ECLI:NL:RBAMS:2024:8716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
13/133015-24 (zaak A), 09/239873-24 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd) en 09/088144-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van afpersing en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft twee gevoegde strafzaken, waarbij de verdachte op 7 april 2024 in Amsterdam samen met anderen [aangever 1] heeft afgeperst. De rechtbank oordeelt dat de verdachte onder bedreiging van geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een mobiele telefoon en kledingstukken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het medeplegen van afpersing. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan de bedreiging van [aangever 2] op 29 december 2023 in Sassenheim, waarbij hij met de dood heeft gedreigd en een mes heeft getoond. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. Tevens wordt een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling toegewezen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [aangever 1] van €750,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/133015-24 (zaak A) en 09/239873-24 (zaak B) (gevoegd ttz.)
Parketnummer vordering tul: 09/088144-22
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2024. De verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaken aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Bouwman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij in zaak A, [aangever 1] , en hetgeen door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Korfker, naar voren is gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de slachtofferverklaring van [aangever 2] , aangever in zaak B.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
het medeplegen van afpersing van [aangever 1] op 7 april 2024 te Amsterdam;
2.
het medeplegen van het door (bedreiging met) geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid dwingen van [aangever 1] tot het uitvoeren van een gezichtsverificatie en het uploaden van een foto van de identiteitskaart van [aangever 1] in een applicatie op de telefoon van verdachte of zijn mededaders op 7 april 2024 te Amsterdam.
Aan verdachte is in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [aangever 2] op 29 december 2023 te Sassenheim.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van zaak A, feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken moet worden voor de afpersing van de pinpas en het identiteitsbewijs van [aangever 1] . Uit de aangifte blijkt dat de pinpas door [aangever 1] niet is overhandigd aan de daders en dat het identiteitsbewijs van [aangever 1] door de daders aan hem is teruggegeven. Voor het overige ten aanzien van zaak A, feit 1 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak B gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van zaak A en zaak B moet worden vrijgesproken van al het tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De raadsvrouw heeft in zaak A bepleit dat de aangifte onbetrouwbaar is, dat verdachte niet in het opgegeven signalement past en dat eventuele handelingen door verdachte met betrekking tot de buit slechts als heling gezien kunnen worden, waarvan verdachte niet wordt verdacht.
Ten aanzien van zaak B heeft de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van een strafbare bedreiging en er is ook geen bewijs dat [aangever 2] reële vrees is aangejaagd. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte het mes dat hij bij zich had dreigend heeft gebruikt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
Ten aanzien van zaak A, feit 2 is de rechtbank van oordeel, net als de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3.2
Het oordeel over het in zaak A onder 1 en in zaak B ten laste gelegde
Zaak A, feit 1:
Ten aanzien van zaak A, feit 1 vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [aangever 1] . De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[aangever 1] heeft verklaard dat hij onder bedreiging zijn telefoon, zijn Moncler jas, met AirPods in zijn jaszak, zijn Under Armour vest, zijn identiteitsbewijs en zijn pinpas moest afgeven aan de drie jongens. Hij moest meelopen richting het bos en de jongens zeiden tegen hem dat zij hem zouden neerschieten als hij niet meewerkte of aangifte zou doen. In zijn aangifte heeft [aangever 1] verklaard dat twee van deze drie jongens bij [woonzorgcomplex] wonen. Verdachte woonde bij [woonzorgcomplex] . [aangever 1] heeft in zijn aangifte en de aanvulling daarop een duidelijke omschrijving gegeven van een van de jongens, NN2. De rechtbank is van oordeel dat verdachte past in het signalement van NN2.
[aangever 1] heeft in zijn aangifte verder verklaard dat zijn gestolen spullen door de daders in de buddyseat van de scooter zijn gestopt. In het dossier bevinden zich camerabeelden waarop te zien is dat verdachte, op dezelfde avond als de afpersing plaatsvond, op een scooter aankomt bij [woonzorgcomplex] . Uit de buddyseat van deze scooter wordt een jas gepakt, die door verbalisant wordt herkend als de jas van [aangever 1] .
Tot slot hebben de begeleiders van [woonzorgcomplex] verklaard dat verdachte de weggenomen jas met inhoud heeft teruggegeven. Van deze goederen zijn foto’s gemaakt waaruit blijkt dat door verdachte een iPhone, AirPods en een Moncler jas zijn teruggegeven.
De uitgebreide en gedetailleerde aangifte wordt ondersteund door de camerabeelden en het aantreffen van de jas met inhoud bij verdachte, die bij [woonzorgcomplex] woont. Daarmee acht de rechtbank de verklaring van [aangever 1] betrouwbaar.
Dat [aangever 1] zijn identiteitsbewijs op de plek van de afpersing weer heeft terug gekregen, maakt – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, omdat de afpersing daarvoor al voltooid was.
De rechtbank vindt niet bewezen dat de afpersing ook ziet op het afgeven van de pinpas van [aangever 1] , omdat [aangever 1] heeft verklaard dat hij zijn pinpas nooit heeft afgegeven aan de verdachten. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Zaak B:
Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak B tenlastegelegde bedreiging van [aangever 2] .
