ECLI:NL:RBAMS:2024:8826

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
C/13/746066 / HA ZA 24-113
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over de uitleg van een testament en de opeisbaarheid van een vordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de uitleg van een testament en de opeisbaarheid van een vordering. De erflater, [erflater], is op [overlijdensdatum] 2021 overleden en had in zijn testament [gedaagde], zijn echtgenote, en zijn kinderen, waaronder [eiser], als erfgenamen benoemd. De vordering van [eiser] is gebaseerd op de bepaling in het testament dat zijn erfdeel twee jaar na het overlijden opeisbaar is. [gedaagde] betwist de opeisbaarheid van de vordering, stellende dat er onvoldoende liquide middelen zijn om deze te voldoen zonder het pand te verkopen, wat niet de bedoeling van de erflater zou zijn geweest. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de opstelling van het testament in overweging genomen en geconcludeerd dat de vordering van [eiser] opeisbaar is. De rechtbank heeft ook een deskundige benoemd om de waarde van het onroerend goed te taxeren, wat essentieel is voor de vaststelling van de hoogte van de vordering. De rechtbank heeft de verzoeken van [gedaagde] om een betalingsregeling af te spreken afgewezen, omdat het belang van [eiser] bij een snelle betaling zwaarder weegt. De rechtbank heeft [gedaagde] ook verplicht om bepaalde documenten over te leggen die relevant zijn voor de beoordeling van de nalatenschap.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746066 / HA ZA 24-113
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak en het incident,
verweerder in de tegenvordering (reconventie),
advocaat: mr. M.V. Vermeij,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak en het incident,
eiseres in de tegenvordering (reconventie),
advocaat: mr. M.L. Neuteboom-van Asselt.
De rechtbank noemt partijen hierna [eiser] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten:
- de dagvaarding van 30 januari 2024 met vordering in incident met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord in incident met producties 1 tot en met 13,
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak met tegenvordering, met producties 14 tot en met 17,
- het tussenvonnis van 27 september 2024 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in de tegenvordering met producties 15 tot en met 17,
- de akte indiening producties van [gedaagde] met producties 18 tot en met 27,
- de akte eiservermeerdering van [eiser] van 27 september 2024 met producties 18 tot en met 22,
- de akte eiservermeerdering van [eiser] van 7 oktober 2024 met producties 23 en 24,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag het vonnis wijst.

2.De feiten

2.1.
[erflater] (hierna:
erflater) is op [overlijdensdatum] 2021 overleden. Hij was gehuwd met [gedaagde] op basis van huwelijkse voorwaarden. [naam 1] is hun minderjarige zoon. [eiser] was de zoon van erflater en de stiefzoon van [gedaagde] . Zij zijn alle drie erfgenamen van erflater.
2.2.
Erflater heeft op 19 april 2013 een testament opgemaakt. Hij heeft daarin [gedaagde] , [eiser] en [naam 1] ieder voor een gelijk deel tot enige erfgenamen benoemd. Erflater heeft de wettelijke verdeling van toepassing verklaard en heeft - in afwijking daarvan - bepaald dat de vordering van [eiser] opeisbaar is twee jaar na zijn overlijden.
2.3.
Erflater heeft [gedaagde] benoemd tot executeur; [gedaagde] heeft haar benoeming geaccepteerd. Het erfdeel van [naam 1] is onder bewind gesteld en [gedaagde] is daarover tot bewindvoerder benoemd.
2.4.
In het testament staat:
“(…)
II. Ik benoem tot mijn enige erfgenamen: mijn aanstaande echtgenote, mevrouw [gedaagde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] negentienhonderd tachtig en mijn kinderen, tezamen, en voor gelijke delen, (…)
III. Mijn nalatenschap zal worden verdeeld overeenkomstig de wettelijke verdeling, zodat alle tot mijn nalatenschap behorende goederen door mijn echtgenote in eigendom worden verkregen, terwijl de voldoening van de schulden van mijn nalatenschap voor haar rekening komt en mijn kinderen een geldvordering ten laste van mijn echtgenote verkrijgen ter grootte van de waarde van hun erfdeel. De vordering dient binnen een jaar - na mijn overlijden bij notariële akte te worden vastgesteld
In afwijking van de wettelijke regeling zijn de navolgende bepalingen van toepassing:
1. De over de niet uitgekeerde kindsdelen verschuldigde rente dient te worden berekend naar een jaarlijks percentage, hetwelk volgens actuariële berekening uitkomt op zes procent (6%) samengestelde interest per jaar, tenzij mijn echtgenote anders bepaalt. (…)
3. De vorderingen van de kinderen zijn eerst en dan terstond opeisbaar indien (…) met uitzondering van de vordering welke mijn zoon [eiser] zal verkrijgen op basis van voormelde verdeling. Zijn vordering, alsmede de eventueel daarover verschuldigde rente is opeisbaar twee jaar na mijn overlijden (…)”
2.5.
