Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 juli 2024 in Amsterdam meerdere winkelartikelen heeft weggenomen uit een filiaal van Albert Heijn met het oogmerk deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. S. Konya. De rechtbank heeft de diefstal bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsstukken die door het openbaar ministerie zijn gepresenteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 119 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de proeftijd in twee eerdere zaken verlengd en zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de impact van winkeldiefstallen op de maatschappij. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar verslaving en dakloosheid, en heeft besloten dat zij na detentie kan worden opgenomen in een begeleid wonen locatie van het Leger des Heils. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de noodzaak van een passende straf.