ECLI:NL:RBAMS:2024:8717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
13/075516-24 (zaak A), 13/040115-24 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd) en 13/266048-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bezit van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De feiten in deze zaak omvatten het opzettelijk van de vrijheid beroven van twee aangevers door de voordeur van hun woning op slot te draaien en hen te beletten de woning te verlaten. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van beide aangevers en het bezit van 0,92 gram cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlasteleggingen van afpersing en diefstal, en wees een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling af. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke vrijheid en integriteit van de aangevers vormden, en dat de verdachte een substantiële straf verdiende. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de ene benadeelde partij gedeeltelijk werd toegewezen en de andere niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/075516-24 (zaak A) en 13/040115-24 (ttz. gevoegd; zaak B)
Parketnummer vordering tul: 13/266048-22
Datum uitspraak: 12 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats 1] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 augustus 2024 en 29 oktober 2024. De verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij in zaak A, [aangever 1] , en hetgeen door haar raadsman, mr. P.P. van Rhijn, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd en na een nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 augustus 2024 – ten laste gelegd dat hij:
1.
[aangever 1] en/of [aangever 2] meermalen opzettelijk van hun vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden door de voordeur en/of achterdeur van de woning(en) (gelegen aan de [adres 1] en/of [adres 2] ) op slot te draaien en/of de sleutel bij zich te houden, waardoor die [aangever 1] en/of [aangever 2] de woning niet kon(den) verlaten, in de periode van 18 februari 2024 tot en met 1 mei 2024 in Amsterdam;
2.
[aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] meermalen in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan, in de periode van 27 april 2024 tot en met 29 april 2024 te Amsterdam;
3.
primair:
door (bedreiging met) geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot afgifte van haar ABN AMRO bankpas, door die [aangever 2] meermalen in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te trappen en/of te bedreigen met geweld, op 18 januari 2023 in Amsterdam;
subsidiair:
een ABN AMRO bankpas van [aangever 2] heeft gestolen op 18 januari 2023 in Amsterdam;
4.
[aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] meermalen in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te trappen, op 18 januari 2023 in Amsterdam;
5.
geldbedragen van [aangever 1] heeft gestolen door in te loggen op de bankieren app van die [aangever 1] en/of (vervolgens) geld naar zijn eigen rekening over te maken en/of geld op te nemen met de bankpas/creditcard van die [aangever 1] , in de periode van 18 februari 2024 tot en met 1 mei 2024 in Amsterdam.
Aan verdachte is in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
opzettelijk 0,92 gram cocaïne aanwezig heeft gehad op 19 december 2023 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd in zaak A, onder feiten 3 en 5, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Dat verdachte hetgeen aan hem ten laste is gelegd in zaak A, onder feiten 1, 2 en 4 en in zaak B heeft begaan, kan wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A, feit 1 heeft verdachte gehandeld uit noodzaak. Verdachte heeft erkend dat hij éénmaal de deur van de woning gelegen op de [adres 1] op slot heeft gedraaid en dat hij [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) en [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) toen niet naar buiten heeft laten gaan. Dit was die nacht noodzakelijk in verband met een dreiging vanuit het criminele circuit. Dat dit zich slechts één keer heeft voorgedaan, blijkt ook uit de verklaring van [aangever 2] .
Er is verder geen bewijs in het dossier aanwezig voor de verdenking dat verdachte [aangever 1] en [aangever 2] gedurende de gehele tenlastegelegde periode heeft belet om naar buiten te gaan.
Met betrekking tot zaak A, feit 2 kan het letsel op het lichaam van [aangever 1] niet aan verdachte worden toegeschreven. Verdachte heeft erkend dat hij [aangever 1] in het gezicht heeft geslagen, maar hierbij heeft verdachte gehandeld uit noodweer. Verdachte moet vrijgesproken worden voor dit feit.
Verdachte moet worden vrijgesproken voor het in zaak A onder feiten 3 en 5 tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 4 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman geen opmerkingen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in zaak A onder 3 en 5 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank ten aanzien van zaak A, feiten 3 en 5 van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 5 dat de verklaring van [aangever 1] , dat verdachte haar geld afpakte, wordt ondersteund door de bankgegevens die in het dossier zitten. Echter, deze bankgegevens ondersteunen de ontkennende verklaring van verdachte evengoed.