[eiser] en [gedaagde] hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. De
nalatenschap van erflater is namens [naam 1] beneficiair aanvaard.
2.6.
[eiser] heeft op 11 augustus 2023 [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd om uiterlijk 28 augustus 2023 een bedrag van € 191.858,- te voldoen. [gedaagde] heeft niet betaald.
2.7.
[eiser] heeft verlof gevraagd en gekregen om beslag te leggen op de onroerende zaak aan de [locatie] (hierna:
het pand).

3.Het geschil

de vordering van [eiser]
3.1.
vordert na vermeerdering van zijn eis,
In het incident:
- [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis over te
gaan tot het overleggen van de volgende bescheiden:
1. een overzicht (met foto's) van de roerende zaken, waaronder de inboedel, sieraden en
horloges;
2. een overzicht en omschrijving (type aanduiding; uitrusting en accessoires en upgrades;
motortype en vermogen; draaiuren van de motor; ligplaats; staat van onderhoud en
onderhoudshistorie etc.) van de boten (met foto's) die erflater in zijn bezit heeft gehad,
dan wel in zijn bezit had op zijn overlijdensdatum,
3. alle onderbouwende stukken met betrekking tot:
a. de schuld ten gevolge van de inkeerregeling zoals vermeld in de aangifte
erfbelasting van € 177.994,--,
4. kopieën van de afschriften van alle bank- en effectenrekeningen (mede) op naam van
erflater over de periode tot 5 jaar voor de overlijdensdatum, met vermelding van het
saldo op de overlijdensdatum in ieder geval met betrekking tot de volgende
bankrekeningen:
a. ABN AMRO [rekeningnummer 1] ,
b. ABN AMRO [rekeningnummer 2] ,
C. ING [rekeningnummer 3] ,
d. UBS Switzerland AG [rekeningnummer 4] ,
5. aangiften en aanslagen inkomstenbelasting tot 5 jaar voor de overlijdensdatum;
6. een overzicht en de afschriften van de polissen van alle lijfrentepolissen en/of
levensverzekering en/of eventuele uitgekeerde lijfrentes en levensverzekeringen en/of
uitvaartverzekering;
7. [gedaagde] te veroordelen om het integrale taxatierapport m.b.t. [locatie]
te overleggen, waaronder maar niet beperkt tot: calculatiebladen, foto's,
opbouw huurwaarde, marktgegevens, referenties, duiding van de taxateur etc.
8. taxatierapporten van de auto's:
a. Mercedes CLS 350; kenteken: [kenteken 1] ,
b. Chevrolet Avalanche; kenteken: [kenteken 2] ,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of dagdeel met een maximum van € 250.000,-- indien gedaagde de betreffende gegevens niet binnen 14 dagen na een daartoe veroordelend vonnis aan eiser verstrekt.
