ECLI:NL:RBAMS:2024:8623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/091162-24 (A), 13/333707-23 (B) en 13/042367-24 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsincidenten en bedreiging met een mes door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in een periode van drie maanden schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsincidenten. De verdachte heeft op 15 december 2023 zijn vriendin mishandeld, op 5 februari 2024 een medewerker van een winkel bedreigd met een mes, en op 14 maart 2024 heeft hij geprobeerd een verpleegkundige zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 maart 2024 in een ziekenhuis een verpleegkundige met een schaar in de nek heeft geslagen en hem ook heeft geslagen, gekrabd en gebeten. Het beroep op noodweer is door de rechtbank verworpen. Daarnaast heeft de verdachte een contactverbod overtreden ten aanzien van zijn ex-vriendin en heeft hij geweigerd mee te werken aan een blaas- en speekseltest. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 330 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/091162-24 (A), 13/333707-23 (B) en 13/042367-24 (C)
Datum uitspraak: 19 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 december 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er in
zaak A– kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 14 maart 2024 in [plaats ziekenhuis] heeft schuldig gemaakt aan:
poging doodslag althans zware mishandeling van [naam aangever] , door met een schaar, althans een scherp voorwerp, een slaande/snijdende beweging in de richting van de hals/nek van [naam aangever] te maken;
mishandeling van [naam aangever] , door [naam aangever] met een schaar in de nek te slaan en/of te snijden en/of met de vuisten in het gezicht en/of op het lichaam te slaan en/of te krabben en/of die [naam aangever] te bijten;
bedreiging van [naam aangever] , door met een schaar in de hand hem de woorden toe te voegen: “Ik maak je dood”;
overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) door niet mee te werken aan een blaas- en/of speekseltest;
overtreding van een aan hem opgelegd contactverbod ten aanzien van [naam (ex-)vriendin verdachte] .
In
zaak Bwordt verdachte beschuldigd van mishandeling van (zijn vriendin en/of ex-vriendin) [naam (ex-)vriendin verdachte] op 15 december 2023 in [pleegplaats] .
In
zaak Cwordt verdachte ervan beschuldigd dat hij zich op 5 februari 2024 in [plaats ziekenhuis] heeft schuldig gemaakt aan:
bedreiging van [naam aangeefster] , door haar een mes voor te houden en/of daarmee zwaaiende bewegingen te maken;
het voorhanden hebben van een mes, zijnde een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Standpunten

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde in zaak A onder 1 (met betrekking tot de poging zware mishandeling), 2, 4 en 5, zaak B en in zaak C onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft ten aanzien van het tenlastegelegde in zaak A onder 1 (ten aanzien van de poging doodslag) in zaak A onder 3 en in zaak C onder 2 gerekwireerd tot vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde in
zaak Aonder 1, te weten poging tot doodslag althans zware mishandeling. In de eerste plaats kan niet worden vastgesteld dat verdachte met de schaar een stekende beweging heeft gemaakt richting aangever. Daarnaast kan het letsel van aangever goed passen bij het vastpakken door verdachte van aangever waarbij verdachte aangever met zijn uitstekende ring heeft geraakt. Indien verdachte wel zou hebben uitgehaald met de schaar dan is dat onvoldoende om tot de vaststelling te komen dat door die handeling sprake is van een poging doodslag dan wel een poging zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte werd aangevallen door aangever en dat verdachte zich daartegen heeft verdedigd. Verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Ten aanzien van feit 3 dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat.