Het oordeel over het in zaak A onder 1, 2 en 4 en in zaak B ten laste gelegde
Ten aanzien van zaak A, feit 1 acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op verschillende momenten in de periode van 4 maart 2024 tot en met 1 mei 2024 schuldig heeft gemaakt aan vrijheidsberoving van [aangever 1] en [aangever 2] . De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verklaring van [aangever 1] , dat verdachte de deur op slot deed zodat zij niet weg kon, wordt ondersteund door het berichtenverkeer tussen [aangever 1] en [persoon] waarin [aangever 1] aangeeft dat zij bang is, wil vluchten en ‘weg moet van hier’. Ook de aangifte van [aangever 2] ondersteunt de verklaring van [aangever 1] . Zij heeft verklaard dat verdachte op een gegeven moment de voordeur op slot deed en dat [aangever 1] niet weg mocht. [aangever 2] verklaart ook dat verdachte haar eigen sleutel van haar af nam en dat zij deze niet terug kreeg als zij hierom vroeg. Door [aangever 1] op te sluiten, kon [aangever 2] ook niet naar buiten. [aangever 2] verklaart dat zij soms naar buiten mocht als zij dit vroeg. De rechtbank begrijpt hieruit dat ook [aangever 2] niet te allen tijde vrij was om de woning gelegen aan de [adres 1] te verlaten. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op momenten bepaalde of [aangever 1] en [aangever 2] wel of niet de woning konden verlaten.
Wat betreft de locatie van de vrijheidsberoving overweegt de rechtbank het volgende. [aangever 2] heeft verklaard dat verdachte haar sleutel van haar af nam. De rechtbank begrijpt dat dit plaats heeft gevonden in de woning gelegen aan de [adres 1] , omdat dit het woonadres van [aangever 2] betrof en uit het dossier niet is gebleken dat [aangever 2] ook in de woning gelegen aan de [adres 2] is geweest en hier een sleutel van had. Daarnaast verklaren verdachte en [aangever 1] beiden dat zij na de ontploffing op 19 februari 2024 bij de woning gelegen aan de [adres 1] een paar dagen hebben verbleven in een woning in Oost (de rechtbank begrijpt: de woning gelegen aan de [adres 2] ). Hoewel [aangever 1] heeft verklaard dat zij ook daar de woning niet mocht verlaten, heeft verdachte verklaard dat het niet mogelijk is om in die woning iemand op te sluiten. De deur van de woning in Oost heeft een draaislot en kan van binnenuit niet op slot. Uit het dossier is niet gebleken dat dit niet klopt. Daarnaast is er in het dossier geen ondersteuning voor de verklaring van [aangever 1] dat verdachte de deur van de woning in Oost op slot deed en de sleutel bij zich hield. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken ten aanzien van de vrijheidsberoving op het adres [adres 2] .
Wat betreft de duur van de vrijheidsberoving overweegt de rechtbank het volgende. [aangever 1] en verdachte hebben verklaard dat zij vanaf 19 februari 2024 een tijdje in de woning in Oost hebben verbleven. Zij zijn (pas) op 4 maart 2024 aangetroffen in de woning gelegen aan de [adres 1] , naar aanleiding van de melding aan de politie die dag van [persoon] over het berichtenverkeer met [aangever 1] . De rechtbank acht daarom de vrijheidsberoving pas vanaf 4 maart 2024 bewezen. Daarnaast vindt de rechtbank niet bewezen dat [aangever 1] en [aangever 2] gedurende de gehele periode van 4 maart 2024 tot en met 1 mei 2024 van hun vrijheid zijn beroofd en beroofd gehouden. [aangever 2] heeft verklaard dat het verschilde qua tijd hoe lang verdachte de opsluiting volhield, maar dat het maximaal één dag is geweest. Op grond van deze verklaring, in combinatie met tapgesprekken waaruit blijkt dat [aangever 1] in de tenlastegelegde periode soms ook buiten de woning verbleef, stelt de rechtbank vast dat de vrijheidsberoving van zowel [aangever 1] als [aangever 2] gedurende de periode van 4 maart 2024 tot en met 1 mei 2024 op meerdere tijdstippen heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte (eenmalig) heeft gehandeld uit noodzaak vanwege een dreiging uit het criminele circuit. De rechtbank begrijpt dit verweer zo dat daarmee wordt betoogd dat weliswaar sprake is geweest van, kortstondige, vrijheidsberoving, maar dat deze niet wederechtelijk was. De rechtbank vindt het door verdachte geschetste scenario niet waarschijnlijk. Uit de verklaring van [aangever 2] leidt de rechtbank af dat verdachte de deur op slot deed als hij boos was op [aangever 1] . Bovendien komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van deze wederrechtelijke vrijheidsberoving op meerdere tijdstippen. Het verweer wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van zaak A onder feit 2 acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 29 april 2024 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [aangever 1] door haar in het gezicht te slaan. In een opgenomen telefoongesprek van 30 april 2024 zegt [aangever 1] tegen verdachte dat hij haar heeft geslagen en dat ze nu twee rode ogen heeft. Naar aanleiding hiervan zijn verbalisanten op 1 mei 2024 naar de woning gelegen aan de [adres 1] gegaan om verdachte aan te houden. Verbalisanten troffen [aangever 1] hier aan met twee blauwe ogen. Wanneer verdachte hier later over wordt gehoord erkent hij dat hij verantwoordelijk is voor de blauwe ogen van [aangever 1] .