In de hoofdzaak:
A.dat de rechtbank:
Primair:
I) een onafhankelijke en gekwalificeerde taxateur benoemt om de onroerende zaak, gelegen aan [locatie] , te taxeren tegen de waarde in het economisch verkeer met als peildatum 31 mei 2021, waarbij de rechtbank een aantal in de vordering genoemde voorwaarden stelt;
II) de kosten van de taxatie ten laste brengt van de nalatenschap, met voorbehoud van de uiteindelijke kostenverdeling bij eindvonnis;
III) de taxateur een termijn stelt van vier weken na benoeming voor het uitbrengen van het taxatierapport en partijen binnen twee weken na ontvangst van het taxatierapport schriftelijk op de bevindingen mogen reageren;
IV) de zaak aanhoudt in afwachting van het taxatierapport en de eventuele reacties van partijen daarop;
Subsidiair:
I) [gedaagde] veroordeelt binnen 14 dagen, na een daartoe veroordelend vonnis, aan een door uw rechtbank aan te wijzen onafhankelijke taxateur de opdracht te verstrekken om het onroerend goed aan de [locatie] te taxeren tegen de waarde in het economisch verkeer met als waarde peildatum [overlijdensdatum] 2021, alsmede te bepalen dat [gedaagde] dient mee te werken aan alle (rechts-) handelingen die nodig zijn om het onroerend goed te taxeren;
II) [gedaagde] veroordeelt om binnen 3 dagen na ontvangst van het taxatierapport zoals onder I gevorderd, aan eiser te overhandigen;
III) een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,-- met een maximum van € 250.000,-voor iedere dag of dagdeel dat gedaagde daarmee in gebreke blijft;
B.dat de rechtbank:
I) [gedaagde] veroordeelt om binnen 5 dagen, na een daartoe veroordelend vonnis, een
bedrag van [gedaagde]
€ 327.001,67(oorspronkelijk € 256.501,33) te betalen aan [eiser]
(waarbij [eiser] zelf zal zorgdragen voor betaling van de verschuldigde erfbelasting), al dan niet als voorschot, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag;
II) de hoofdsom te vermeerderen met de testamentaire rente van 6% vanaf [overlijdensdatum] 2021, en subsidiair de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023, althans vanaf de datum waarop deze dagvaarding is uitgebracht;
III) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.032,37, de beslagkosten van € 2.777,75 en de proceskosten vermeerderd met rente.
3.2.
[eiser] voert als grond voor zijn vordering het volgende aan. Uit het bepaalde onder II, en onder III sub 3 van het testament van erflater van 19 april 2013 blijkt dat [eiser] een opeisbare vordering ter hoogte van zijn erfdeel op [gedaagde] heeft, aangezien erflater op 21 mei 2023 (dus langer dan twee jaar geleden) is overleden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Haar conclusie is dat de vordering in incident en in de hoofdzaak moeten worden afgewezen en dat [eiser] de kosten van deze procedure moet betalen.
de tegenvordering van [gedaagde]
3.4.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk dat, indien en voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de vordering van [eiser] opeisbaar is en [gedaagde] zou worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] , [gedaagde] de vordering van [eiser] eerst dient te voldoen bij gelegenheid van verkoop en levering van het pand aan een derde.
3.5.
[eiser] voert verweer. Zijn conclusie is dat de rechtbank de tegenvordering (het verzoek) van [gedaagde] in de hoofdzaak moet afwijzen.

4.De beoordeling

De rechtbank behandelt eerst de hoofdzaak en daarna het incident.
de vordering van [eiser] in de hoofdzaak
4.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] aan hem een bedrag betaalt op grond van het testament van erflater. [gedaagde] betwist niet dat [eiser] op deze grond een vordering op haar heeft. Dat staat dus vast. Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van de vordering en de vraag wanneer de vordering opeisbaar is. De rechtbank zal eerst de opeisbaarheid van de vordering beoordelen.
Opeisbaarheid
4.2.
In het testament staat dat de vordering van [eiser] op [gedaagde] twee jaar na het overlijden van erflater opeisbaar is. Dit betekent dat de vordering in beginsel op [overlijdensdatum] 2023 opeisbaar is geworden.
4.3.
[gedaagde] voert echter als verweer aan dat het testament niet zo mag worden uitgelegd dat de vordering nu opeisbaar is. In de nalatenschap zitten te weinig liquide middelen om de vordering te voldoen en [gedaagde] heeft zelf niet genoeg geld. Als [gedaagde] de vordering van [eiser] nu moet voldoen, is zij daarom gedwongen het pand aan de [locatie] te verkopen. Dat is nooit de bedoeling geweest van erflater. Ten tijde van het opmaken van het testament in 2013 was de financiële situatie van [gedaagde] en erflater anders. Toen beschikten zij over genoeg liquide middelen waaruit [eiser] had kunnen worden betaald. Sindsdien hebben zij aanzienlijke bedragen moeten betalen aan de belastingdienst en is het vermogen geslonken waardoor dat niet meer kan. Verder stelt [gedaagde] dat zij voor haar levensonderhoud en dat van [naam 1] afhankelijk is van de huurinkomsten van het pand. Als zij het pand moet verkopen verliest zij haar enige bron van inkomsten. Bij deze stand van zaken had erflater nooit gewild dat de vordering van [eiser] nu al opeisbaar is. Dit strookt ook niet met de bedoeling van de wettelijke verdeling dat de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot verzorgd achterblijft, aldus steeds [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank dient bij de uitleg van een testament te letten op de verhoudingen die de erflater kennelijk wenste te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt (artikel 4:46 lid). Bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, kunnen feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang zijn, omdat daaraan bewijs kan worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt. Ten tijde van het opmaken van de uiterste wil bij de erflater bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen zullen in aanmerking kunnen komen als omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt. Verwachtingen van de erflater over de toekomst kunnen ook van belang zijn bij het vaststellen van de verhoudingen die de erflater met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen. Doen zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voor waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater kennelijk wenste te regelen, dan kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor een zodanige uitleg is niet vereist dat de erflater bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen.