Met betrekking tot
zaak Bheeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte werd door aangeefster met een kandelaar op zijn hoofd geslagen en werd door haar gebeten. Verdachte heeft in reactie daarop aangeefster in het gezicht geslagen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 in
zaak Cvrijspraak bepleit.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Zaak A
5.1.1
Feiten 1, 2 en 3
5.1.1.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verklaring aangever [naam aangever]
Aangever is als verpleegkundige werkzaam in het [naam ziekenhuis 1] in [plaats ziekenhuis] . Op 14 maart 2024 hoorde aangever dat patiënt ‘X’ (de rechtbank begrijpt de vriendin van verdachte [naam (ex-)vriendin verdachte] , hierna [naam (ex-)vriendin verdachte] ) was opgenomen. Bekend was dat haar vriend erg agressief tegen het personeel kan zijn. [naam (ex-)vriendin verdachte] vertelde dat haar vriend onderweg was naar het ziekenhuis om spullen voor haar te brengen. De man kwam buiten bezoekerstijd binnen, maar hem werd de ruimte gegeven om alsnog spullen af te geven. Aangever zag dat de man bij [naam (ex-)vriendin verdachte] in bed lag wat niet de bedoeling is. Aangever heeft de man vriendelijk verzocht afscheid te nemen en het pand te verlaten. De man stond op en liep naar aangever toe. Hij stond met zijn neus dicht bij het gezicht van aangever. Aangever hoorde hem roepen: “Ik ben god”. Aangever zag dat de man de verbandschaar uit de borstzak van aangever greep en direct met een slaande beweging uithaalde richting de hals van aangever. Aangever dook naar beneden, waarna aangever voelde dat de punt van de schaar tegen de achterkant van zijn oor sloeg. Aangever voelde pijn, maar greep direct de rechterarm van de man vast. Daarmee hield hij de schaar vast. Een collega heeft de verbandschaar uit de hand van de man getrokken. Vervolgens krabde de man met zijn nagels in het gezicht van aangever. Aangever voelde een hevige pijn. Aangever voelde ook verschillende klappen in zijn gezicht van een gebalde vuist. De man maakte een beweging met zijn hoofd richting de linker borstkast van aangever en hij voelde dat de man zijn tanden in zijn huid zette. Aangever voelde hevige pijn en hij zag dat het ging bloeden. De beveiliging probeerde de man van aangever af te trekken. Tijdens de worsteling bleef de man aangever met zijn nagels over de nek, rug en rechter arm schrapen. Ook heeft de man aangever in die worsteling wederom gebeten. [2]
Aanvullend heeft aangever verklaard dat de man hem heeft gestoken met een verbandschaar. Dat is een schaar met een botte voorzijde en een knikje in de schaar. [3]
Verbalisanten kwamen ter plaatse en troffen in het [naam ziekenhuis 1] een man aan die door vier verpleegkundigen wed vastgehouden. De man bleek te zijn genaamd, [verdachte] . [4]
Letsel aangever
Aangever heeft aangegeven een oppervlakkige snijwond achter zijn linkeroor te hebben. Op zijn linkerborst heeft hij een bijtwond. Aangever heeft meerdere bloedende schrammen in zijn gezicht, nek, rechter schouder en rechter onderarm. [5]
Verklaring getuige [naam getuige 1]
is werkzaam als stagiaire verpleegkundige bij het [naam ziekenhuis 1] . [naam getuige 1] hoorde dat verdachte schreeuwde: “Ik ben God en dat is mijn vriendin”. Zij zag dat verdachte en [naam aangever] elkaar flink hadden vastgepakt. Zij zag dat [naam aangever] steeds met zijn hoofd naar achteren ging. Alsof hij iets probeerde te weren. [naam getuige 1] hoorde [naam aangever] schreeuwen: “Hij heeft mijn schaar en probeert mij te steken”. [naam getuige 1] zag dat [naam aangever] en getuige [naam getuige 2] verdachte op de grond in bedwang hielden. [naam getuige 1] zag een snee in zijn nek, achter het linkeroor. Zij zag dat aangever ook krassen in zijn gezicht had. [6]
Verklaring getuige [naam getuige 2]
, verpleegkundige in het [naam ziekenhuis 1] , heeft verklaard dat zij zag dat verdachte en [naam aangever] al worstelend de kamer uit kwamen. Zij hoorde [naam aangever] zeggen: “Pak zijn schaar, hij wil mij steken”. [naam getuige 2] heeft de schaar uit de hand van verdachte kunnen lostrekken. [7] zag dat [naam aangever] in zijn gezicht en achter zijn oor bloed had. [naam aangever] had een bijtwond op zijn borst en krassen op zijn armen. [8]
