ECLI:NL:RBAMS:2024:8627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/085968-24 (zaak A), 13/305494-23 (zaak B), 13/329979-23 (zaak C), 13/302156-24 (zaak D) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte voor mishandeling, bedreiging, diefstal en wapenbezit

In deze meervoudige strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2024 uitspraak gedaan in vier samenhangende zaken tegen de verdachte, geboren in 2004 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging en het voorhanden hebben van een scherp patroon, maar hem wel veroordeeld voor mishandeling, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, schuldheling, belediging, diefstal en bedreiging met zware mishandeling. De feiten zijn gepleegd in Amsterdam, met verschillende datums van 2023 en 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen mishandelen van twee benadeelden, het voorhanden hebben van verboden wapens, het helen van een gestolen elektrische fiets, belediging van een straatcoach en het stelen van een fietssleutel. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 84 dagen opgelegd, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling toegewezen, wat resulteert in een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/085968-24 (zaak A), 13/305494-23 (zaak B), 13/329979-23 (zaak C), 13/302156-24 (zaak D)
(ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 23/000595-21
Datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te Amsterdam,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:mishandeling van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] op 6 maart 2024 te Amsterdam;
zaak B:
het voorhanden hebben van munitie, te weten een scherp patroon, van categorie III van de Wet Wapens en Munitie op 6 juli 2023 te Amsterdam;
het voorhanden hebben van een wapen, te weten een stroomstootwapen, van categorie II, onder 5, van de Wet Wapens en munitie op 6 juli 2023 te Amsterdam;
het voorhanden hebben van een wapen, te weten een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, van categorie I, onder 7, van de Wet Wapens en munitie op 6 juli 2023 te Amsterdam;
zaak C:heling van een elektrische fiets op 30 maart 2023 te Amsterdam;
zaak D:
belediging van [benadeelde partij 3] op 18 september 2024 te Amsterdam;
bedreiging van [benadeelde partij 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 18 september 2024 te Amsterdam;
diefstal van een fietssleutel, toebehorende aan [benadeelde partij 3] en/of [stichting] op 18 september 2024 te Amsterdam;
bedreiging van [benadeelde partij 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 11 september 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezenverklaard kan worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte.
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden op grond van het proces-verbaal van het aantreffen van de wapens en munitie, het wapenrapport en de verklaring van verdachte dat hij wist dat het stroomstootwapen en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn kelderbox lagen. Zij acht ook bewezen dat verdachte wetenschap van het patroon heeft gehad, aangezien het patroon in dezelfde tas is aangetroffen als het stroomstootwapen.
Zaak C
De officier van justitie vindt dat schuldheling bewezen kan worden op basis van de aangifte, het proces-verbaal van het aantreffen van de fiets en de verklaring van verdachte dat hij voorafgaand aan de verwerving het framenummer van de fiets wilde achterhalen.
Zaak D
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van verdachte. Verdachte heeft immers bekend dat hij in de richting van aangever [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3] ) heeft gespuugd en dat hij woorden met [benadeelde partij 3] heeft uitgewisseld. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij bewoordingen, lijkend op de ten laste gelegde bewoordingen, richting [benadeelde partij 3] heeft geuit. Verder blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden dat verdachte gebaren heeft gemaakt die passen bij de in de aangifte genoemde bewoordingen. Feit 3 kan ook bewezenverklaard worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte. Dat verdachte de sleutel na de wederrechtelijke toe-eigening zou hebben teruggegeven, maakt dat niet anders. Ten slotte stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat feit 4 bewezen kan worden op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en de verklaring van verdachte dat er sprake is geweest van een discussie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van zaak A gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een patroon en de aanwezigheid van een “speelgoedwapen” heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van dat wapen en het patroon in de kelderbox. Wat betreft het stroomstootwapen heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak C
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat de aangetroffen fiets in de box van verdachte van diefstal afkomstig was, omdat in het dossier geen proces-verbaal zit waarin het framenummer van de fiets is opgenomen en er geen foto’s van de fiets in het dossier zitten. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Zaak D
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte de onder zaak D ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en dus moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de feiten heeft ontkend en dat het bewijs enkel is gebaseerd op de verklaringen van [benadeelde partij 3] en [getuige 1] , terwijl die verklaringen minder betrouwbaar zijn dan de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 2] . [benadeelde partij 3] heeft immers ter plaatse geen verklaring afgelegd over zijn eigen aandeel en de bedreigingen (feiten 2 en 4) en getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte op zowel 11 september 2024 als 18 september 2024 dezelfde uitingen heeft gedaan. Dat kan niet kloppen. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [benadeelde partij 3] heeft beledigd (feit 1) en bedreigd (feiten 2 en 4). Wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de bewoordingen niet als een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel kwalificeren. Voor wat betreft de ten laste gelegde diefstal van de fietssleutel (feit 3) is er geen sprake van wederrechtelijk toe-eigening. Hoewel verdachte de sleutel uit de fiets heeft gehaald, heeft hij de sleutel direct hierna teruggegeven aan [benadeelde partij 3] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben aangifte gedaan van mishandeling op 6 maart 2024. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft geslagen. Gelet hierop zal dit feit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
3.3.2
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat de handelingen die onder zaak B, feiten 1, 2 en 3 ten laste zijn gelegd, betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken.