4.5.
Volgens [eiser] was de bedoeling van erflater dat hij twee jaar na het overlijden over het geld zou kunnen beschikken. Het leeftijdsverschil tussen [eiser] en [gedaagde] is relatief klein, dus als [eiser] zou moeten wachten tot [gedaagde] overlijdt dan heeft hij maar kort profijt van het geld. Erflater wilde [gedaagde] na zijn overlijden twee jaar de tijd geven om de zaken te regelen, aldus [eiser] . [gedaagde] betwist het standpunt van [eiser] niet. Zelf heeft zij tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd gezegd dat zij niet meer weet waarom erflater heeft opgenomen dat de vordering twee jaar na zijn overlijden opeisbaar is. De rechtbank houdt het er daarom voor dat, zoals [eiser] stelt, erflater wenste dat [eiser] twee jaar na overlijden van erflater de waarde van diens erfdeel ontvangt om daar zo lang mogelijk profijt van te hebben.
4.6.
Het is onduidelijk of erflater bij het opstellen van de bepaling over de opeisbaarheid van de vordering van [eiser] het testament heeft gedacht aan de toekomstige situatie dat er onvoldoende liquide middelen aanwezig zouden zijn om de vordering te voldoen. Uit de bewoording en de bedoeling van deze bepaling blijkt in ieder geval niet dat deze alleen is geschreven voor de situatie dat [gedaagde] de vordering kan voldoen uit liquide middelen. Daarvoor zijn verder ook geen aanwijzingen. Uit bepaling III van het testament in zijn geheel valt op te maken dat erflater de wens had [gedaagde] en zijn kinderen alle drie verzorgd achter te laten. Onbetwist staat vast dat de vordering van [eiser] kan worden voldaan als het pand wordt verkocht. [eiser] , [gedaagde] en [naam 1] zullen dan ieder recht hebben op een derde van de netto verkoopopbrengst. Het is vooralsnog onduidelijk wat de precieze waarde is van de nalatenschap omdat deze nog moet worden vastgesteld. Echter, gelet op de door partijen overgelegde overzichten van de waarde van de bestanddelen van de nalatenschap is de rechtbank van oordeel dat ook bij verkoop van het pand recht wordt gedaan aan de verzorgingsgedachte van erflater.
4.7.
De conclusie van de rechtbank is dat het verweer van [gedaagde] niet slaagt en de vordering van [eiser] dus opeisbaar is.
Waarde bestanddelen nalatenschap
4.8.
Om de hoogte van de vordering vast te kunnen stellen, moet worden gekeken naar wat erflater daarover in het testament heeft bepaald en wat de waarde is van de nalatenschap.
4.9.
In het testament staat:
“(…)
II.Ik benoem tot mijn enige erfgenamen: mijn aanstaande echtgenote, mevrouw [gedaagde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] negentienhonderd tachtig en mijn kinderen, tezamen, en voor gelijke delen, (…)
III. Mijn nalatenschap zal worden verdeeld overeenkomstig de wettelijke verdeling, zodat alle tot mijn nalatenschap behorende goederen door mijn echtgenote in eigendom worden verkregen, terwijl de voldoening van de schulden van mijn nalatenschap voor haar rekening komt en mijn kinderen een geldvordering ten laste van mijn echtgenote verkrijgen ter grootte van de waarde van hun erfdeel.
4.10.
[eiser] en [gedaagde] zijn het erover eens dat dit betekent dat [eiser] recht heeft op een derde van de waarde van de nalatenschap. De waarde van de nalatenschap is het saldo van de goederen minus de schulden, per datum overlijden. De rechtbank zal de waarde van de bestanddelen hierna per post bespreken.
4.11.