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de schaar uit de borstzak van aangever had gepakt en dat aangever schreeuwde: “hij wil me steken”. De aangever pakte de handen van verdachte vast en ze raakten in een schermutseling. Door een verpleger is de schaar uit de handen van verdachte gepakt. [9]
5.1.1.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden vast dat verdachte de verbandschaar uit de borstzak van aangever heeft gepakt en daarmee een slaande beweging in de richting van de nek van aangever heeft gemaakt. Hierdoor heeft verdachte aangever in de nek, achter zijn oor, verwond. De rechtbank baseert die vaststelling op de verklaring van aangever, die op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen en de verklaring van verdachte. Getuige [naam getuige 1] heeft gezien dat verdachte en aangever elkaar vast hadden en dat aangever steeds een achterwaartse beweging met zijn hoofd maakte, alsof hij iets ontweek. Vastgesteld kan worden dat verdachte op dat moment de verbandschaar, met een uitstekende punt, in zijn hand vast had. Ook heeft [naam getuige 1] verklaard dat zij verdachte hoorde schreeuwen: “ik ben God”, hetgeen overeenkomt met de verklaring van aangever. Getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben beiden verklaard dat zij aangever hebben horen roepen: “hij wil mij steken”. De verklaring van verdachte dat hij aangever mogelijk tijdens de worsteling met zijn uitstekende ring heeft verwond, acht de rechtbank, gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, niet aannemelijk geworden.
5.1.1.2.1 Feit 1, poging doodslag althans poging zware mishandeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte door de hiervoor omschreven handelingen heeft gepoogd om [naam aangever] van het leven te brengen dan wel om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte door aldus te handelen heeft gepoogd om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank spreekt verdachte derhalve partieel vrij van het hem in zaak A onder 1 tenlastegelegde.
Poging zware mishandeling
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [naam aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft met een scherp voorwerp, namelijk een verbandschaar met een knikje aan het uiteinde, een slaande beweging gemaakt in de richting van de nek van [naam aangever] . De rechtbank stelt vast dat verdachte de slaande beweging met enige kracht heeft gedaan aangezien [naam aangever] ook letsel heeft opgelopen in zijn nek, achter zijn oor. De rechtbank heeft bij haar oordeel mede betrokken de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde. Hij was agressief, zowel woordelijk als fysiek, en hij moest door meerdere medewerkers van het ziekenhuis in bedwang worden gehouden totdat de politie het kon overnemen.
De rechtbank overweegt dat naar algemene ervaringsregels een dergelijk handelen de aanmerkelijke kans in het leven roept dat bij [naam aangever] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Snij- en steekwonden kunnen immers – in het algemeen, maar zeker in de nek waar onder meer een slagader doorheen loopt – zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Operatief ingrijpen kan nodig zijn en er kunnen permanente beschadigingen en blijvend ontsierende littekens ontstaan. Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks met een schaar een slaande beweging gemaakt in de richting van de nek van [naam aangever] , waar hij hem ook heeft geraakt. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Daarmee is het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gegeven.
De rechtbank acht bewezen het aan verdachte in zaak A onder 1 tenlastegelegde.
5.1.1.2.2 Feit 2, mishandeling
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank dat verdachte [naam aangever] met een schaar in zijn nek en met zijn vuisten in zijn gezicht heeft geslagen, hem in het gezicht en op zijn lichaam heeft gekrabd en hem heeft gebeten. De verklaring van aangever wordt ondersteund door het waargenomen letsel bij aangever en door de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] .
Beroep op noodweer
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan.
