ECLI:NL:RBAMS:2024:8595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13/199537-24; 13/146151-23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eendaadse samenloop van het voorhanden hebben van een (getransformeerd) pistool en munitie

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een (getransformeerd) pistool en munitie. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 19 september 2024. De officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.T.M. Eijsbouts, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde feit bewezen kon worden, omdat het vuurwapen en de munitie in de directe nabijheid van de verdachte waren aangetroffen. De rechtbank achtte het bewijs, waaronder DNA-analyses, overtuigend. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van medeplegen, maar kreeg een gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van vuurwapens en de impact op de samenleving. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Wet wapens en munitie, en de rechtbank oordeelde dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/199537-24 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13/146151-23
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.T.M. Eijsbouts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen en/of munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (getransformeerd) pistool, van het merk Bruno Bruni Milano (voorzien van valse merkinscriptie ASTRA), model 315 Auto, kaliber 6.35mm Browning (oorspronkelijk 8mm PAK), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of munitie, te weten vier patro(o)n(en), kaliber 6.35mm Browning (synoniem .25 Auto) voorhanden heeft/hebben gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Hij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd. Met betrekking tot het medeplegen heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd, omdat niet is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] de feitelijke beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit, nu niet kan worden vastgesteld dat de tas waarin het vuurwapen is aangetroffen van verdachte is. Hij heeft een aantal persoonlijke spullen bovenin de tas gelegd, die al aanwezig was op de achterbank van de auto, om zijn handen vrij te maken. Het kan niet worden uitgesloten dat de politie in de tas heeft gezeten, waardoor de spullen van verdachte vermengd zijn geraakt met de overige spullen in de tas. Door het vermengen van zijn spullen in de tas kan via secundaire DNA-overdracht het DNA van verdachte op de ruwe delen van het vuurwapen zijn gekomen. Er is bovendien geen DNA van verdachte aangetroffen op het magazijn of in de loop van het vuurwapen, terwijl aan de binnenzijde van de loop wel DNA van medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot het vuurwapen acht de raadsvrouw ongeloofwaardig.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van het ‘voorhanden hebben’ van het vuurwapen is vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie dat vuurwapen toebehoorde. Het vuurwapen moet zich daarnaast in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden, in de zin dat hij erover kon beschikken.
De rechtbank is van oordeel dat het feit bewezen kan worden. Het vuurwapen is aangetroffen in een tasje op de achterbank van de auto waarin verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en diens vriendin zaten. Verdachte zat volgens zijn eigen verklaring op de achterbank aan de bijrijderskant. Het tasje bevond zich in de directe nabijheid van de zitplek van verdachte en ook de jas van verdachte is naast het tasje aangetroffen. In het tasje zijn bovendien diverse persoonlijke spullen van verdachte aangetroffen, waaronder een bankpas op naam van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij alleen een aantal persoonlijke spullen bovenin de tas heeft gelegd, waaronder zijn bril, vindt bovendien geen steun in de foto’s van het tasje en de inhoud daarvan in het dossier. Op de foto van de inhoud van de tas is immers geen bril te zien. Overigens zijn op die foto wel contactlenzen te zien, waarvan verdachte ter zitting heeft verklaard dat deze van hem zijn.
Uit het DNA-rapport van 9 augustus 2024 blijkt dat op de ruwe delen van het vuurwapen een DNA-mengprofiel is aangetroffen van minimaal twee donoren. Daaruit is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man, waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard. De mogelijke donor van dit DNA-hoofdprofiel is verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat het DNA van verdachte op de ruwe delen van het vuurwapen zat. De stelling van de raadsvrouw dat er sprake kan zijn geweest van secundaire DNA-overdracht op het bewuste vuurwapen, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu het vuurwapen is aangetroffen in een plastic zakje in het tasje. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over het vuurwapen op 17 juni 2024.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het tenlastegelegde medeplegen. Weliswaar is op het vuurwapen ook DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen, maar hieruit volgt niet dat dit DNA op of omstreeks 17 juni 2024 op het vuurwapen is gekomen, noch dat medeverdachte [medeverdachte] op of omstreeks deze datum de feitelijke beschikkingsmacht over het vuurwapen had.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 17 juni 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1o van de Wet wapens en munitie, te weten een (getransformeerd) pistool, van het merk Bruno Bruni Milano, voorzien van valse merkinscriptie ASTRA, model 315 Auto, kaliber 6.35mm Browning (oorspronkelijk 8mm PAK), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie, te weten vier patronen, kaliber 6.35mm Browning (synoniem .25 Auto), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in verband daarmee een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 4 december 2023 dat is opgemaakt in de zaak met parketnummer 13/146151-23. Verdachte staat open voor hulp van de reclassering.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de openbare ruimte. Vuurwapens vormen een groot gevaar voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Dit heeft hem er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw eenzelfde strafbaar feit te plegen en weegt daarom in zijn nadeel mee.
Strafoplegging
De rechtbank houdt rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bezit van een pistool in de openbare ruimte vermelden deze oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden als uitgangspunt. Gelet op de recidive ziet de rechtbank aanleiding van deze oriëntatiepunten in het nadeel van verdachte af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen (nummering conform de beslaglijst):
STK Pistool (goednummer G6515414)
1 STK Munitie (goednummer G6515421)
9.1.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

In het dossier bevinden zich stukken met betrekking tot de zaak met parketnummer 13/146151-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 januari 2024 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de bijzondere voorwaarden zoals die onder dit parketnummer aan verdachte zijn opgelegd blijven lopen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (goednummer G6515414)
  • 1 STK Munitie (goednummer G6515421)
Wijstde
vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/146151-23
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2024.
[...]