Bestanddelen:
1. Pand
[eiser] wil dat de rechtbank een deskundige benoemd voor de taxatie van de verkoopwaarde van het pand aan de [locatie] in verhuurde staat per peildatum [overlijdensdatum] 2021. [gedaagde] is hiermee akkoord. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank een deskundige uitgezocht die daarvoor geschikt is. De rechtbank zal daarom de deskundige benoemen zoals staat in nummer 4.21.
2. Auto’s
Mercedes CLS 350
Volgens [eiser] is de waarde van de Mercedes CLS 350 € 17.000. [gedaagde] voert aan dat de waarde moet worden gesteld op € 13.000, omdat zij de Mercedes voor dat bedrag heeft verkocht. Zij heeft hiervan bewijs aangeboden in de vorm van het overleggen van de bankafschrift waar de storting op staat. De rechtbank stelt [gedaagde] daarom in de gelegenheid een kopie van het bankafschrift over te leggen.
Chevrolet Avalanche
Volgens [eiser] is de waarde van deze auto € 21.000, omdat erflater hem dat heeft gezegd en dat ook op marktplaats wordt gevraagd voor dit type Chevrolet. Volgens [gedaagde] moet de waarde op € 15.000 worden gesteld, omdat erflater de Chevrolet voor dat bedrag heeft gekocht. [eiser] betwist niet dat erflater er € 15.000 voor heeft betaald. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de Chevrolet € 15.000 waard was op de peildatum. Dat erflater de waarde hoger inschatte is onvoldoende om de waarde op een hoger bedrag te stellen. De vraagprijs van een auto op marktplaats is ook geen aanknopingspunt voor de vaststelling van de waarde omdat niet bekend is of de conditie van de Chevrolet van erflater gelijk was aan die van hetzelfde type Chevrolet die op marktplaats wordt aangeboden.
3. Boten
[eiser] wil dat de boten getaxeerd worden. Dat is echter niet mogelijk omdat [gedaagde] de boten verkocht heeft. Wat betreft de boot Sea Ray [kenteken 7] stelt [gedaagde] dat zij deze verkocht heeft voor € 19.000 Zij heeft hiervan bewijs aangeboden in de vorm van het overleggen van de bankafschrift waar de storting op staat. De rechtbank stelt [gedaagde] daarom in de gelegenheid een kopie van het bankafschrift over te leggen. Voor drie andere boten heeft [gedaagde] contant geld ontvangen. Daarvan is geen schriftelijk bewijs voorhanden. [eiser] heeft geen concrete aanwijzingen gesteld waaruit volgt dat de waarde van de boten van erflater hoger is dan de bedragen die [gedaagde] heeft ontvangen. De rechtbank stelt de waarde daarom op:
  • Boot Fletcher [kenteken 3] € 2.000
  • Boot Sea Ray [kenteken 4] € 2.500
  • Boot Console [kenteken 5] € 3.000
Volgens [eiser] behoort de boot Crownline [kenteken 6] ook tot de nalatenschap. Deze boot is door erflater voor zijn overlijden overgedragen aan een derde en wordt daarom niet betrokken bij de waarde van de nalatenschap.
4. Bankrekeningen
[eiser] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de volgende banksaldi tot de nalatenschap behoren, zodat de rechtbank daarmee rekening houdt:
  • ABN AMRO [rekeningnummer 1] € 2.502
  • ABN AMRO [rekeningnummer 2] € 165.611
  • ING [rekeningnummer 3] € 222
5. Portfolio UBS Switzerland AG [rekeningnummer 4]
Partijen zijn het er ook over eens dat deze portfolio onderdeel is van de nalatenschap. Volgens [eiser] bedraagt de waarde daarvan € 46.275 en volgens [gedaagde] € 45.861. De rechtbank maakt op uit het overzicht van de waardeontwikkeling (bladzijde 6 van “Vermögensausweis”, productie 17 van [gedaagde] ) dat de waarde begin 2021 € 45.996 bedroeg. De rechtbank houdt het er daarom voor dat dit de waarde was op de peildatum [overlijdensdatum] 2021.