Juridisch kader
Een beroep op noodweer slaagt indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Deze verdediging mag de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Als een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Vaststelling van de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting (onder verwijzing naar rubriek 5.1.1.1) van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is. Verdachte werd door aangever verzocht het ziekenhuis te verlaten. Verdachte gaf daar geen gevolg aan, maar zocht juist de confrontatie op. Hij kwam voor aangever staan, pakte de schaar van aangever uit zijn borstzak en maakte daarmee een slaande beweging in de richting van aangever. In reactie daarop pakte aangever de hand van verdachte, waarin hij de schaar vast hield, vast. Zij raakten in een worsteling, waarbij verdachte aangever sloeg, hij hem krabde en hem beet.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Aangever pakte verdachte vast pas nadat hij bemerkte dat verdachte een schaar in zijn handen had. Aangever pakte hem vast om het gevaar af te wenden. Het was voor verdachte niet noodzakelijk om zich te verdedigen, hij was juist de agressor waartegen aangever zich heeft moeten verdedigen.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie en vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [naam aangever] .
5.1.1.2.3 Feit 3, bedreiging
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat met betrekking tot feit 3 onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat de ten laste gelegde bedreiging niet bewezen kan worden en zal verdachte hiervan vrijspreken.
5.1.2
Feit 4, weigering adem- en drugstest
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een adem- en drugstest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 14 maart 2024 is aangehouden op verdenking van onder meer een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [naam aangever] (feiten 1, 2 en 3).
Verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben verdachte allebei gevorderd om mee te werken aan de adem- en drugstest. Verdachte gaf steeds te kennen hier niet aan mee te willen werken. [10] Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een gegeven ambtelijk bevel, conform artikel 184 Sr.
5.1.3
Feit 5, overtreding contactverbod
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een eerder aan hem opgelegde gedragsaanwijzing heeft overtreden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 16 december 2023 is door de officier van justitie in de zaak met parketnummer 13/333707-23 aan verdachte een gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering opgelegd, met bevel dat verdachte zich onthoudt van elk, direct of indirect, contact met [naam (ex-)vriendin verdachte] . De gedragsaanwijzing is van kracht met ingang van de dag van uitreiking voor een periode van 90 dagen. Het niet voldoen aan één van de voorwaarden genoemd in dat bevel is een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 184a Sr. [11] Op 16 december 2023 is deze gedragsaanwijzing aan verdachte uitgereikt. [12]
De gedragsaanwijzing was derhalve van kracht tot en met 15 maart 2024. Uit het dossier volgt, zoals ook uit de verdere inhoud van dit vonnis in zaak A ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3 is gebleken, dat verdachte op 14 maart 2024 [naam (ex-)vriendin verdachte] heeft opgezocht in het ziekenhuis. Verdachte heeft daarmee het contactverbod overtreden.
5.2
Zaak B
5.2.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verklaring [naam (ex-)vriendin verdachte]
heeft verklaard dat zij sinds 2,5 maand een relatie heeft met verdachte. Gisteren (de rechtbank begrijpt op 15 december 2023) kreeg zij ruzie met verdachte in haar woning in [pleegplaats] . Verdachte dacht dat [naam (ex-)vriendin verdachte] met jongens aan het bellen was en begon haar te slaan. Verdachte heeft haar vuistslagen gegeven. [naam (ex-)vriendin verdachte] heeft verdachte vastgepakt, waardoor verdachte harder begon te slaan. Verdachte sloeg zo hard dat [naam (ex-)vriendin verdachte] sterretjes zag. Toen beet [naam (ex-)vriendin verdachte] verdachte in zijn duim. Ook heeft [naam (ex-)vriendin verdachte] verdachte met een glazen fles geslagen waarna zij naar buiten is gerend. [13]
Verbalisanten ter plaatse
Op 15 december 2023 kwamen verbalisanten ter plaatse in [pleegplaats] alwaar een mishandeling had plaatsgevonden. Zij troffen daar verdachte aan. Hij verklaarde: “wij hebben nu drie maanden een relatie. Ik had tegen haar gezegd: “als je mij pijn doet, dan moet je mij slaan met een kandelaar op mijn achterhoofd. Dat heeft zij toen gedaan”. Verdachte had een hoofdwond. Ook spraken verbalisanten met [naam (ex-)vriendin verdachte] die verklaarde dat zij geschopt en geslagen was door verdachte en dat verdachte gezegd zou hebben dat zij hem moest slaan met een kandelaar. Verbalisant zag dat [naam (ex-)vriendin verdachte] meerdere schrammen had op haar gezicht. Verdachte en [naam (ex-)vriendin verdachte] werden beiden aangehouden. [14]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [naam (ex-)vriendin verdachte] twee keer in het gezicht heeft geslagen. [15]
5.2.2
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de verklaring van [naam (ex-)vriendin verdachte] , het bij haar geconstateerde letsel en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte [naam (ex-)vriendin verdachte] meermalen in het gezicht heeft geslagen. Op dit punt komen de verklaringen van verdachte en [naam (ex-)vriendin verdachte] overeen. Wat de precieze aanleiding is geweest is onduidelijk, immers blijkt uit de verklaringen van verdachte en [naam (ex-)vriendin verdachte] , die voor het overige haaks op elkaar staan, dat zij ruzie kregen en dat zij elkaar over en weer hebben geslagen. Zij hebben ook beiden letsel en zij zijn beiden als verdachten aangemerkt.
