ECLI:NL:RBAMS:2024:8593

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-174282-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van opzetheling en diefstal door twee of meer verenigde personen met verbreking

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzetheling en diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een terechtzitting op 23 oktober 2024, waar de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.W. Dirkzwager, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte is geboren in 2005 en is ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van heling van een elektrische bakfiets en diefstal van een motorscooter en een motor, gepleegd in Amsterdam in 2023 en 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de diefstal van de motorscooter, maar de feiten van opzetheling en de andere diefstal zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank een schadevergoeding heeft toegewezen aan een benadeelde partij en de vordering van een andere partij niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/174282-24
Datum uitspraak: 6 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. van Duijn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.W. Dirkzwager naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de deskundigen, reclasseringsmedewerkers [reclasseringsmedewerker 1] en [reclasseringsmedewerker 2] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van heling van een (elektrische) bakfiets in de periode van 17 juli 2023 tot en met 29 juli 2023;
2. medeplegen van heling van een (elektrische) bakfiets in de periode van 6 mei 2023 tot en met 25 mei 2023;
3. diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een motorscooter op 3 februari 2024;
4. diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een motor op 20 februari 2024;
5. heling van een chassis van een motorscooter op 31 mei 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Met betrekking tot de feiten 1 en 2 is er sprake van het medeplegen van opzetheling. Met betrekking tot de feiten 3 en 4 is er sprake van het medeplegen van diefstal met braak en/of verbreking. Ten slotte is ten aanzien van feit 5 sprake van opzetheling.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de feiten 1, 2, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw vrijspraak verzocht omdat de herkenning van verdachte door verbalisanten onvoldoende onderscheidend en specifiek is en deze herkenning bovendien onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hierdoor is de herkenning onvoldoende betrouwbaar. Daarnaast is er ook onvoldoende ander wettig bewijs voor het medeplegen van de diefstal.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder feit 3 tenlastegelegde niet bewezen. Op basis van de camerabeelden en de overige bewijsmiddelen in het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij deze diefstal. Verdachte dient dan ook van feit 3 te worden vrijgesproken.
4.3.2.
Oordeel over het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde
De rechtbank acht de feiten 1, 2, 4 en 5 bewezen. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 17 juli 2023 tot en met 29 juli 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een (elektrische) bakfiets (van het merk Urban Arrow), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 6 mei 2023 tot en met 25 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een (elektrische) bakfiets (van het merk Urban Arrow), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van feit 4:
op 20 februari 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een motor (van het merk Kawasaki) (met kenteken [kenteken] ) die geheel aan [persoon 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen motor onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van feit 5:
op 31 mei 2024 te Amsterdam, een chassis (van een motorscooter) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een positieve lijn heeft ingezet, nu hij een betaalde baan heeft en de hulpverlening op gang is gekomen. Indien verdachte vast komt te zitten, wordt dit traject doorkruist. Oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de verdediging passend, naast de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) meerdere opzethelingen en een diefstal in vereniging door middel van verbreking. Dit zijn ernstige feiten, veelal in groepsverband begaan. Verdachte maakte gedurende een langere periode onderdeel uit van een groep die zich telkens schuldig maakte aan vermogensdelicten. Dit deed hij voor zijn eigen financieel gewin.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de feiten 1 en 2 van toepassing is.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 8 oktober 2024. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Verdachte heeft, anders dan tijdens eerdere veroordelingen, meegewerkt met de reclassering. Hij lijkt gemotiveerd te zijn om zijn leven een positieve wending te geven. Hij heeft werk en is ingeschreven voor een opleiding.
Strafoplegging
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de oriëntatiepunten zoals die zijn afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, de positieve lijn die verdachte heeft ingezet zou kunnen doorkruisen. De rechtbank wil verdachte dan ook een laatste kans bieden. De rechtbank legt op een taakstraf van 150 uren met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De rechtbank ziet geen noodzaak voor het opleggen van deze bijzondere voorwaarde, gelet op de verklaring van verdachte dat hij bij zijn vader woont, dat dit goed gaat en hij zelf geen reden ziet voor begeleid wonen. Ook uit het reclasseringsrapport volgt dat de woonsituatie van verdachte op dit moment stabiel is.

9.Beslag

In het onderzoek waarop de verdenking van verdachte is gebaseerd zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Motorfiets (goednummer G6345062)
1 STK Helm (goednummer G6504049)
1 STK Gereedschap (goednummer G6467176)
1 STK Slijpmachine (goednummer G6467177)
1 STK Slotentrekker (goednummer G6467180)
1 STK CDI kastje met afstandsbediening v/e Piaggio (goednummer G6448530)
De onder 1 genoemde motorfiets met goednummer G6345062 hoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze motorfiets het onder rubriek 5 in dit vonnis onder 5 bewezen geachte is begaan en gebleken is dat het voertuig is samengesteld uit meerdere (gestolen) onderdelen, zal dit voorwerp worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De onder 2 genoemde helm is niet onder verdachte in beslag genomen en ook is niet vastgesteld aan wie deze toebehoort. De rechtbank zal bepalen dat deze helm dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Nu de voorwerpen genoemd onder nummers 3 tot en met 6 tot het begaan van het bewezen geachte zijn bestemd en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren, zullen deze voorwerpen verbeurd worden verklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

10.1.
Vorderingen
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 1.158,39 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 899,68 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [persoon 1] op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden, omdat er geen rekening is gehouden met de afschrijvingskosten. Het eigen risico, ter waarde van € 150,-, dient vergoed te worden en voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van [persoon 2] moet niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte de bakfiets gestolen heeft.
10.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering van [persoon 1] te matigen tot € 150,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verzekeringsmaatschappij de kosten heeft vergoed. De vordering van [persoon 2] moet niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het causaal verband ontbreekt tussen de schade en de tenlastegelegde heling.
10.4.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [persoon 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [persoon 1] door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft aangegeven schade te hebben geleden ter waarde van € 9.810,24. Door de verzekering is een bedrag van € 8.651,85 uitgekeerd aan de benadeelde partij. De verzekeringsmaatschappij heeft dit bedrag berekend met inachtneming van de afschrijvingskosten. Het eigen risico van benadeelde partij bedroeg € 150,-, welk bedrag is ingehouden op het uitgekeerde bedrag. De rechtbank acht de inschatting door de verzekeringsmaatschappij van de waarde van de motor niet onbegrijpelijk. De rechtbank concludeert dan ook dat alleen het eigen risico van € 150,00 kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 150,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 20 februari 2024. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit. Bewezenverklaard is namelijk dat verdachte de (elektrische) bakfiets geheeld heeft en niet dat hij deze gestolen heeft.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
telkens: medeplegen van opzetheling;
Ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van feit 5:
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagenen met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door polikliniek De Waag, Family Supporters, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.
Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod zolang de reclassering dit noodzakelijk acht maar
maximaal voor een periode van 6 maandenna ingang van de proeftijd. Het huidige verblijfadres is [BRP-adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, bij voorkeur in combinatie met een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1 STK Motorfiets (goednummer G6345062)
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Gereedschap (goednummer G6467176)
  • 1 STK Slijpmachine (goednummer G6467177)
  • 1 STK Slotentrekker (goednummer G6467180)
  • 1 STK CDI kastje met afstandsbediening v/e Piaggio (goednummer G6448530)
Gelast
de bewaring van ten behoeve van de rechthebbendevan:
1 STK Helm (goednummer G6504049)
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 1] :
Wijst de vorderingvan de
benadeelde partij [persoon 1] toetot een bedrag van
€ 150,- (honderdvijftig euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 150,- (honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 2] :
Verklaart
[persoon 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2024.
[...]