Volgens verdachte heeft hij hierbij gehandeld uit noodweer. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij sliep en dat [aangever 1] naast hem stond met handboeien en een mes. Verdachte zou hiervan zijn geschrokken en heeft [aangever 1] op de bank geduwd en hij sloeg daarna met zijn handen tegen de handen van [aangever 1] , die zij voor haar ogen hield. Op de zitting heeft verdachte eenzelfde verklaring afgelegd, maar in plaats van handschoenen en een mes zou [aangever 1] een scooterstandaard vastgehad hebben.
De rechtbank vindt dat de noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De tapgesprekken in het dossier sluiten niet aan bij de verklaring van verdachte en sluiten wel aan bij de verklaring van [aangever 1] over de mishandeling. Het beroep op noodweer wordt dus verworpen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich op Koningsdag schuldig gemaakt heeft aan mishandeling van [aangever 1] . Verdachte heeft dit ontkend en de verklaring van [aangever 1] vindt geen steun in overige bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken voor de mishandeling van [aangever 1] in de periode van 27 april 2024 tot en met 28 april 2024.
Ten aanzien van zaak A onder feit 4 acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 18 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [aangever 2] door haar in het gezicht te slaan. De aangifte van [aangever 2] wordt ondersteund door een letselrapportage. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij [aangever 2] inderdaad een klap in haar gezicht heeft gegeven en dat [aangever 2] daarna blauwe plekken had in haar gezicht.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [aangever 2] ook tegen haar lichaam getrapt heeft. Verdachte ontkent dit en in de letselrapportage wordt enkel gesproken over letsel in het aangezicht van [aangever 2] .
Tot slot acht de rechtbank bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd onder zaak B. Bij verdachte zijn in totaal 6 bolletjes aangetroffen en uit onderzoek is gebleken dat deze bolletjes 0,92 gram cocaïne bevatten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
1.
op tijdstippen in de periode van 4 maart 2024 tot en met 1 mei 2024 te Amsterdam, opzettelijk [aangever 1] en [aangever 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- de voordeur en/of de achterdeur van de woning gelegen aan de [adres 1] op slot te draaien, en
- de sleutel bij zich te houden, waardoor voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] de woning niet kon(den) verlaten;
2.
op 29 april 2024 te Amsterdam [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] meermalen in het gezicht te slaan;
4.
op 18 januari 2023 te Amsterdam [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] in het gezicht te slaan;
ten aanzien van zaak B:
op 19 december 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,92 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. Ook vordert de officier van justitie dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering voorgestelde voorwaarden op te leggen, waarbij de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk is aan de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op meerdere tijdstippen in een periode van bijna 2 maanden [aangever 1] en [aangever 2] van hun vrijheid beroofd en beroofd gehouden door hen te beletten de woning waar zij verbleven te verlaten. Verdachte heeft de sleutel van [aangever 2] afgepakt, de deur van de woning op slot gedaan en de sleutel bij zich gehouden. Door zijn handelwijze heeft hij ook [aangever 2] op deze manier van haar vrijheid beroofd. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zowel [aangever 1] als [aangever 2] . Verdachte heeft [aangever 1] en [aangever 2] niet enkel pijn gedaan, maar heeft hen ook angst aangejaagd en een forse inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit en hun persoonlijke vrijheid.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van 0,92 gram cocaïne. Drugs leiden veelal, direct en indirect, tot verschillende vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor drugsfeiten. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 23 oktober 2024, waarin de reclassering heeft geadviseerd om bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte is per 8 oktober 2024 op de wachtlijst geplaatst bij Forensische Verslavingskliniek Fivoor Rotterdam-Rijnmond (hierna: de FVK). Op 28 oktober 2024 heeft de rechtbank van de officier van justitie vernomen dat het circa 3 maanden duurt voordat hier een plek voor verdachte beschikbaar is en dat de Dienst Individuele Zaken (hierna: DIZ) zal kijken naar een overbruggingsplek voor verdachte vanaf één week voor de definitieve einddatum detentie.