Beroep op noodweer
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan.
Vaststelling van de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is. Verdachte en aangeefster hadden ruzie waarbij over en weer fysiek geweld is gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hem op enig moment beet en dat hij probeerde los te komen en haar toen heeft geslagen.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Zelfs in het geval de rechtbank verdachte zou volgen in zijn verklaring dat zijn geweldshandelingen het gevolg waren van de beet van aangeefster in zijn hand, dan nog was geen sprake geweest van een situatie waarin bij verdachte de noodzaak bestond om zichzelf te verdedigen. De omschreven feitelijke handelingen, gepleegd door verdachte, lijken eerder aanvallend dan louter verdedigend. De rechtbank overweegt daarbij dat het meermalen slaan van aangeefster niet in redelijke verhouding staat tot de aanranding, de beet door aangeefster.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie en vindt bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te slaan.
Verdachte wordt vrijgesproken van de overige ten laste gelegde geweldshandelingen. De verklaring van aangeefster vindt op dit punt onvoldoende steun in ander bewijs.
5.3
Zaak C
5.3.1
Feit 1, bedreiging
5.3.1.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verklaring aangeefster
Op 5 februari 2024 was aangeefster [naam aangeefster] aan het werk als kassamedewerkster bij de [naam werkgever] op [adres werkgever] . Verdachte kwam schreeuwend de supermarkt binnen lopen. Hij had een mes in zijn rechterhand. Verdachte richtte het mes naar [naam aangeefster] , terwijl hij op een agressieve manier tegen [naam aangeefster] sprak. [naam aangeefster] voelde zich bedreigd. [16]
Camerabeelden
Door verbalisant zijn de camerabeelden uitgekeken, waarop door verbalisant werd gezien dat verdachte naar de servicebalie liep. Ook werd gezien dat verdachte iets in zijn rechterhand had. Verdachte wierp wat hij in zijn rechterhand had omhoog en ving dat weer op met dezelfde hand. Gezien werd dat verdachte onrustig heen en weer liep en uit beeld verdween. Verdachte kwam weer in beeld, liep naar de servicebalie terwijl hij iets in zijn rechterhand had waaraan aan het eind/begin een soort boogje zit. Verdachte had een onrustige houding en gezien werd dat hij nog iets schreeuwde. Vervolgens loopt verdachte naar de kassa’s. Verdachte beweegt onrustig heen en weer en maakt een geïrriteerde indruk. Verdachte heeft iets in zijn rechterhand, de verbalisant kan niet zien wat het is. Op een gegeven moment brengt hij zijn rechterarm iets omhoog en buigt hij zijn arm. [17]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij naar de [naam werkgever] is geweest en dat het lang duurde voordat hij werd geholpen. Verdachte werd ongeduldig. Verdachte heeft verder verklaard dat hij een mes heeft gepakt en dat hij een beweging met het mes heeft gemaakt. [18]
5.3.1.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met de dood ofwel met zware mishandeling, door haar een mes voor te houden. Verdachte kwam al schreeuwend de winkel binnen, gedroeg zich duidelijk onrustig, hij was naar eigen zeggen ongeduldig en wilde snel geholpen worden. Door onder die omstandigheden een mes te pakken en aan aangeefster te tonen kon bij haar ook in redelijkheid de vrees ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Het opzet van verdachte was – minst genomen in voorwaardelijke zin –, gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, ook gericht op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde.