Op 6 juli 2023 werd de woning van verdachte doorzocht. In de kelderbox trof verbalisant [verbalisant 1] een patroon, een stroomstootwapen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan. Het patroon en het stroomstootwapen zaten in een tas en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp lag in een ladekast.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat een vriend aan hem vroeg of hij het stroomstootwapen voor hem wilde bewaren. Verdachte is hiermee akkoord gegaan. De vriend heeft het stroomstootwapen vervolgens in een tas aan hem gegeven en verdachte heeft de tas in de kelderbox bewaard. Ten aanzien van het patroon heeft verdachte aangevoerd dat hij daarvan niets wist en dat zijn vrienden ook toegang hebben tot de kelderbox. Verder heeft hij verklaard dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp al enkele jaren in zijn kelderbox ligt.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk voorhanden hebben van wapens en munitie is vereist dat verdachte de wapens en de munitie aanwezig heeft gehad, dat hij hier wetenschap van had en dat hij hier ook de beschikkingsmacht over had.
3.3.2.1 Vrijspraak zaak B, feit 1: voorhanden hebben munitie
Het patroon zat in dezelfde tas als het stroomstootwapen. Op basis van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van de tas onjuist is. . Het dossier bevat bovendien onvoldoende concrete aanknopingspunten op grond waarvan een link kan worden gelegd tussen het patroon, de overige aangetroffen wapens en verdachte. Daarom kan niet worden uitgesloten dat verdachte niet wist dat in de tas een patroon zat. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van munitie.
3.3.2.2 Bewezenverklaring zaak B, feiten 2 en 3: voorhanden hebben stroomstootwapen en vuurwapen gelijkend voorwerp
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de omstandigheid dat de wapens in de kelderbox van verdachte zijn aangetroffen, concludeert de rechtbank dat verdachte zowel de wetenschap als de beschikkingsmacht hierover heeft gehad. Dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp vijf jaar eerder op een markt is gekocht en verdachte het was vergeten, zoals de verdediging heeft betoogd, doet daar niet aan af.
Uit onderzoek is gebleken dat het een stroomstootwapen betrof van het merk Police, model 5000KV. De wapendeskundige heeft verder gerapporteerd dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp een airsoft apparaat betrof. De patroonhouder zat in het voorwerp en het wapen vertoonde sterke gelijkenissen met een vuurwapen van het merk Walther, model P99. Het is verboden om een dergelijk wapen te bezitten.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 2 en 3, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en een vuurwapen gelijkend voorwerp, bewezen zijn.
3.3.3
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
Op 23 februari 2023 doet [aangever] aangifte van diefstal van zijn elektrische fiets. Het betrof een zwarte fiets van het merk Phatfour, met framenummer [nummer] . In verband met een andere verdenking vond op 30 maart 2023 een doorzoeking in de woning van verdachte plaats. Tijdens deze doorzoeking trof verbalisant [verbalisant 2] in de kelderbox van verdachte een Phatfour fiets aan met hetzelfde framenummer. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat dit de gestolen fiets is.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de fiets voor € 150,- van een onbekend gebleven man heeft gekocht bij de avondwinkel in [plaats] . Verder heeft hij verklaard dat hij geprobeerd heeft het framenummer van de fiets te achterhalen om te onderzoeken of de fiets gestolen was, maar dat hij op de fiets geen framenummer zag staan en toen niet verder heeft onderzocht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was, omdat verdachte de fiets van een onbekende op straat heeft gekocht en vanwege het een feit dat dergelijke fietsen veel meer waard zijn dan € 150,-. Uit zijn eigen verklaring volgt ook dat hij er rekening mee hield dat de fiets gestolen kon zijn.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
3.3.4
Ten aanzien van het in zaak D onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat de handelingen die onder zaak D, feiten 1, 2 en 3 ten laste zijn gelegd, op dezelfde dag zouden zijn gepleegd en betrekking hebben op dezelfde aangever ( [benadeelde partij 3] ). Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken.
