ECLI:NL:RBAMS:2024:8622

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/322444-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging in openbaar vervoer met mes

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 december 2023 in een lijnbus in Amsterdam, waar de verdachte de aangever met een mes heeft verwond en hem heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de confrontatie zocht en de aangever meerdere keren heeft geslagen, waarna een worsteling ontstond waarbij de aangever snijwonden opliep. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat deze de agressor was en er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen en een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich laat behandelen bij De Waag, een centrum voor ambulante forensische psychiatrie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding aan de aangever, die door het incident psychisch letsel had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen strafbaar was, maar ook dat de feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van de aangever hadden gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/322444-23
Datum uitspraak: 19 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.L.C. Schoolderman, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij
[aangever] en hetgeen ter toelichting op die vordering door mr. N.D. de Fluiter naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 3 december 2023 in Amsterdam ten aanzien van [aangever] heeft schuldig gemaakt aan
1. primair: poging zware mishandeling door met een mes in de handen van [aangever] te snijden/steken en daarbij te zeggen “Stap uit dan zie je wat er gaat gebeuren. Ik steek je neer”. Subsidiair: mishandeling, door met een mes in de hand(en) te steken en/of te snijden en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.
2. bedreiging, door een mes te tonen/voor te houden en te zeggen “Stap uit dan zie je wat er gaat gebeuren. Ik steek je neer”.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten onder 1 en 2 vrijspraak bepleit. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verklaring aangever
[aangever] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij op 3 december 2023 in Amsterdam in de GVB bus lijn [nummer] is gestapt. Een oude bekende van aangever, genaamd [verdachte] (hierna: verdachte), stapte in de bus. Aangever werd door verdachte aangesproken. Aangever zei dat verdachte hem met rust moest laten. Aangever zag dat verdachte naar zijn tasje greep en hij hoorde dat verdachte zei: “Stap uit dan zie je wat er gaat gebeuren. Ik steek je neer”. Aangever voelde dat verdachte tegen de linkerzijde van het hoofd van aangever sloeg. Aangever voelde een hevige pijn op zijn hoofd. Dit deed verdachte met een vuist. Verdachte sloeg aangever ook met zijn vuist op de voorzijde van zijn hoofd. Aangever heeft verklaard dat hij zich heeft verdedigd door verdachte om zijn nek te vliegen. Aangever zag dat verdachte een mes pakte en aangever daarmee stak in zijn rechter hand. Doordat aangever een scherpe pijnscheut voelde liet hij verdachte los. Verdachte pakte zijn spullen en rende de bus uit. Aangever heeft diezelfde dag een voice memo van verdachte via WhatsApp ontvangen waarin verdachte aangever vroeg om geen aangifte te doen. [2]
Aangever heeft aanvullend verklaard dat hij geprobeerd heeft het mes van verdachte af te pakken en dat dit uiteindelijk is gelukt. Aangever was geschrokken van zijn verwondingen en heeft het mes vervolgens achter zich neergelegd op een bank in de bus. [3]
Letsel aangever
Uit de letselverklaring blijkt dat aangever oppervlakkig schaafletsel op het voorhoofd heeft, een snijwond aan de duim van de rechterhand en een snijwond aan de ringvinger van de linker hand. [4]
Onderzoek biologische sporen
Uit het DNA onderzoek is gebleken dat er bloedsporen van aangever zijn aangetroffen op het foedraal en op het mes (het lemmet en (het metalen deel van) het heft). [5]
Voice memo
In het dossier is een vertaling gevoegd van de voice memo die verdachte kort na het incident aan aangever heeft gestuurd. Hieruit blijkt dat verdachte onder andere het volgende heeft gezegd: “Ik wilde alleen het mes uit je handen trekken nefo, ik wilde geen bloed uit je lichaam laten vloeien, ik wilde slechts het mes bij je wegtrekken”. [6]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de bus instapte en dat hij aangever zag zitten. Verdachte heeft aangever aangesproken op wat er tussen hun speelde. Verdachte heeft aangever vervolgens twee of drie duwtjes gegeven in zijn gezicht, waarna zij in een worsteling terecht zijn gekomen. Aangever vloog verdachte om zijn nek. Verdachte had een mes bij zich in zijn tas. Het mes dat is te zien op de foto in het dossier is het mes dat verdachte bij zich had. Aangever had het mes in zijn hand. Verdachte denkt dat het mes uit zijn tas is gevallen. Verdachte heeft het mes niet in zijn handen gehad. Verdachte heeft geprobeerd het mes uit de handen van aangever te pakken. [7]
4.3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aangever in de bus zat, dat verdachte bij hem kwam staan, dat verdachte aangever aansprak en dat verdachte de confrontatie opzocht. Verdachte heeft aangever twee keer tegen het hoofd geslagen. Aangever is vervolgens verdachte om de nek gevlogen waarna zij in een worsteling terecht zijn gekomen. In die worsteling werd op enig moment het mes betrokken, dat verdachte bij zich had in zijn tas. Bij aangever werden vervolgens aan beide handen snijverwondingen geconstateerd. De rechtbank stelt vast dat het letsel van aangever is ontstaan door het mes van verdachte, op basis van het DNA (bloedsporen) van aangever dat is aangetroffen op het mes.