5.3.2
Feit 2, vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken. Bij de aanhouding van verdachte op 5 februari 2024 werd in zijn schoudertas een mes aangetroffen. Nu dit mes niet nader gedetermineerd is, kan niet vastgesteld worden of dit mes een wapen betreft van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, zoals ten laste is gelegd.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A ten aanzien van feit 1:
op 14 maart 2024 te [plaats ziekenhuis] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een schaar, een slaande beweging in de richting van de hals/nek van die [naam aangever] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak A ten aanzien van feit 2:
op 14 maart 2024 te [plaats ziekenhuis] , [naam aangever] heeft mishandeld door die [naam aangever] met een schaar in de nek te slaan en met de vuisten in het gezicht en/of op het lichaam te slaan en/of te krabben en die [naam aangever] te bijten;
in zaak A ten aanzien van feit 4:
op 14 maart 2024 te [plaats ziekenhuis] , opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d lid 1 onder a en b Wetboek van Strafvordering, gedaan door ambtenaren, te weten, [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , belast met de uitoefening van enig toezicht, door, nadat deze ambtenaren van hem hadden gevorderd om mee te werken aan een blaastest en/of een speekseltest, hieraan geen gevolg te geven;
in zaak A ten aanzien van feit 5:
op 14 maart 2024 te [plaats ziekenhuis] , opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 16 december 2023, gegeven door de officier van justitie te [plaats ziekenhuis] in de zaak met parketnummer 13/333707-23 voor de duur van 90 dagen, door [naam (ex-)vriendin verdachte] te bezoeken in het ziekenhuis, terwijl hem een contactverbod was opgelegd ten aanzien van voornoemde [naam (ex-)vriendin verdachte] ;
in zaak B:
op 15 december 2023 te [pleegplaats] , mevrouw [naam (ex-)vriendin verdachte] (zijn vriendin) heeft mishandeld door met kracht meermaals in het gezicht, van die [naam (ex-)vriendin verdachte] te slaan;
in zaak C ten aanzien van feit 1:
op 5 februari 2024 te [plaats ziekenhuis] , [naam aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [naam aangeefster] een mes voor te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank concludeert dat de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar zijn. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar (in zaak A onder 1, 2, 4 en 5, in zaak B en in zaak C onder 1) bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 330 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden te stellen die door de reclassering zijn geadviseerd en het meewerken aan het zoeken naar huisvesting.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een lange tijd in voorarrest gezeten. De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een korter voorwaardelijk strafdeel op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd, en aan dat strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
9.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan een reeks van geweldsincidenten. Op 15 december 2023 heeft hij zijn vriendin mishandeld, op 5 februari 2024 heeft hij een medewerker van een winkel bedreigd met een mes en op 14 maart 2024 heeft hij gepoogd een verpleegkundige zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en heeft hij hem mishandeld. Verdachte heeft de verpleegkundige met een schaar in zijn nek geslagen en heeft hem geslagen, gekrabd en gebeten. Voorts heeft verdachte een contactverbod overtreden ten aanzien van zijn (inmiddels ex-) vriendin en heeft hij geweigerd mee te werken aan een blaas- en speekseltest.
Dit zijn stuk voor stuk ernstige feiten. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte, in een korte periode, steeds onder invloed van alcohol en/of drugs, verschillende gewelddadige feiten heeft gepleegd.
9.3.2
De persoon van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte van 20 november 2024 blijkt dat verdachte in het verleden, langer dan vijf jaar geleden, meermaals is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Mate van toerekenbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 21 oktober 2024 van [naam arts-assistent] , arts assistent in opleiding tot medisch specialist (psychiatrie), onder supervisie van M.M. Sprock , psychiater. Daaruit is het volgende gebleken.
