ECLI:NL:RBAMS:2024:8743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/282592-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdedigingsrechten

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court of Zamość, Second Penal Division, op 18 mei 2022. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991, die wordt verdacht van verduistering en mishandeling. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met haar raadsman, mr. S.J. van der Woude, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, maar deze schorsing tot aan de uitspraak is ook gelast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis waar het EAB op is gebaseerd. Dit roept vragen op over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen. Deze vragen betreffen onder andere of de opgeëiste persoon als verdachte is gehoord en of zij op de hoogte was van de beschuldigingen in de onderhavige procedure. De rechtbank heeft bepaald dat de zaak uiterlijk op 15 november 2024 opnieuw op zitting moet worden aangebracht, met de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/282592-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 5 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2022 door
the District Court of Zamość Second Penal Division(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
niet ingeschreven maar verblijvende op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 oktober, in aanwezigheid van mr. A Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
sentence of the Regional Court of Hrubieszówvan 19 november 2020 met kenmerk II K 1130/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 4 oktober 2024 volgt dat de straf aanvankelijk als voorwaardelijke straf is opgelegd met een proeftijd van 3 jaar, maar dat bij besluit van 8 september 2021 (II Ko 6475/21) de straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf omdat de opgeëiste persoon bijzonder voorwaarden (contact met reclassering) niet nagekomen is.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
verduistering;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; heropening van het onderzoek

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank kan echter ook afzien van het toepassen van deze weigeringsgrond indien dit geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht niet af te zien van het toepassen van deze weigeringsgrond en de officier van justitie heeft de rechtbank verzocht dat juist wel te doen.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 7 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in verband met de voorbereidende fase van een procedure met kenmerk PR Ds.229.2019.Spc.. door de Poolse autoriteiten op 4 september 2019 als verdachte is gehoord en daarbij is gewezen op haar verplichting adreswijzigingen door te geven en dat zij bij brief van 6 september 2019 in die procedure ook daadwerkelijk haar adres (in Hrubieszów) heeft opgegeven. De procedure met kenmerk PR Ds.229.2019.Spc.. lijkt echter niet de procedure te zijn die in dit EAB aan de orde is, nu de strafbare feiten waarvoor zij bij vonnis II K 1130/19 is veroordeeld deels later (te weten op of na 29 september 2019) hebben plaatsgevonden.
Het EAB vermeldt dat tussen 23 december 2019 en 24 september 2020 meermaals (in totaal 7 keer) oproepingen zijn verstuurd aan de opgeëiste persoon om te verschijnen in de procedure die geleid heeft tot het vonnis dat ten grondslag ligt aan dit EAB (met kenmerk II K 1130/19). Blijkbaar zijn er meerdere dagen geweest waarop de zaak ter zitting is behandeld. De oproepingen zijn niet in ontvangst genomen en vervolgens ook niet opgehaald bij het postkantoor. Uit de aanvullende informatie blijkt dat deze oproepingen zijn verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon op 6 september 2019 in de procedure met kenmerk PR Ds.229.2019.Spc bij de Poolse autoriteiten heeft opgegeven.
Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk of de opgeëiste persoon al dan niet in haar verdedigingsrechten is geschaad. Niet kan worden vastgesteld of de adresinstructie die zij op 4 september 2019 ontvangen heeft zich ook uitstrekte over de onderhavige procedure (die geleid heeft tot het vonnis met kenmerk II K 1130/19) en of zij op de hoogte was of moest zijn van de beschuldigingen in die zaak. Daarbij weegt dus mee dat een deel van de feiten die aan die procedure ten grondslag liggen is gepleegd pas nadat aan de opgeëiste persoon de adresinstructie is verstrekt.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
  • Is de opgeëiste persoon gehoord als verdachte voor feit I (dat plaats vond in de periode vanaf 29 september 2019) en heeft zij tijdens dat verhoor een adres in Polen opgegeven? Is zij opgeroepen op het door haar opgegeven adres?
  • Is aan de opgeëiste persoon in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak onder kenmerk II K 1130/19 een adresinstructie verstrekt?
  • Uit de aanvullende informatie van 4 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon rond 6 september 2019 in ieder geval een adresinstructie heeft gekregen. Ziet deze instructie ook op latere procedures zoals op de procedure met kenmerk II K 1130/19, en zo ja, hoe heeft de opgeëiste persoon moeten begrijpen dat de instructie ook zag op die procedure?

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beantwoording voor te leggen.
BEPAALTdat de zaak uiterlijk op 15 november 2024 (twee weken voor het verstrijken van de verlengde beslistermijn op 1 december 2024) opnieuw op zitting moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.