksueel corrumperen, omdat niet kon worden vastgesteld of hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de betrokken minderjarigen jonger dan zestien jaar waren. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade claimde, niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de verwarde toestand van de verdachte en zijn psychiatrische achtergrond. De uitspraak benadrukt de ernst van het gedrag van de verdachte en de impact daarvan op de omstanders.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/269721-22
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1963,
wonende op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat de raadsman, mr. C.G. Peerik, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er in de tenlastelegging van beschuldigd dat hij in Amsterdam op 19 oktober 2022:
1
personen, van wie hij wist of moest vermoeden dat zij jonger dan zestien jaar waren, te weten [persoon 1], [persoon 2] en/of [persoon 3], met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen om getuige te zijn van seksuele handelingen, door in het zicht en/of ten overstaan van hen zijn broek uit en/of naar beneden te hebben getrokken en/of vervolgens zijn ontblote geslachtsdeel te hebben getoond, zijn geslachtsdeel vast te hebben gehouden en/of zichzelf af te hebben getrokken;
2
de eerbaarheid heeft geschonden door in het park en/of op straat zijn broek in het zicht en/of ten overstaan van [persoon 4], [persoon 1] en [persoon 2] uit en/of naar beneden te hebben getrokken en/of vervolgens zijn ontblote geslachtsdeel te hebben getoond, zijn geslachtsdeel vast te hebben gehouden en/of zichzelf af te hebben getrokken.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van het seksueel corrumperen van de drie meisjes [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] (feit 1). Hij vindt wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zijn broek in het zicht van en ten overstaan van [persoon 4], [persoon 1] en [persoon 2] naar beneden te trekken en vervolgens zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en vast te houden (feit 2). Dat verdachte zich ook zou hebben afgetrokken, vindt de officier van justitie niet bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aftrekken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het seksueel corrumperen van de drie meisjes (feit 1). Het volgende is hiervoor redengevend.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] jonger dan zestien jaar waren ten tijde van het tenlastegelegde. De rechtbank vindt ook het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 2 januari 2024 daarvoor onvoldoende. De verbalisant beschrijft daarin zijn waarnemingen omtrent één van de drie meisjes, maar uit dat proces-verbaal van bevindingen kan niet worden opgemaakt op welk meisje het betrekking heeft. Daarbij komt dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen het tenlastegelegde en het opmaken van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant].
Partiële vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat [persoon 4] het geslachtsdeel van verdachte heeft gezien, omdat zij aan de overkant van de straat stond toen verdachte zijn broek naar beneden trok ten overstaan van de meisjes [persoon 1] en [persoon 2] en zij ook niet heeft verklaard dat zij zijn geslachtsdeel heeft gezien. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de tenlastegelegde onderdelen “zijn geslachtsdeel vasthouden” en “zichzelf aftrekken”, omdat daarvoor geen bewijs in het dossier zit.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
2
op 19 oktober 2022 te Amsterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in de omgeving van de Molukkenstraat en/of Insulindeweg, door zijn broek in het zicht van [persoon 4], [persoon 1] en
[persoon 2] naar beneden te trekken en ten overstaan van [persoon 1] en
[persoon 2] zijn ontblote geslachtsdeel te tonen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld, en met een proeftijd van twee jaren.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie een praktische oplossing is.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door op de openbare weg zijn broek naar beneden te trekken in het zicht van [persoon 4] die daar met haar éénjarig kind was en twee minderjarige meisjes. Hij heeft vervolgens zijn geslachtsdeel getoond aan de twee minderjarige meisjes. Door zo te handelen heeft verdachte een situatie gecreëerd waarin omstanders konden worden geconfronteerd, en in dit geval ook daadwerkelijk zijn geconfronteerd, met zijn ontblote geslachtsdeel. Dusdanig gedrag geeft aanstoot aan de algemene publieke moraal, is hinderlijk voor de omstanders en kan bij hen ook gevoelens van ongemak en angst teweegbrengen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 januari 2024 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank neemt verder het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland en het voorgeleidingsconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, beide van 21 oktober 2022 in aanmerking. Hierin hebben de rapporteurs vermeld dat verdachte een verwarde indruk maakte tijdens de gesprekken die met hem werden gevoerd. Daarnaast staat in het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van
15 december 2022 beschreven dat verdachte vertelt dat hij in het verleden regelmatig is opgenomen in een psychiatrische kliniek vanwege psychoses, dat hij ten tijde van het opmaken van het rapport in behandeling was bij Mentrum en dat hij dagelijks antipsychotische medicatie slikte.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal, het reclasseringsrapport en het voorgeleidingsconsult af dat verdachte vermoedelijk verward was ten tijde van het feit. Het lijkt erop dat er bij verdachte sprake is van psychiatrische- of persoonlijkheidsproblematiek. Gelet op het ontbreken van een gedragskundig onderzoek van verdachte kan de rechtbank echter niet vaststellen in hoeverre die problematiek van invloed is geweest op het plegen van het bewezen geachte feit. De rechtbank houdt wel in strafverminderende zin rekening met de kennelijke verwardheid van verdachte bij het bepalen van de hoogte van de straf.
De op te leggen straf
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om in matigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank vindt een geheel voorwaardelijke taakstraf van twintig uren, te vervangen door tien dagen hechtenis, indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld, passend en geboden. Deze straf wordt opgelegd met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag en met een proeftijd van twee jaren.

10.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade en een (nog) onbekend bedrag aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft zij als vergoeding van proceskosten de reiskosten voor het bijwonen van deze zitting van
€ 12,80 en eventuele toekomstige reiskosten gevorderd.
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de gestelde psychische schade onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting moeten volgens de officier van justitie worden afgewezen, omdat de benadeelde partij niet op de zitting is verschenen.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering benadeelde partij die ziet op de materiële schade moet worden afgewezen wegens het ontbreken van rechtsreeks verband tussen die schade en het tenlastegelegde. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade buitenproportioneel hoog is.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft bij de vergoeding van materiële schade niet vermeld om welk bedrag het zou gaan, zodat de rechtbank de vordering op dit onderdeel als niet ingediend beschouwt.
De benadeelde partij heeft haar (psychisch) onbehagen in het schadevergoedingsformulier naar voren gebracht. De rechtbank is echter met de officier van justitie van oordeel dat haar vordering niet is onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat psychische schade is ontstaan. Gelet hierop kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen en zal de rechtbank haar in haar vordering van vergoeding van immateriële schade van € 7.500,- niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal haar ook in haar vordering ten aanzien van vergoeding van toekomstige reiskosten niet-ontvankelijk verklaren, omdat zij niet heeft vermeld om welk bedrag het zou gaan.
De benadeelde partij kan het deel van haar vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft de reiskosten voor het bijwonen van deze zitting is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat deze moeten worden afgewezen, omdat de benadeelde partij niet op de zitting is verschenen.
De benadeelde partij en verdachte zullen ook voor het overige ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 239 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren,te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt vervuld.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat deze straf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 7.500,- en in haar vordering tot vergoeding van toekomstige reiskosten.
Wijst de vordering van [persoon 2] tot vergoeding van proceskosten die ziet op de reiskosten voor de zitting van 3 januari 2024 van € 12,80 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ook voor het overige ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 januari 2024.
[...]