Bij verdachte wordt een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en een stoornis in cannabis, alcohol en stimulantia gebruik in remissie in detentie. De periode van de ten laste gelegde feiten betrof drie maanden waarin duidelijk naar voren komt dat er bij verdachte sprake was van een ernstige psychische ontregeling. Deze psychische ontregeling kan gezien worden als gedecompenseerde persoonlijkheidsproblematiek waarbij de draagkracht van verdachte ernstig werd overschreden. Traumatische gebeurtenissen uit zijn verleden herleefden volop door het wisselende en forse middelengebruik dat jarenlang als zelfmedicatie een functie had gehad. Naar alle waarschijnlijkheid speelden overige stressfactoren zoals de prille (ook wel problematische) relatie, financiële- en huisvesting zorgen een rol in het uitlokken ervan. Alles overziend wordt geadviseerd verdachte het tenlastegelegde in
sterk verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportage over en volgt het advies.
Recidiverisico en advies
Uit voornoemd rapport blijkt dat het recidiverisico op de langere termijn als matig tot hoog kan worden ingeschat, mocht er weer sprake zijn van een ernstige psychische ontregeling. Bij het overschrijden van zijn draagkracht met terugval in problematisch middelengebruik is de kans op psychische decompensatie aanwezig waardoor het recidiverisico kan oplopen. Geadviseerd wordt om de behandeling vorm te geven binnen een forensisch Fact-team waarbij uitstroom vanuit detentie naar begeleid wonen ook een optie is. Het bovenstaande is mogelijk in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf(deel) met toezicht door de reclassering.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 11 november 2024 waaruit volgt dat de reclassering zich kan vinden in het advies van de psychiater. Hoewel de reclassering twijfels uit over de haalbaarheid van toezicht en behandeling in een ambulant kader. Om de problematiek van verdachte te doorbreken en derhalve het risico op recidive en geweld terug te dringen, zal verdachte vaardigheden moeten leren op het gebied van verslaving en persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
9.3.3
De strafoplegging
De rechtbank komt alles afwegende tot de conclusie dat verdachte wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, waarbij aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering in het advies van 11 november 2024 zijn geadviseerd.

10.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2024028873-6458494).
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het in zaak C onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 184, 184a, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 3 en in zaak C onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 4 en 5, het in zaak B en het in zaak C onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
in zaak A onder 1
poging tot zware mishandeling;
in zaak A onder 2
mishandeling;
in zaak A onder 4
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
in zaak A onder 5
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
in zaak B
mishandeling;
in zaak C onder 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
330 (driehonderddertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
77 (zevenenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [naam adres] te [naam plaats] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch Ambulant Zorgteam van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra dat na aanmelding mogelijk is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol, drugs en medicatie (dat niet door een arts aan veroordeelde is voorgeschreven) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2024028873-6458494).
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis (in zaak A).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Danel, voorzitter,
mrs. B. van Galen en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2024.
[.]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2024061424-10, p. 1-2.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024061424-12, p. 11.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024061424-5, p. 13.
5.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2024061424-10, p. 2.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2024061424-23, p. 78-79.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2024061424-7, p. 19.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2024061424-22, p. 76.
9.Proces-verbaal ter terechtzitting van 5 december 2024.
10.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024061485-2, p. 16.
11.Een geschrift, te weten een gedragsaanwijzing van 16 december 2023, p. 61-62.
12.Een proces-verbaal dagvaardingen en gedragsaanwijzing met nummer 2023283628, 17 december 2023, p. 4.
13.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, [naam (ex-)vriendin verdachte] , met nummer 2023283628-20, p. 60-62.
14.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023283628-6, p. 7-11.
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, [verdachte] , met nummer 2023283628-21, p. 35.
16.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2024028873-2, p. 5-6.
17.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024028873-10, p. 8.
18.Een proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 7 februari 2024.