ECLI:NL:RBAMS:2024:8592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-184617-24 (A) en 13-188073-24 (B) (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van ambtenaren en bedreiging met misdrijf tegen het leven

Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van meerdere ambtenaren en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, 13/184617-24 (zaak A) en 13/188073-24 (zaak B), die tijdens de zitting zijn gevoegd. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het mishandelen van ambtenaren op 4 en 6 juni 2024. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Schaafsma, in overweging genomen, evenals de verdediging door mr. M. Baadoudi. De rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten bewezen konden worden op basis van getuigenverklaringen en de gedeeltelijk bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank achtte de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar, gezien zijn psychische toestand, en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de straf gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die werkzaam waren in de geestelijke gezondheidszorg. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft de voorwaarden voor de voorwaardelijke straf direct uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/184617-24 (zaak A) en 13/188073-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 4 december 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Schaafsma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. het mishandelen van ambtenaren [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] op 4 juni 2024;
2. het bedreigen van [persoon 2] en/of [persoon 1] en/of [persoon 3] op 4 juni 2024;
3. het mishandelen van ambtenaar [persoon 4] op 6 juni 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 1 en 2 in zaak A en feit 1 in zaak B bewezen kunnen worden. Zij heeft daartoe de volgens haar relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de tenlastegelegde mishandelingen en de bedreiging bewezen kunnen worden, op basis van de gedeeltelijk bekennende verklaring van verdachte, de aangiftes en de getuigenverklaringen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1.
op 4 juni 2024 te Amsterdam ambtenaren [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft mishandeld door te schoppen tegen het been van die [persoon 1] en [persoon 3] en te slaan tegen de arm van die [persoon 2] ;
2.
op 4 juni 2024 te Amsterdam [persoon 2] en [persoon 1] en [persoon 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend de woorden toe te voegen
- " wacht maar! Ik ga jullie allemaal dood maken"
- " Ik maak jullie dood, ik maak jullie af, jullie kunnen mij niet vasthouden";
Ten aanzien van zaak B:
op 6 juni 2024 te Amsterdam een ambtenaar, [persoon 4] , gedurende en/of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door te schoppen richting het lichaam.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank neemt echter wel de conclusies van de deskundigenrapportages over en acht verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in sterk verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd hierbij de bijzondere voorwaarden op te leggen die door de reclassering zijn geadviseerd en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verklaard zich aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie. Hij heeft aangegeven dat het van belang is dat verdachte direct opgenomen kan worden in een Forensisch Psychiatrische Kliniek zodra de detentie afloopt.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandelingen van en een bedreiging tegen medewerkers van een GGZ-kliniek. Dit zijn zeer vervelende feiten. De strafbare handelingen die verdachte heeft verricht waren gericht tegen personen die bezig waren met de uitoefening van hun werkzaamheden die juist zagen op het verlenen van (geestelijke) hulp aan de verdachte. Door het handelen van verdachte heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de slachtoffers.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met politie in aanraking is gekomen wegens soortgelijke feiten, maar daar niet voor veroordeeld is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 19 november 2024, opgemaakt door H. Wind (psychiater) en M. Shashtawy (psycholoog). Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Er is bij verdachte sprake van chronisch psychotische klachten, vanuit een schizoaffectieve stoornis. Gezien de ernst van de psychotische stoornis met imperatieve akoestische hallucinaties, alsmede de bijkomende waangedachten, zijn de gedragingen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten vrijwel geheel als daarmee samenhangend te beschouwen. De toerekenbaarheid is echter niet helemaal uitgesloten te achten omdat tenminste in enige mate het handelen van verdachte ook ingegeven werd door de wens om in een andere instelling opgenomen te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de psychiater en de psycholoog over de toerekenbaarheid van de verdachte worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over en maakt deze in zoverre tot de hare. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 25 november 2024. De reclassering adviseert bij veroordeling aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorgopstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een drugsverbod.
Conclusie
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en geboden en legt dan ook op een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank legt hierbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op. De rechtbank verklaart deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van zaak B:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij een nader te bepalen reclasseringsorganisatie. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een door het IFZ te bepalen Forensische GGZ instelling. Bij het IFZ is een indicatiestelling aangevraagd. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich na afloop van het klinische traject behandelen door een door de reclassering nader te bepalen ambulante forensische GGZ-instelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling en/of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorg instelling. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een door de reclassering nader te bepalen instelling voor beschermd wonen, danwel vergelijkbare (overbruggings)plek. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
, dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2024.
[...]