6. Schulden
[eiser] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de volgende schulden onderdeel zijn van de nalatenschap zodat de rechtbank hiermee rekening houdt:
  • Rabobank hypotheek [nummer 1] € 65.000
  • Rabobank hypotheek [nummer 2] € 35.578
  • Inkomstenbelasting 2021 € 6.944
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de aanslag inkomstenbelasting 2020. Volgens [eiser] bedraagt die € 6.463 en volgens [gedaagde] € 7.974. Uit de aanslag inkomstenbelasting 2020 blijkt dat de te betalen inkomstenbelasting € 6.791 is. De rechtbank houdt daarom rekening met dit bedrag.
4.12.
[eiser] en [gedaagde] zijn het oneens over of de volgende posten bestanddelen zijn van de nalatenschap. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
Aanslag inkeerregeling
4.13.
Volgens [gedaagde] dient als schuld rekening te worden gehouden met een belastingaanslag. Zij verwacht die naar aanleiding van de melding die erflater bij de belastingdienst heeft gedaan van vermogen dat hij heeft geërfd. Van dat vermogen was niet eerder aangifte gedaan. Erflater heeft een beroep gedaan op de inkeerregeling. [gedaagde] stelt dat rekening moet worden gehouden met een belastingaanslag van € 177.000.
4.14.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat geen rekening dient te worden gehouden met een belastingaanslag omdat er geen belastingaanslag is. In 2014 is een beroep gedaan op de inkeerregeling en daarop is geen bericht gekomen van de belastingdienst over een belastingaanslag. Weliswaar is op zich aannemelijk dat belasting verschuldigd is, maar gezien het tijdsverloop van tien jaar is op dit moment niet duidelijk dat de belastingdienst die zal incasseren. [gedaagde] wil geen navraag doen bij de belastingdienst, omdat zij geen ‘slapende honden wakker wil maken’. De rechtbank acht het daarom in de onderlinge verhouding tussen partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om rekening te houden met deze post.
Advocaatkosten
4.15.
Volgens [gedaagde] zijn haar advocaatkosten schulden van de nalatenschap. Dat is onjuist omdat in het testament staat dat “
mijn kinderen een geldvordering ten laste van mijn echtgenote verkrijgen ter grootte van de waarde van hun erfdeel”.[eiser] heeft dus volgens het testament een vordering op [gedaagde] in persoon en niet op de nalatenschap. De advocaatkosten die zij in het kader van deze procedure maakt, komen daarom ten laste van [gedaagde] in persoon.
Uitvaartkosten
4.16.
Volgens [gedaagde] zijn de kosten van de uitvaart ook schulden van de nalatenschap. [eiser] betwist dat deze kosten zijn gemaakt. De rechtbank houdt rekening met de opgevoerde kosten van € 14.483, omdat [eiser] op zichzelf niet betwist dat uitvaartkosten ten laste komen van de nalatenschap en [gedaagde] met de aangifte erfbelasting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opgevoerde uitvaartkosten zijn gemaakt.
Overigen
4.17.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] ervan afgezien de waarde van de inboedel, sieraden en horloges te betrekken bij de berekening van zijn erfdeel. De rechtbank houdt daarmee dus geen rekening. Verder heeft [eiser] desgevraagd meegedeeld dat hij de SMART auto voor het overlijden van zijn vader heeft gekregen zodat daarmee ook geen rekening wordt gehouden. Evenmin houdt de rechtbank rekening met de door [eiser] gestelde € 20.000 aan contant geld, omdat [gedaagde] betwist dat er contant geld in de nalatenschap zit. [eiser] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat erflater op het moment van zijn overlijden een dergelijk aanzienlijk bedrag aan contant geld had, zodat de rechtbank dit niet kan vaststellen.
Rente
4.18.
[eiser] vordert betaling van rente van 6% per jaar over de hoofdsom. Erflater heeft dit bepaald in het testament. Alleen als [eiser] en [gedaagde] samen een ander rentepercentage bepalen, kan daarvan worden afgeweken. Volgens [gedaagde] is zij op grond van het testament bevoegd om eenzijdig de hoogte van de rente te bepalen. Zij heeft deze op 0% gesteld, dus is zij geen rente verschuldigd.
4.19.
In het testament staat hierover:
“1. De over de niet uitgekeerde kindsdelen verschuldigde rente dient te worden berekend naar een jaarlijks percentage, hetwelk volgens actuariële berekening uitkomt op zes procent (6%) samengestelde interest per jaar, tenzij mijn echtgenote anders bepaalt.”
4.20.
Uit deze bepaling volgt dat [gedaagde] bevoegd is het percentage op 0% te stellen. Daarvoor heeft zij geen toestemming nodig van [eiser] . Zij hoeft dus geen rente te betalen behoudens de wettelijke rente vanaf de datum dat de vordering opeisbaar is geworden.
