4.3.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verklaring aangever
[aangever] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij op 3 december 2023 in Amsterdam in de GVB bus lijn [nummer] is gestapt. Een oude bekende van aangever, genaamd [verdachte] (hierna: verdachte), stapte in de bus. Aangever werd door verdachte aangesproken. Aangever zei dat verdachte hem met rust moest laten. Aangever zag dat verdachte naar zijn tasje greep en hij hoorde dat verdachte zei: “Stap uit dan zie je wat er gaat gebeuren. Ik steek je neer”. Aangever voelde dat verdachte tegen de linkerzijde van het hoofd van aangever sloeg. Aangever voelde een hevige pijn op zijn hoofd. Dit deed verdachte met een vuist. Verdachte sloeg aangever ook met zijn vuist op de voorzijde van zijn hoofd. Aangever heeft verklaard dat hij zich heeft verdedigd door verdachte om zijn nek te vliegen. Aangever zag dat verdachte een mes pakte en aangever daarmee stak in zijn rechter hand. Doordat aangever een scherpe pijnscheut voelde liet hij verdachte los. Verdachte pakte zijn spullen en rende de bus uit. Aangever heeft diezelfde dag een voice memo van verdachte via WhatsApp ontvangen waarin verdachte aangever vroeg om geen aangifte te doen.
Aangever heeft aanvullend verklaard dat hij geprobeerd heeft het mes van verdachte af te pakken en dat dit uiteindelijk is gelukt. Aangever was geschrokken van zijn verwondingen en heeft het mes vervolgens achter zich neergelegd op een bank in de bus.
Letsel aangever
Uit de letselverklaring blijkt dat aangever oppervlakkig schaafletsel op het voorhoofd heeft, een snijwond aan de duim van de rechterhand en een snijwond aan de ringvinger van de linker hand.
Onderzoek biologische sporen
Uit het DNA onderzoek is gebleken dat er bloedsporen van aangever zijn aangetroffen op het foedraal en op het mes (het lemmet en (het metalen deel van) het heft).
Voice memo
In het dossier is een vertaling gevoegd van de voice memo die verdachte kort na het incident aan aangever heeft gestuurd. Hieruit blijkt dat verdachte onder andere het volgende heeft gezegd: “Ik wilde alleen het mes uit je handen trekken nefo, ik wilde geen bloed uit je lichaam laten vloeien, ik wilde slechts het mes bij je wegtrekken”.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de bus instapte en dat hij aangever zag zitten. Verdachte heeft aangever aangesproken op wat er tussen hun speelde. Verdachte heeft aangever vervolgens twee of drie duwtjes gegeven in zijn gezicht, waarna zij in een worsteling terecht zijn gekomen. Aangever vloog verdachte om zijn nek. Verdachte had een mes bij zich in zijn tas. Het mes dat is te zien op de foto in het dossier is het mes dat verdachte bij zich had. Aangever had het mes in zijn hand. Verdachte denkt dat het mes uit zijn tas is gevallen. Verdachte heeft het mes niet in zijn handen gehad. Verdachte heeft geprobeerd het mes uit de handen van aangever te pakken.
4.3.2Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aangever in de bus zat, dat verdachte bij hem kwam staan, dat verdachte aangever aansprak en dat verdachte de confrontatie opzocht. Verdachte heeft aangever twee keer tegen het hoofd geslagen. Aangever is vervolgens verdachte om de nek gevlogen waarna zij in een worsteling terecht zijn gekomen. In die worsteling werd op enig moment het mes betrokken, dat verdachte bij zich had in zijn tas. Bij aangever werden vervolgens aan beide handen snijverwondingen geconstateerd. De rechtbank stelt vast dat het letsel van aangever is ontstaan door het mes van verdachte, op basis van het DNA (bloedsporen) van aangever dat is aangetroffen op het mes.
De rechtbank is van oordeel dat het bij aangever geconstateerde letsel, de snijverwondingen, goed past bij het scenario waarin verdachte aangever bedreigde met het mes, door het mes vast te houden bij het heft (het deel waar het mes wordt beetgepakt). Aangever heeft het mes vervolgens uit de handen van verdachte willen pakken, waarbij aangever het mes heeft beetgepakt bij het lemmet (het scherpe deel van het mes) en verdachte het mes wilde terugpakken en met een terugtrekkende beweging aangever met het mes heeft verwond. Dit scenario verklaart namelijk ook waarom aangever wel letsel heeft en verdachte niet.
Dit scenario vindt ook steun in de inhoud van de verklaringen van zowel verdachte als van aangever, dat zij het mes van de ander wilde afpakken en in de eerdergenoemde voice memo, waaruit ook volgt dat verdachte het mes van aangever wilde afpakken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe de bewezen verklaarde handelingen juridisch gekwalificeerd moeten worden.
4.3.2.1 Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en het vastgestelde handelen van verdachte niet blijkt dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het in feit 1 onder primair tenlastegelegde.
4.3.2.2 Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het ten laste gelegde een beroep op noodweer gedaan.
Juridisch kader
Een beroep op noodweer slaagt indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Deze verdediging mag de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Als er een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Vaststelling van de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting (onder verwijzing naar rubriek 4.3.1) van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is. Aangever zat in de bus en verdachte is bij aangever gaan staan. Verdachte heeft de confrontatie met aangever opgezocht door hem op dringende toon aan te spreken en hem twee keer in het gezicht te slaan. Hierna is een worsteling ontstaan, heeft verdachte een mes ter hand genomen waarmee hij aangever heeft bedreigd. Toen aangever het mes af wilde pakken heeft verdachte aangever verwond aan zijn beide handen.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
Op grond van de door de rechtbank vastgestelde feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident, zoals hiervoor opgenomen, en hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de beoordeling van het bewijs, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Het was voor verdachte niet noodzakelijk om zich te verdedigen, hij was immers de agressor waartegen aangever zich heeft moeten verdedigen.
Het beroep op noodweer slaagt niet en de rechtbank zal verdachte veroordelen voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, nu wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door met een mes in zijn handen te snijden en hem twee keer tegen het hoofd te slaan.
4.3.2.3 Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd door hem een mes te tonen. Dat verdachte aangever daarbij ook woordelijk heeft bedreigd, wordt weliswaar door aangever verklaard, maar niet door andere bewijsmiddelen ondersteund, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.