5.1.1Feiten 1, 2 en 3
5.1.1.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verklaring aangever [naam aangever]
Aangever is als verpleegkundige werkzaam in het [naam ziekenhuis 1] in [plaats ziekenhuis] . Op 14 maart 2024 hoorde aangever dat patiënt ‘X’ (de rechtbank begrijpt de vriendin van verdachte [naam (ex-)vriendin verdachte] , hierna [naam (ex-)vriendin verdachte] ) was opgenomen. Bekend was dat haar vriend erg agressief tegen het personeel kan zijn. [naam (ex-)vriendin verdachte] vertelde dat haar vriend onderweg was naar het ziekenhuis om spullen voor haar te brengen. De man kwam buiten bezoekerstijd binnen, maar hem werd de ruimte gegeven om alsnog spullen af te geven. Aangever zag dat de man bij [naam (ex-)vriendin verdachte] in bed lag wat niet de bedoeling is. Aangever heeft de man vriendelijk verzocht afscheid te nemen en het pand te verlaten. De man stond op en liep naar aangever toe. Hij stond met zijn neus dicht bij het gezicht van aangever. Aangever hoorde hem roepen: “Ik ben god”. Aangever zag dat de man de verbandschaar uit de borstzak van aangever greep en direct met een slaande beweging uithaalde richting de hals van aangever. Aangever dook naar beneden, waarna aangever voelde dat de punt van de schaar tegen de achterkant van zijn oor sloeg. Aangever voelde pijn, maar greep direct de rechterarm van de man vast. Daarmee hield hij de schaar vast. Een collega heeft de verbandschaar uit de hand van de man getrokken. Vervolgens krabde de man met zijn nagels in het gezicht van aangever. Aangever voelde een hevige pijn. Aangever voelde ook verschillende klappen in zijn gezicht van een gebalde vuist. De man maakte een beweging met zijn hoofd richting de linker borstkast van aangever en hij voelde dat de man zijn tanden in zijn huid zette. Aangever voelde hevige pijn en hij zag dat het ging bloeden. De beveiliging probeerde de man van aangever af te trekken. Tijdens de worsteling bleef de man aangever met zijn nagels over de nek, rug en rechter arm schrapen. Ook heeft de man aangever in die worsteling wederom gebeten.
Aanvullend heeft aangever verklaard dat de man hem heeft gestoken met een verbandschaar. Dat is een schaar met een botte voorzijde en een knikje in de schaar.
Verbalisanten kwamen ter plaatse en troffen in het [naam ziekenhuis 1] een man aan die door vier verpleegkundigen wed vastgehouden. De man bleek te zijn genaamd, [verdachte] .
Letsel aangever
Aangever heeft aangegeven een oppervlakkige snijwond achter zijn linkeroor te hebben. Op zijn linkerborst heeft hij een bijtwond. Aangever heeft meerdere bloedende schrammen in zijn gezicht, nek, rechter schouder en rechter onderarm.
Verklaring getuige [naam getuige 1]
is werkzaam als stagiaire verpleegkundige bij het [naam ziekenhuis 1] . [naam getuige 1] hoorde dat verdachte schreeuwde: “Ik ben God en dat is mijn vriendin”. Zij zag dat verdachte en [naam aangever] elkaar flink hadden vastgepakt. Zij zag dat [naam aangever] steeds met zijn hoofd naar achteren ging. Alsof hij iets probeerde te weren. [naam getuige 1] hoorde [naam aangever] schreeuwen: “Hij heeft mijn schaar en probeert mij te steken”. [naam getuige 1] zag dat [naam aangever] en getuige [naam getuige 2] verdachte op de grond in bedwang hielden. [naam getuige 1] zag een snee in zijn nek, achter het linkeroor. Zij zag dat aangever ook krassen in zijn gezicht had.
Verklaring getuige [naam getuige 2]
, verpleegkundige in het [naam ziekenhuis 1] , heeft verklaard dat zij zag dat verdachte en [naam aangever] al worstelend de kamer uit kwamen. Zij hoorde [naam aangever] zeggen: “Pak zijn schaar, hij wil mij steken”. [naam getuige 2] heeft de schaar uit de hand van verdachte kunnen lostrekken.zag dat [naam aangever] in zijn gezicht en achter zijn oor bloed had. [naam aangever] had een bijtwond op zijn borst en krassen op zijn armen.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de schaar uit de borstzak van aangever had gepakt en dat aangever schreeuwde: “hij wil me steken”. De aangever pakte de handen van verdachte vast en ze raakten in een schermutseling. Door een verpleger is de schaar uit de handen van verdachte gepakt.