Op de zitting is de rechtbank met verdachte in gesprek gegaan over zijn verslaving. Na een lange periode van abstinentie gebruikte verdachte, naar eigen zeggen, in de ten laste gelegde periode veel drugs. In detentie heeft verdachte ingezet op het afkicken. Het gaat momenteel goed met verdachte en hij heeft verklaard dat hij gemotiveerd is om deze positieve lijn door te zetten. Verdachte staat dan ook positief tegenover de geadviseerde bijzondere voorwaarden en het dadelijk uitvoerbaar verklaren hiervan. Hij benadrukt zelf dat hij gebaat is bij enige dwang om het vol te houden. Verdachte laat zich graag opnemen in de FVK.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die hier doorgaans voor worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een flinke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank kijkt ook naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte en naar mogelijkheden om te zorgen dat verdachte niet terug valt in zijn middelengebruik, met alle gevolgen van dien.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opleggen met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het contactverbod de veiligheid van [aangever 1] en [aangever 2] voldoende kan ondervangen. Bij het bepalen van de duur van (het onvoorwaardelijk deel van) de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verwachte plaatsingsdatum in de FVK.
De rechtbank zal de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen. De rechtbank heeft op de zitting gezien dat het goed lijkt te gaan met verdachte en dat hij zeer gemotiveerd overkomt. De rechtbank acht de kans echter groot dat verdachte terug zal vallen in zijn middelengebruik als hij na detentie niet binnen een korte periode in een forensische verslavingskliniek zal worden opgenomen. Verdachte geeft zelf ook aan dat hij enige dwang nodig heeft. De rechtbank acht de kans ook groot dat verdachte onder invloed, dan wel door zijn drang om in zijn middelengebruik te voorzien, opnieuw geweld en dwang tegen personen zal toepassen.

8.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 juli 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/266048-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 september 2023 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte zo spoedig mogelijk na detentie wordt opgenomen in de FVK en de rechtbank een doorkruising hiervan onwenselijk vindt, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun is. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2]

De benadeelde partij [aangever 2] is niet ontvankelijk in haar vordering omdat zij geen schadebedrag heeft opgegeven en geen onderbouwing heeft ingediend.

10.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1]

De benadeelde partij [aangever 1] vordert (door tussenkomst van haar gemachtigd advocaat, mr. P.P. van Rhijn) € 22.216,02 aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de materiële schade, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de in zaak A, onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De schade heeft (mogelijk) betrekking op feit 5, waarvan verdachte wordt vrijgesproken.
De vordering immateriële schade is betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde vrijheidsberoving rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending (ontneming van vrijheid) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding ten aanzien van de mishandeling op 29 april 2024 naar billijkheid op € 500,-.
De totaal toegekende schadevergoeding van € 1.500,- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het laatste strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 29 april 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 282, 300 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feiten 3 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feiten 1, 2 en 4 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd
ten aanzien van zaak A, feiten 2 en 4:
telkens: mishandeling
ten aanzien van zaak B:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet, gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verbindt aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren.
Tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich in overleg met Reclassering Inforsa meldt op een nader te bepalen moment, aangezien er gepoogd wordt veroordeelde vanuit detentie eerst langdurig klinisch te behandelen. Veroordeelde blijft zich nadien melden op afspraken met de reclassering en/of blijft bereikbaar voor de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in een Forensische Verslavingskliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op basis van beschikbaarheid bij de FVK. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich aansluitend op de klinische behandeling verder ambulant laat behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op basis van beschikbaarheid bij de zorgaanbieder. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- na het klinische behandeltraject in een FVK verblijft in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na aanmelding door de reclassering en op basis van beschikbaarheid van de zorgaanbieder. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [aangever 2] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [aangever 1] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van een betaalde baan en/of andere vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van verdovende middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/266048-22.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 1.500,- (duizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het laatste strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 29 april 2024.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat € 1.500,- (duizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 4 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en S. Houtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]