[benadeelde partij 3] heeft aangifte gedaan van belediging (feit 1), bedreiging (feit 2) en diefstal (feit 3). In die aangifte is opgenomen dat hij op 18 september 2024 werkzaam was als straatcoach bij [stichting] Amsterdam. [benadeelde partij 3] zag verdachte staan en hoorde dat hij zei: “Kijk die rode hoeren” en “Kanker hoer, flikker, kom nu dan”. [benadeelde partij 3] zag dat verdachte op hem af liep en in zijn richting spuugde. [benadeelde partij 3] zag dat verdachte nogmaals in zijn richting spuugde en dat zijn speeksel terecht kwam op zijn borst. Vervolgens liep verdachte naar [benadeelde partij 3] zijn fiets toe en pakte de fietssleutel uit het slot.
De rechtbank merkt op dat in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten ter plaatse, met nummer PL1300-2024223173-3, één of meerdere pagina’s ontbreken. Op de eerste pagina is de verklaring van [benadeelde partij 3] opgenomen, terwijl op de tweede pagina een getuigenverklaring is opgenomen en het proces-verbaal is genummerd als PL1300-2024223173-4. Deze getuigenverklaring is op 18 september 2024 ondertekend door getuige [getuige 1] . Deze twee pagina’s behoren aldus niet toe aan hetzelfde proces-verbaal. Uit het proces-verbaal van relaas blijkt dat in het dossier een proces-verbaal van het getuigenverhoor van [getuige 1] had moeten zitten. Het voorblad van dit getuigenverhoor ontbreekt echter in het dossier. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het proces-verbaal met nummer PL1300-2024223173-4, het getuigenverhoor van [getuige 1] betreft. Uit het proces-verbaal van relaas en de getuigenverklaring maakt de rechtbank op dat [getuige 1] de collega is van [benadeelde partij 3] en dat zij beiden de straatcoaches zijn.
[getuige 1] heeft verklaard dat verdachte de fietssleutel uit de fiets van zijn collega heeft gehaald en zei: “Ik heb jullie fietssleutel, wat gaan jullie doen?”.
3.3.4.1 Bewezenverklaring zaak D, feit 1: belediging
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de richting van [benadeelde partij 3] heeft gespuugd, maar dat zijn speeksel hem niet heeft geraakt. Verder heeft verdachte ontkend dat hij beledigende bewoordingen heeft geuit richting [benadeelde partij 3] .
De rechtbank stelt vast dat de aangifte – voor wat betreft het spugen – wordt ondersteund door de verklaring van verdachte. Verdachte heeft immers erkend dat hij in de richting van [benadeelde partij 3] heeft gespuugd. Op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte neemt de rechtbank aan dat verdachte in richting van [benadeelde partij 3] heeft gespuugd en dat zijn speeksel hierbij op de borst van [benadeelde partij 3] terecht is gekomen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan belediging.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de bewoordingen
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij 3] , dat verdachte beledigende bewoordingen naar hem heeft geuit, geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van de ten laste gelegde bewoordingen.
3.3.4.2 Vrijspraak zaak D, feit 2: bedreiging
[benadeelde partij 3] is de enige die over de ten laste gelegde bedreiging heeft verklaard. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij bedreigende bewoordingen heeft geuit richting [benadeelde partij 3] en [getuige 1] heeft niets verklaard over bedreigende bewoordingen richting [benadeelde partij 3] op 18 september 2024. Wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde bedreiging.