De rechtbank is van oordeel dat het bij aangever geconstateerde letsel, de snijverwondingen, goed past bij het scenario waarin verdachte aangever bedreigde met het mes, door het mes vast te houden bij het heft (het deel waar het mes wordt beetgepakt). Aangever heeft het mes vervolgens uit de handen van verdachte willen pakken, waarbij aangever het mes heeft beetgepakt bij het lemmet (het scherpe deel van het mes) en verdachte het mes wilde terugpakken en met een terugtrekkende beweging aangever met het mes heeft verwond. Dit scenario verklaart namelijk ook waarom aangever wel letsel heeft en verdachte niet.
Dit scenario vindt ook steun in de inhoud van de verklaringen van zowel verdachte als van aangever, dat zij het mes van de ander wilde afpakken en in de eerdergenoemde voice memo, waaruit ook volgt dat verdachte het mes van aangever wilde afpakken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe de bewezen verklaarde handelingen juridisch gekwalificeerd moeten worden.
4.3.2.1 Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en het vastgestelde handelen van verdachte niet blijkt dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het in feit 1 onder primair tenlastegelegde.
4.3.2.2 Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het ten laste gelegde een beroep op noodweer gedaan.
Juridisch kader
Een beroep op noodweer slaagt indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Deze verdediging mag de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Als er een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Vaststelling van de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting (onder verwijzing naar rubriek 4.3.1) van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is. Aangever zat in de bus en verdachte is bij aangever gaan staan. Verdachte heeft de confrontatie met aangever opgezocht door hem op dringende toon aan te spreken en hem twee keer in het gezicht te slaan. Hierna is een worsteling ontstaan, heeft verdachte een mes ter hand genomen waarmee hij aangever heeft bedreigd. Toen aangever het mes af wilde pakken heeft verdachte aangever verwond aan zijn beide handen.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
Op grond van de door de rechtbank vastgestelde feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident, zoals hiervoor opgenomen, en hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de beoordeling van het bewijs, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Het was voor verdachte niet noodzakelijk om zich te verdedigen, hij was immers de agressor waartegen aangever zich heeft moeten verdedigen.
Het beroep op noodweer slaagt niet en de rechtbank zal verdachte veroordelen voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, nu wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door met een mes in zijn handen te snijden en hem twee keer tegen het hoofd te slaan.
4.3.2.3 Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd door hem een mes te tonen. Dat verdachte aangever daarbij ook woordelijk heeft bedreigd, wordt weliswaar door aangever verklaard, maar niet door andere bewijsmiddelen ondersteund, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 3 december 2023 te Amsterdam, [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] met een mes in de handen te snijden en tegen het hoofd te slaan;
ten aanzien van feit 2:
op 3 december 2023 te Amsterdam, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever] een mes te tonen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Bij de verwerping van het noodweerverweer heeft de rechtbank al overwogen dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt reeds daarom niet.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en onder 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 26 september 2024.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging, door aangever met een mes in beide handen te snijden, door hem meerdere keren tegen het gezicht te slaan en hem een mes te tonen. Met zijn handelwijze heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van aangever. Uit de toelichting op de vordering van aangever blijkt dat hij door het incident langere tijd heeft gekampt met opgekropte boosheid en verhoogde spanning als hij in de openbare ruimte was. Het stak des te meer dat aangever verdachte in het verleden als vriend beschouwde en hij hem vertrouwde.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een mes bij zich droeg in zijn tas en dat kennelijk in de worsteling met aangever ter hand heeft genomen. Verdachte zocht in een volle bus de confrontatie met aangever op en was de agressor. Zo bezien heeft verdachte zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen, de mishandeling en bedreiging. Bovendien zorgen dergelijke feiten, het trekken van een mes en het verwonden van een medepassagier in het openbaar vervoer, voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 november 2024 waaruit volgt dat verdachte recent, op 2 mei 2024, voor mishandeling is veroordeeld tot een geldboete. In dat kader is het bepaalde in artikel 63 Sr van toepassing.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 26 september 2024 en het aanvullend rapport van 30 oktober 2024. Uit deze rapportages maakt de rechtbank het volgende op.