5.1.1.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden vast dat verdachte de verbandschaar uit de borstzak van aangever heeft gepakt en daarmee een slaande beweging in de richting van de nek van aangever heeft gemaakt. Hierdoor heeft verdachte aangever in de nek, achter zijn oor, verwond. De rechtbank baseert die vaststelling op de verklaring van aangever, die op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen en de verklaring van verdachte. Getuige [naam getuige 1] heeft gezien dat verdachte en aangever elkaar vast hadden en dat aangever steeds een achterwaartse beweging met zijn hoofd maakte, alsof hij iets ontweek. Vastgesteld kan worden dat verdachte op dat moment de verbandschaar, met een uitstekende punt, in zijn hand vast had. Ook heeft [naam getuige 1] verklaard dat zij verdachte hoorde schreeuwen: “ik ben God”, hetgeen overeenkomt met de verklaring van aangever. Getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben beiden verklaard dat zij aangever hebben horen roepen: “hij wil mij steken”. De verklaring van verdachte dat hij aangever mogelijk tijdens de worsteling met zijn uitstekende ring heeft verwond, acht de rechtbank, gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, niet aannemelijk geworden.
5.1.1.2.1 Feit 1, poging doodslag althans poging zware mishandeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte door de hiervoor omschreven handelingen heeft gepoogd om [naam aangever] van het leven te brengen dan wel om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte door aldus te handelen heeft gepoogd om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank spreekt verdachte derhalve partieel vrij van het hem in zaak A onder 1 tenlastegelegde.
Poging zware mishandeling
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [naam aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft met een scherp voorwerp, namelijk een verbandschaar met een knikje aan het uiteinde, een slaande beweging gemaakt in de richting van de nek van [naam aangever] . De rechtbank stelt vast dat verdachte de slaande beweging met enige kracht heeft gedaan aangezien [naam aangever] ook letsel heeft opgelopen in zijn nek, achter zijn oor. De rechtbank heeft bij haar oordeel mede betrokken de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde. Hij was agressief, zowel woordelijk als fysiek, en hij moest door meerdere medewerkers van het ziekenhuis in bedwang worden gehouden totdat de politie het kon overnemen.
De rechtbank overweegt dat naar algemene ervaringsregels een dergelijk handelen de aanmerkelijke kans in het leven roept dat bij [naam aangever] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Snij- en steekwonden kunnen immers – in het algemeen, maar zeker in de nek waar onder meer een slagader doorheen loopt – zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Operatief ingrijpen kan nodig zijn en er kunnen permanente beschadigingen en blijvend ontsierende littekens ontstaan. Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks met een schaar een slaande beweging gemaakt in de richting van de nek van [naam aangever] , waar hij hem ook heeft geraakt. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Daarmee is het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gegeven.
De rechtbank acht bewezen het aan verdachte in zaak A onder 1 tenlastegelegde.
5.1.1.2.2 Feit 2, mishandeling
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank dat verdachte [naam aangever] met een schaar in zijn nek en met zijn vuisten in zijn gezicht heeft geslagen, hem in het gezicht en op zijn lichaam heeft gekrabd en hem heeft gebeten. De verklaring van aangever wordt ondersteund door het waargenomen letsel bij aangever en door de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] .
Beroep op noodweer
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan.
Juridisch kader
Een beroep op noodweer slaagt indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Deze verdediging mag de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Als een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Vaststelling van de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting (onder verwijzing naar rubriek 5.1.1.1) van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is. Verdachte werd door aangever verzocht het ziekenhuis te verlaten. Verdachte gaf daar geen gevolg aan, maar zocht juist de confrontatie op. Hij kwam voor aangever staan, pakte de schaar van aangever uit zijn borstzak en maakte daarmee een slaande beweging in de richting van aangever. In reactie daarop pakte aangever de hand van verdachte, waarin hij de schaar vast hield, vast. Zij raakten in een worsteling, waarbij verdachte aangever sloeg, hij hem krabde en hem beet.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Aangever pakte verdachte vast pas nadat hij bemerkte dat verdachte een schaar in zijn handen had. Aangever pakte hem vast om het gevaar af te wenden. Het was voor verdachte niet noodzakelijk om zich te verdedigen, hij was juist de agressor waartegen aangever zich heeft moeten verdedigen.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie en vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [naam aangever] .
5.1.1.2.3 Feit 3, bedreiging
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat met betrekking tot feit 3 onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat de ten laste gelegde bedreiging niet bewezen kan worden en zal verdachte hiervan vrijspreken.