3.3.4.3 Bewezenverklaring zaak D, feit 3: diefstal
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de fietssleutel uit de fiets van [benadeelde partij 3] heeft gehaald. Hij heeft verklaard dat hij de fietssleutel vervolgens naar hem toe heeft gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, op het moment dat hij de fietssleutel uit de fiets haalde, de feitelijke macht over de fietssleutel had. Daarnaast heeft hij ook het oogmerk gehad om de fietssleutel wederrechtelijk toe te eigenen, aangezien uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte tegen [benadeelde partij 3] heeft gezegd dat hij zijn fietssleutel heeft gepakt. Hierdoor is sprake van een voltooide diefstal. Dat verdachte de fietssleutel al dan niet terug naar [benadeelde partij 3] heeft gegooid, doet hier niet aan af. Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.3.5
Ten aanzien van het in zaak D onder 4 ten laste gelegde
[benadeelde partij 3] heeft ook aangifte gedaan van bedreiging op 11 september 2024. Hij heeft verklaard dat hij tijdens zijn werkzaamheden als straatcoach verdachte zag staan op het pleintje bij de Johan Cruyff court. [benadeelde partij 3] en zijn collega zijn naar hem toe gelopen en gingen met verdachte in gesprek. Vervolgens zei verdachte tegen [benadeelde partij 3] : “Je kankermoeder, ik blaas je woning op, kom terug voor een een-op-een gevecht met mij”. [benadeelde partij 3] voelde zich door dit incident bedreigd.
[getuige 1] heeft op 18 september 2024 verklaard dat hij één week eerder (de rechtbank begrijpt: 11 september 2024) aanwezig is geweest bij een conflict tussen verdachte en [benadeelde partij 3] . Hij heeft verklaard dat hij hoorde dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen tegen zijn collega zei.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [benadeelde partij 3] en zijn collega op 11 september 2024 langs het pleintje fietsten en dat er over en weer woorden werden gewisseld tussen hem en [benadeelde partij 3] .
De rechtbank stelt vast dat zowel [benadeelde partij 3] als [getuige 1] als verdachte hebben verklaard over een incident dat heeft plaatsgevonden op 11 september 2024, waar twee straatcoaches bij aanwezig waren. [benadeelde partij 3] en [getuige 1] , de twee straatcoaches, hebben allebei verklaard dat verdachte daarbij de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit. De verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank duidelijk en voldoende betrouwbaar om als bewijs te gebruiken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat deze bewoordingen zijn geuit.
De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen naar hun aard en strekking en in de gegeven omstandigheden van dien aard zijn dat bij [benadeelde partij 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij door toedoen van verdachte zwaar zou kunnen worden mishandeld.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [benadeelde partij 3] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 6 maart 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft mishandeld, door meermalen te slaan en te schoppen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] ;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
op 6 juli 2023 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (model 5000KV), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van zaak B, feit 3:
op 6 juli 2023 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen (merk Walther, model P99, kaliber 6mm) gelijkend voorwerp, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van zaak C:
op 30 maart 2023 te Amsterdam een elektrische fiets (merk Phatfour) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van zaak D, feit 1:
op 18 september 2024 te Amsterdam opzettelijk [benadeelde partij 3] , in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd, door voornoemde [benadeelde partij 3] tegen zijn kleding te spugen;
ten aanzien van zaak D, feit 3:
op 18 september 2024 te Amsterdam een fietssleutel die aan [benadeelde partij 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak D, feit 4:
op 11 september 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 3] dreigend de woorden toe te voegen “je kankermoeder, ik blaas je woning op met je moeder erin, kom terug voor een, een op een gevecht met mij”.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij strafoplegging heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het tijdsverloop. Daarnaast heeft zij verzocht om aansluiting te zoeken bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. Zij heeft de rechtbank verzocht geen gevangenisstraf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Door zich op 30 maart 2023 schuldig te maken aan schuldheling heeft verdachte andere misdrijven ondersteund en deze daarmee begunstigd. Slechts twee maanden later wordt tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte een stroomstootwapen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte dergelijke voorwerpen in zijn bezit had. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte twee minderjarige jongens mishandeld. Verdachte is naar de betreffende plaats gegaan nadat hij was gebeld door een vriend van hem dat zijn neefje zou zijn lastig gevallen. Verdachte is vervolgens meteen gaan slaan, waarbij een van de slachtoffers een bloedneus heeft opgelopen. Ook heeft verdachte een van de jongens geschopt. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van anderen. Dat is ontoelaatbaar. De lichtzinnige wijze waarop verdachte dat heeft gedaan, is bovendien schokkend. Hij heeft niet nagedacht over de gevolgen voor de slachtoffers.