Verdachte lijkt uit frustratie en boosheid te hebben gehandeld en zijn agressie niet te hebben kunnen beheersen. Er is sprake van een delictpatroon van geweldsdelicten en delicten waarbij geweld is gebruikt. Verdachte heeft werk, huisvesting, voldoende inkomen, geen schulden en geen negatief sociaal netwerk. Ook zijn er geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Verdachte heeft echter te kampen met (vermoedelijk) trauma- en rouwverwerkingsproblematiek. Daarnaast heeft hij structurele problemen met het beheersen van zijn agressie. Om voorgaande redenen is het psychosociaal functioneren een aanzienlijke risicofactor op toekomstig delictgedrag. Verdachte volgt op vrijwillige basis therapie bij een Expertise centrum voor traumagerelateerde klachten (Sinai). Verdachte wordt vanuit Sinai verwezen naar De Waag, vanwege genoemde agressieproblematiek. De reclassering acht een ambulante forensische behandeling gericht op delictpreventie en agressiebeheersingsproblematiek wenselijk. Deze behandeling wordt naast een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer, geadviseerd. Verdachte is bereid om aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden mee te werken.
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van tien dagen, gelijk aan het voorarrest. De rechtbank vindt het daarnaast ter voorkoming van herhaling noodzakelijk dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld en zal die verplichting daarom verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte wordt daarom veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uur.

9.De vordering van de benadeelde partij

9.1
De vordering
De benadeelde partij [aangever] vordert € 7.720,- aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat de gevorderde bedragen kunnen worden toegewezen.
9.3
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt voorts een beroep gedaan op het eigen aandeel van de benadeelde.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat slachtoffers van een misdrijf, als benadeelde partij, op grond van artikel 6:106 BW recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, onder meer indien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn/haar persoon is aangetast. Van dit laatste kan sprake zijn indien de benadeelde partij psychische schade heeft geleden. Daarbij geldt dat een meer of minder sterk gevoel van psychisch onbehagen onvoldoende is, en dat aan de hand van objectieve maatstaven een psychische beschadiging moet worden vastgesteld, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarnaast kan de schending van een fundamenteel persoonlijkheidsrecht een aantasting van de persoon opleveren als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, er is immers letsel door ontstaan. Zoals gezegd heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien gebleken is dat de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot het gestelde eigen aandeel van de benadeelde in het geheel. Verdachte heeft immers de confrontatie met de benadeelde opgezocht, de benadeelde bevond zich op dat moment (samen met verdachte) in een rijdende bus en kon niet anders dan zich verdedigen.
Dat de benadeelde partij daarnaast op andere wijze in zijn persoon is aangetast, is gelet op de gemotiveerde betwisting, onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de procedure ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze schadepost nader te motiveren, levert een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding van immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (3 december 2023).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling (van
€ 1.000,-) aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, gijzeling wordt toegepast van 20 dagen.
9.4.2
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de materiële schadepost, te weten gederfde inkomsten over de periode 3 december 2023 tot en met 3 januari 2024, gelet op de gemotiveerde betwisting, onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij arbeidsongeschikt was in die (gehele) periode. Ook ten aanzien hiervan geldt dat aanhouding van de procedure ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze schadepost nader te motiveren, een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie te Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van het vonnis. De
behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangever in onderhavige zaak ( [aangever] , geboren op [geboortedatum] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 1.000,- (zegge duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1.000,- (zegge duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Danel, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2024.
[(...)]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2023274551-12, p. 001-002.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023274551-35, p. 109.
4.Een geschrift, te weten een letselverklaring van 8 december 2023, door [arts] forensisch arts, pagina’s niet doorgenummerd.
5.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 24 januari 2024, pagina’s niet doorgenummerd.
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023274551-33, p. 104.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 5 december 2024.