Taxatie
4.21.
Zoals overwogen in nummer 4.11 benoemt de rechtbank een deskundige om het pand aan de [locatie] te taxeren. Dat is J.R. Louwerse, RICS gecertificeerd register makelaar-taxateur. Hij heeft verklaard vrij te staan tegenover partijen. Dat wil zeggen dat hij geen binding of bekendheid heeft met partijen en het pand. Louwerse is bereid het onderzoek te verrichten. De rechtbank zal hem daarom als deskundige benoemen.
4.22.
Partijen hebben zich uitgelaten over de aan de deskundigen te stellen vragen.
De volgende vraag wordt aan de deskundige gesteld:
1) Wat is de verkoopwaarde van het pand aan de [locatie] in verhuurde staat per peildatum [overlijdensdatum] 2021?
4.23.
De hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige wordt vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 7.858,- exclusief btw (€ 9.508,18 inclusief btw). De rechtbank ziet in de omstandigheid dat [gedaagde] alle goederen van de nalatenschap heeft gekregen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. [gedaagde] dient, in afwachting van de eindbeslissing, het voorschot van de kosten van de deskundige ter griffie te deponeren. Het voorschotbedrag dient uiterlijk binnen vier weken na heden te zijn betaald. Partijen ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota met (verdere) betaalinstructies.
4.24.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.25.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
4.26.
De rechtbank zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
de tegenvordering van [gedaagde] in de hoofdzaak
4.27.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de vordering van [eiser] moet betalen, verzoekt zij te bepalen dat zij pas hoeft te betalen na verkoop van het pand. De rechtbank begrijpt dat zij daaronder ook verstaat dat de rechtbank een betalingsregeling treft.
4.28.
Omdat de rechtbank in r.o. 4.7 tot de conclusie komt dat de vordering van [eiser] opeisbaar is, is voldaan aan de voorwaarde van de tegenvordering van [gedaagde] . De rechtbank zal het verzoek van [gedaagde] in deze procedure behandelen. Het is niet per se nodig dat dit verzoek wordt gedaan volgens de verzoekschriftenprocedure. Niets staat eraan in de weg dat de rechter die beslist over een vordering tot betaling van een erfdeel ook op dit verzoek beslist. Op proceseconomische gronden ligt dat ook meer voor de hand dan dat partijen worden gedwongen daarover nog een afzonderlijke procedure voeren.
4.29.
De rechtbank kan bepalen dat een geldsom pas na verloop van een zekere tijd, of ineens, of in termijnen moet worden voldaan als daarvoor gewichtige redenen zijn. Hierbij let de rechtbank op de belangen van beide partijen.
4.30.
De rechtbank wijst het verzoek tot het treffen van een betalingsregeling af omdat het belang van [gedaagde] niet zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij zo snel mogelijke betaling van de vordering ineens. [gedaagde] stelt dat zij het pand aan de [locatie] moet verkopen om de vordering van [eiser] te kunnen voldoen. Zij verliest dan de inkomsten uit verhuur die zij nodig heeft voor de levensonderhoud van zichzelf en [naam 1] . [eiser] heeft van zijn kant belang bij betaling ineens omdat hij met het geld zijn schulden kan aflossen en zelfstandige woonruimte voor hemzelf en zijn kinderen kan bekostigen. Naar het oordeel van de rechtbank doet het belang van [eiser] niet onder voor het belang van [gedaagde] .
4.31.
De waarde van de nalatenschap van erflater wordt (ongeacht de precieze uitkomst van de taxatie) voor een groot deel gevormd door de waarde van het pand. Het is daarom aannemelijk dat [gedaagde] het pand moet verkopen om uit de verkoopopbrengst de vordering van [eiser] te voldoen. [gedaagde] heeft de verkoop echter geheel in eigen hand. Zij kan zelfstandig bepalen wanneer het pand te koop wordt gezet en welk bod zij accepteert. Zo doende heeft zij de tijd waarbinnen het pand wordt verkocht grotendeels in eigen hand. Gezien de belangenafweging in 4.30, acht de rechtbank het niet wenselijk dat [eiser] afhankelijk is van [gedaagde] ten aanzien van de verkoop van het pand. De rechtbank zal daarom het verzoek van [gedaagde] afwijzen.
het incident
4.32.