[aangever 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem heeft bedreigd met de woorden “ik maak je dood” en “ik maak je broer, je zoon Mike dood” en dat aangever had gezien dat verdachte een mes had weggestopt in zijn kleding.
De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte [aangever 2] heeft bedreigd met de dood en dat verdachte ook heeft gedreigd dat hij de familie van [aangever 2] zou opzoeken. [getuige 2] heeft verklaard dat, nadat [aangever 2] tegen verdachte had gezegd dat verdachte de woning moest verlaten, verdachte een mes pakte en deze in zijn broeksband stopte.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1679) zijn de aard van de bedreiging, de omstandigheden waaronder de bedreiging is begaan en de vraag of bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd wordt zal worden gepleegd, van belang om een strafbare bedreiging te kunnen bewijzen.
Verdachte heeft [aangever 2] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Die uitlating “ik maak je dood” is op zichzelf qua strekking al bedreigend. De omstandigheid dat verdachte hierbij een mes tevoorschijn heeft gehaald en in zijn broeksband heeft gestopt, draagt eraan bij dat bij [aangever 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte de bedreiging ten uitvoer zou brengen. [aangever 2] heeft in zijn aangifte ook verklaard dat hij bang was dat verdachte het mes zou gebruiken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een strafbare bedreiging, door zich dreigend tegen aangever uit te laten en door een mes tevoorschijn te halen en onder zijn kleding te bewaren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 7 april 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en Airpods en een identiteitskaart en kledingstukken, die aan die [aangever 1] toebehoorden door
- zich naar die [aangever 1] te begeven en
- die [aangever 1] te bevelen mee te lopen richting een bos en
- die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "Je moet meewerken. We gaan je neerschieten. We gaan je met een pistool doodmaken of wij sturen iemand naar je toe" en "Als je aangifte gaat doen bij de politie dan gebeurt er nog meer. Wij gaan je neerschieten. Wij gaan iemand op je afsturen. Dan krijg jij je telefoon helemaal niet meer terug";
ten aanzien van zaak B:
op 29 december 2023 te Sassenheim, gemeente Teylingen, [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes tevoorschijn te halen en onder zijn kleding bij zijn buik/riem te bewaren en door die [aangever 2] meerdere keren dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood" en "ik maak je broer, je zoon, [naam] dood".

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, en een contactverbod met [aangever 1] worden opgelegd. Ook vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om, indien de einduitspraak hier aanleiding toe geeft, de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof. Verdachte heeft [aangever 1] onder bedreiging met geweld gedwongen om richting het bos te lopen, kennelijk om het zicht aan de straatroof te ontnemen en meer overwicht op [aangever 1] te hebben. [aangever 1] heeft vervolgens zijn persoonlijke bezittingen afgestaan uit angst voor verdachte en zijn mededaders vanwege de bedreigingen die zij hebben geuit. Eenmaal terug bij [woonzorgcomplex] , is verdachte bij meerdere bewoners rondgegaan met de jas van [aangever 1] om aan te trekken en te passen. Verdachte heeft door deze manier van handelen laten blijken dat hij geen enkel respect heeft voor de persoon, de eigendommen en het gevoel van veiligheid van een ander. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gewin en zich niet bekommerd om wat deze straatroof voor het slachtoffer heeft betekend. [aangever 1] woonde ten tijde van het incident bij [zorginstelling] , een begeleid wonen locatie, in de buurt van verdachtes woonplek. [aangever 1] heeft vanwege deze straatroof moeten verhuizen omdat hij zich niet langer veilig voelde. Dat [aangever 1] een kwetsbaar slachtoffer is, rekent de rechtbank verdachte extra aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door tegen [aangever 2] te zeggen dat hij hem en zijn broer en/of zoon dood zal maken en door een mes te tonen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de slachtofferverklaring van [aangever 2] . Hij heeft als inwonende mentor van kwetsbare jongeren geprobeerd hen een veilig onderkomen te bieden. Dit is niet alleen iemand die zijn werk doet waar dat moet, maar juist ook iemand die verdachte in het verleden heeft geprobeerd te helpen.
Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen [aangever 2] angst aangejaagd, maar hij heeft dit bovendien gedaan in een woning vol kwetsbare jongeren die in hun leven veelvuldig te maken hebben gehad met geweld en ook nu weer getuige zijn van een bedreiging. Daarmee heeft verdachte een onveilige situatie gecreëerd in iets wat bij uitstek een veilige woonplek moet zijn voor de kwetsbare bewoners. Ook dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden ook is veroordeeld voor bedreiging. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 10 september 2024, waarin de reclassering heeft geadviseerd om bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Op vrijwel alle leefgebieden ziet de reclassering instabiliteit en maakt de reclassering zich dus zorgen over het gedrag en de toekomst van verdachte. Ondanks de moeilijkheden voor de reclassering rondom het vinden van een geschikte plek van verdachte én de houding van verdachte, die bijvoorbeeld niet aan een klinische opname wil meewerken, adviseert de reclassering wel bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert zijn een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Het advies van de reclassering is gegeven op basis van het volwassenenstrafrecht – en dus niet het adolescentenstrafrecht – omdat verdachte al sinds 2011 bekend is in de jeugdhulpverlening en de tot nu toe ingezette interventies het gedrag van verdachte niet hebben veranderd. Omdat de reclassering een grote kans ziet op een nieuw misdrijf met schade voor personen, heeft de reclassering geadviseerd tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
Verdachte heeft zich tijdens de zitting op zijn zwijgrecht beroepen, wat zijn goed recht is. Dat heeft wel tot gevolg dat de rechtbank niet met hem over deze strafbare feiten en de achterliggende reden daarvan heeft kunnen spreken. Verdachte heeft hierdoor ook geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Dit samen maakt dat het voor de rechtbank moeilijk in te schatten is hoe het plegen van dit soort feiten door verdachte kan worden voorkomen, zodat de rechtbank het moet doen met het advies van de reclassering.
De strafoplegging
De rechtbank heeft acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten, ofwel de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over op te leggen straffen voor dezelfde soort feiten. De LOVS-oriëntatiepunten voor een straatroof met verbale bedreiging of licht geweld geven als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechtbank weegt hierbij strafverzwarend mee dat verdachte en zijn mededaders hebben gekozen voor een kwetsbaar slachtoffer. De LOVS-oriëntatiepunten voor bedreiging met het tonen van steekwapens geven als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Een gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank, gezien het bovenstaande, op zijn plaats. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en zal daaraan bijzondere voorwaarden verbinden, overeenkomstig de adviezen van de reclassering. Gezien de leeftijd van verdachte, het strafblad van verdachte en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Om te proberen dit te voorkomen is het van groot belang dat zo snel mogelijk kan worden begonnen met de begeleiding en behandeling van verdachte. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering die worden opgelegd, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om – zoals gevorderd door de officier van justitie en verzocht door de benadeelde partij – als bijzondere voorwaarde aan verdachte een contactverbod met [aangever 1] op te leggen. Dit zal er hopelijk aan bijdragen dat [aangever 1] zijn gevoel van veiligheid terugkrijgt.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank vindt deze hogere straf dan is geëist passend, gelet op de ernst van de feiten en de LOVS-oriëntatiepunten.

8.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 12 juni 2024 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 09/088144-22. Dat gaat over het onherroepelijk geworden vonnis van 20 mei 2022 van de kinderrechter van de rechtbank Den Haag. Daarbij is verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, met het bevel dat van deze straf een gedeelte, namelijk 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook zit in het dossier een stuk waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Verdachte heeft zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Daarbij gaat het wederom, zoals volgt uit dit vonnis, om - onder andere - hetzelfde soort feit als waarvoor verdachte op 20 mei 2022 is veroordeeld. De waarschuwing aan het adres van verdachte in de vorm van een voorwaardelijke taakstraf heeft blijkbaar geen effect gehad. De rechtbank zal daarom de gehele tenuitvoerlegging gelasten van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 09/088144-22. De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf slechts gedeeltelijk te gelasten met wijziging van de voorwaarden, zoals door de verdediging is verzocht.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1]

De benadeelde partij [aangever 1] heeft € 3.000,00 aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden gematigd en zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering tot vergoeding van immateriële schade af te wijzen omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van al hetgeen onder zaak A is ten laste gelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering tot vergoeding van de immateriële schade te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan [aangever 1] door het onder zaak A, feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. [aangever 1] is een kwetsbaar slachtoffer dat in zijn eentje was op het moment dat hij door verdachte en zijn mededaders onder bedreiging werd meegenomen richting het bos. Naar aanleiding van de angst die de straatroof bij hem veroorzaakt heeft, is [aangever 1] verhuisd.
Er is sprake van een normschending van dien aard dat [aangever 1] hierdoor nadelige gevolgen heeft ondervonden, wat heeft geleid tot een aantasting in zijn persoon. Immers is de straatroof gepleegd door meerdere personen jegens [aangever 1] en op zodanige bedreigende wijze dat de rechtbank – ook zonder medische verklaring – aanneemt dat hij daar immateriële schade door heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, heeft [aangever 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Op grond van de door mr. Korfker gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2024.
De vordering van de benadeelde partij wordt voor het overige afgewezen.
In het belang van benadeelde partij [aangever 1] wordt als waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 317, 285 van het Wetboek van strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
medeplegen van afpersing;
ten aanzien van zaak B:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren.
Tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor [plaats] op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Family supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [aangever 1] , geboren op [geboortedatum] .
Verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 20 mei 2022, namelijk een
werkstraf ter hoogte van 40 (veertig) uren,met bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 7 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd.
Veroordeeld verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 7 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Huizing-Bruil, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en mr. D.W. van Putten-de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2024.
[...]
[...]