Ten slotte heeft verdachte in september 2024 een straatcoach tijdens zijn werkzaamheden bedreigd en beledigd en heeft hij zijn fietssleutel gestolen. De straatcoach was op dat moment bezig met het uitoefenen van zijn werk, onder meer gericht op veiligheid in de samenleving. Verdachte had daar kennelijk maling aan en heeft geen enkel moment stilgestaan bij de impact van zijn bewoordingen op het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van een ander en heeft bovendien met zijn handelen overlast veroorzaakt bij het slachtoffer.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf houdt zij rekening met de volgende omstandigheden.
LOVS
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten. De rechtbank is van oordeel dat zaak A als een mishandeling met lichamelijk letsel ten gevolg hebbende moet worden beschouwd. Het uitgangspunt is een geldboete van € 750,-. Uit de LOVS volgt verder dat het uitgangspunt voor zowel het voorhanden hebben van een stroomstootwapen als een vuurwapen gelijkend voorwerp (zaak B, feiten 2 en 3) een geldboete van € 550,- is. Strafverzwarend is dat het vuurwapen gelijkend voorwerp geladen was. Bij een bewezenverklaring van belediging (zaak D, feit 1) is het uitgangspunt een geldboete van € 150,- en bij bedreiging (zaak D, feit 4) is het uitgangspunt een geldboete van € 250,-. Deze uitgangspunten gelden voor first offenders. Van schuldheling (zaak C) en van diefstal (zaak D, feit 3) zijn geen LOVS oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar het geheel van strafbare feiten en wijkt daarom van de oriëntatiepunten af.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Met een strafblad van 14 pagina’s is verdachte bepaald geen first offender. De rechtbank kiest daarom voor een zwaardere strafsoort dan de hierboven besproken boetes als uitgangspunt.
Verder wordt rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Dit baart de rechtbank zorgen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen en geleerd heeft van zijn fouten. Hij wil zijn opleiding afmaken en werk vinden. Verdachte is bovendien relatief jong. De rechtbank wil met de op te leggen straf verdachte ook nog een kans geven om zijn leven een andere wending te geven.
De op te leggen straf
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 84 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Deze straf is gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, die per 6 december 2024 op grond van artikel 67a lid 3 Sv is opgeheven.
8.
De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 23/000595-21 (zaak A)
De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden arrest van 25 februari 2021 van het gerechtshof Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/000595-21. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een jeugddetentie van zeven maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bij het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2022, in de zaak met parketnummer 13/256556-21, is de proeftijd met één jaar verlengd.
Verdachte heeft zich, terwijl hij in die proeftijd liep, opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, te weten mishandeling. De rechtbank merkt op dat de strafbare feiten in de zaak met parketnummer 23/000595-21 ook geweldsdelicten betroffen. Verdachte heeft zich dus binnen de proeftijd opnieuw aan een geweldsdelict schuldig gemaakt. Het uitgangspunt is dan dat een voorwaardelijke straf ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook toewijzen. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor bij de straftoemeting heeft overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie gedeeltelijk – gelet op het maximum dat bij jeugdigen ingevolge artikel 77m Sr aan een taakstraf is verbonden – om te zetten in een taakstraf van 200 uren.

9.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak A)

De rechtbank constateert dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het indienen van de vordering tot schadevergoeding gebruik heeft gemaakt van het op grond van artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) verplichte voorgeschreven voegingsformulier, maar dat hij deze vordering niet heeft voorzien van een schadebedrag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 63, 77m, 266, 285, 300, 310 en 417bis Sr en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak B, feit 1 en het onder zaak D, feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
ten aanzien van zaak A:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van onderdeel 2º of onderdeel 7º;
ten aanzien van zaak B, feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van zaak C:
schuldheling;
ten aanzien van zaak D, feit 1:
eenvoudige belediging;
ten aanzien van zaak D, feit 3:
diefstal;
ten aanzien van zaak D, feit 4:
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
84 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 23/000595-21 (zaak A):
Wijst toede vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/000595-21, te weten jeugddetentie voor de duur van 4 (vier) maanden.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 25 februari 2021 met parketnummer 23/000595-21 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf – de tenuitvoerlegging van een
taakstrafvoor de duur van
200 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Deze taakstraf wordt vervangen door 100 (honderd) dagen jeugddetentie, als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak A):
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. Dogan, voorzitter,
mrs. M. Smit en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]