[eiser] wil dat [gedaagde] verschillende bescheiden overlegt over de financiën van erflater en diens eigendommen zodat hij de hoogte van zijn geldvordering van zijn erfdeel kan vaststellen. Daar heeft hij als kind van erflater in beginsel recht op. [eiser] heeft echter geen belang bij informatie over de roerende zaken (1), boten (2), de inkeerregeling (3) en de Zwitserse portfolio (4d) gezien de beoordeling van de rechtbank in de hoofdzaak over deze bestanddelen. [gedaagde] hoeft daarom hierover geen informatie te verstrekken. Zij hoeft ook geen inzage te geven in bankafschriften (4) en aangiften en aanslagen van de afgelopen vijf jaar (5), omdat dat niet nodig is voor het bepalen van de hoogte van de vordering van [eiser] . [gedaagde] heeft de belastingaanslagen van 2020 en 2021 overgelegd. Daaruit blijkt de financiële situatie van erflater. Er zijn geen aanwijzingen dat er vermogen wordt verzwegen. Er is dus geen aanleiding om [gedaagde] te verplichting gegevens van de afgelopen vijf jaar over te leggen. Lijfrentepolissen, levensverzekeringen (6) en taxatierapporten van de auto’s (8) zijn er niet, aldus [gedaagde] . Zij kan hiervan geen stukken overleggen, dus de rechtbank zal haar hiertoe ook niet verplichten. [gedaagde] dient wel het integrale taxatierapport van het pand (7) over te leggen. Dat is belangrijk voor de nog te bepalen waarde van het pand. Tot nu toe heeft [gedaagde] alleen een slecht leesbare kopie van het rapport overgelegd. Dat is onvoldoende. De rechtbank bepaalt daarom dat [gedaagde] het integrale taxatierapport in kopie moet afgeven aan [eiser] en wijst de vordering verder af. Er is geen aanwijzing dat [gedaagde] het vonnis niet zal uitvoeren dus er bestaat geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. Gezien de relatie tussen partijen, compenseert de rechtbank de proceskosten tussen partijen, zodat zij ieder hun eigen kosten van het incident moeten voldoen.

5.De beslissing

De rechtbank
in de vordering (conventie) en de tegenvordering (reconventie)
5.1.
benoemt tot deskundige:
J.A. Louwerse,
register makelaar-taxateur,
De Taxatie Expert,
[adres]
telefoon: [telefoonnummer]
e-mail: [e-mailadres]
het voorschot
5.2.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
  • de griffie zal de offerte van de deskundige toezenden aan partijen,
  • partijen kunnen desgewenst
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige geoffreerde bedrag van € 7.858,- exclusief btw (€ 9.508,18 inclusief btw),
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
5.4.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
5.5.
bepaalt dat [gedaagde] de volgende stukken in afschrift aan de deskundige en [eiser] dient te sturen:
• de meest recente aanslag WOZ van het pand,
• kopie vergunningen,
• tekeningen/plattegronden,
• oude taxatierapporten van het onroerend goed en/of de huurwaarde, in ieder geval het taxatierapport van 7 september 2020, verricht door Amstelstede Makelaardij,
• een kopie van het lopende huurcontract en een recente huurfactuur (bijvoorbeeld van afgelopen maand),
• eventuele andere belanghebbende documenten zoals overeenkomsten aangaande de onroerende zaak, contracten met gemeenten en/of andere relevante partijen, etc.,
• exploitatiecijfers van de huurder (indien beschikbaar),
• exploitatievergunning prostitutie (indien beschikbaar).
5.6.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
5.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
5.8.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
het schriftelijk rapport
5.9.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
5.10.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, zodat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
5.11.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
5.12.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
8 januari 2025, voor het nemen van een akte door [gedaagde] waarbij zij de bankafschriften overlegt waarop de betalingen staan voor de auto (Mercedes) en de boot (Sea Ray [kenteken 7] ). De zaak wordt daarna vier weken aangehouden voor reactie van [eiser] en vervolgens geplaatst op de parkeerrol van 2 april 2025,
5.13.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken, of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht door beide partijen op een termijn van vier weken,
5.14.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
5.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in incident
5.16.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan [eiser] van een kopie van het integrale taxatierapport van het pand van 7 september 2020 binnen veertien dagen na dit vonnis.
5.17.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen,
5.18.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.19.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.