7.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Door zich op 30 maart 2023 schuldig te maken aan schuldheling heeft verdachte andere misdrijven ondersteund en deze daarmee begunstigd. Slechts twee maanden later wordt tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte een stroomstootwapen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte dergelijke voorwerpen in zijn bezit had. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte twee minderjarige jongens mishandeld. Verdachte is naar de betreffende plaats gegaan nadat hij was gebeld door een vriend van hem dat zijn neefje zou zijn lastig gevallen. Verdachte is vervolgens meteen gaan slaan, waarbij een van de slachtoffers een bloedneus heeft opgelopen. Ook heeft verdachte een van de jongens geschopt. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van anderen. Dat is ontoelaatbaar. De lichtzinnige wijze waarop verdachte dat heeft gedaan, is bovendien schokkend. Hij heeft niet nagedacht over de gevolgen voor de slachtoffers.
Ten slotte heeft verdachte in september 2024 een straatcoach tijdens zijn werkzaamheden bedreigd en beledigd en heeft hij zijn fietssleutel gestolen. De straatcoach was op dat moment bezig met het uitoefenen van zijn werk, onder meer gericht op veiligheid in de samenleving. Verdachte had daar kennelijk maling aan en heeft geen enkel moment stilgestaan bij de impact van zijn bewoordingen op het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van een ander en heeft bovendien met zijn handelen overlast veroorzaakt bij het slachtoffer.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf houdt zij rekening met de volgende omstandigheden.
LOVS
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten. De rechtbank is van oordeel dat zaak A als een mishandeling met lichamelijk letsel ten gevolg hebbende moet worden beschouwd. Het uitgangspunt is een geldboete van € 750,-. Uit de LOVS volgt verder dat het uitgangspunt voor zowel het voorhanden hebben van een stroomstootwapen als een vuurwapen gelijkend voorwerp (zaak B, feiten 2 en 3) een geldboete van € 550,- is. Strafverzwarend is dat het vuurwapen gelijkend voorwerp geladen was. Bij een bewezenverklaring van belediging (zaak D, feit 1) is het uitgangspunt een geldboete van € 150,- en bij bedreiging (zaak D, feit 4) is het uitgangspunt een geldboete van € 250,-. Deze uitgangspunten gelden voor first offenders. Van schuldheling (zaak C) en van diefstal (zaak D, feit 3) zijn geen LOVS oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar het geheel van strafbare feiten en wijkt daarom van de oriëntatiepunten af.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Met een strafblad van 14 pagina’s is verdachte bepaald geen first offender. De rechtbank kiest daarom voor een zwaardere strafsoort dan de hierboven besproken boetes als uitgangspunt.
Verder wordt rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Dit baart de rechtbank zorgen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen en geleerd heeft van zijn fouten. Hij wil zijn opleiding afmaken en werk vinden. Verdachte is bovendien relatief jong. De rechtbank wil met de op te leggen straf verdachte ook nog een kans geven om zijn leven een andere wending te geven.
De op te leggen straf
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 84 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Deze straf is gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, die per 6 december 2024 op grond van artikel 67a lid 3 Sv is opgeheven.
8.
De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 23/000595-21 (zaak A)
De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden arrest van 25 februari 2021 van het gerechtshof Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/000595-21. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een jeugddetentie van zeven maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bij het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2022, in de zaak met parketnummer 13/256556-21, is de proeftijd met één jaar verlengd.
Verdachte heeft zich, terwijl hij in die proeftijd liep, opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, te weten mishandeling. De rechtbank merkt op dat de strafbare feiten in de zaak met parketnummer 23/000595-21 ook geweldsdelicten betroffen. Verdachte heeft zich dus binnen de proeftijd opnieuw aan een geweldsdelict schuldig gemaakt. Het uitgangspunt is dan dat een voorwaardelijke straf ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook toewijzen. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor bij de straftoemeting heeft overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie gedeeltelijk – gelet op het maximum dat bij jeugdigen ingevolge artikel 77m Sr aan een taakstraf is verbonden – om te zetten in een taakstraf van 200 uren.