ECLI:NL:RBAMS:2024:8590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-284860-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verstrekken, vervoeren en voorbereiden van cocaïne, heroïne en MDMA met oplegging van ISD-maatregel

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 5 september 2024 te Amsterdam verdovende middelen heeft verstrekt en vervoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte cocaïne, heroïne en MDMA heeft verkocht en vervoerd, en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van de verkoop van deze middelen. De officier van justitie, mr. T. van Wanrooij, heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd zou krijgen voor de duur van twee jaar. De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de handel in en het gebruik van harddrugs, wat schadelijk is voor de samenleving. De rechtbank heeft de ISD-maatregel onvoorwaardelijk opgelegd, omdat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor de ISD-maatregel is voldaan, en dat de verdachte een actieve veelpleger is met een lange geschiedenis van misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar en heeft verschillende voorwerpen, waaronder verdovende middelen en geld, onttrokken aan het verkeer en verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/284860-24
Datum uitspraak: 18 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 5 september 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in ieder geval het aanwezig hebben, van cocaïne, heroïne en MDMA;
2. het voorbereiden en/of bevorderen van het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, heroïne en MDMA.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden. Verdachte heeft de ten laste gelegde verdovende middelen verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en verdachte heeft voorbereidende handelingen verricht voor het verkopen van de verdovende middelen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 2. Het geld dat verdachte bij zich had, kan niet gezien kan worden als bestemd voor het verkopen van de verdovende middelen. Met betrekking tot feit 1 moet, gelet op de tekst van de tenlastelegging, een keuze gemaakt worden tussen het aanwezig hebben van de verdovende middelen danwel de andere tenlastegelegde handelingen. De raadsvrouw heeft bepleit dat gekozen zou moeten worden voor het aanwezig hebben van de verdovende middelen. Als gekozen zou worden voor het verstrekken kan dit slechts zien op de kleine hoeveelheid cocaïne, die door verdachte is afgegeven.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte cocaïne heeft verstrekt en cocaïne, heroïne en MDMA heeft vervoerd. De rechtbank acht de primair ten laste gedragingen bewezen en komt dus niet toe aan het impliciet subsidiair tenlastegelegde aanwezig hebben van de bij verdachte aangetroffen verdovende middelen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de sok met verdovende middelen van hem was en dat hij twee keer cocaïne heeft verstrekt zonder hier geld voor te hebben ontvangen.
Ten aanzien van feit 2
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook feit 2 bewezen kan worden. Op 5 september 2024 is bij verdachte een geldbedrag aangetroffen van € 1.375,05, bestaande uit verschillende biljetten en muntgeld. Verdachte had op dat moment ook een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen in dealerverpakkingen bij zich. De verdovende middelen zaten verpakt in een sok die werd aangetroffen bij de trappers van een fiets. Gelet op de grote hoeveelheid aan contant geld in kleine coupures en de wijze waarop de drugs (in kleine hoeveelheden) verpakt waren, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte het geld bij zich had teneinde dit te gebruiken als wisselgeld bij de verkoop van de verdovende middelen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte het geld en de fiets voorhanden had met het doel om, (de aangetroffen) verdovende middelen te verkopen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 5 september 2024 te Amsterdam opzettelijk heeft verstrekt cocaïne
en
heeft vervoerd:
18,6 gram cocaïne en
2,67 gram heroïne en
10 roze pillen MDMA en
13 bruine tabletten MDMA;
2.
op 5 september 2024 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen van cocaïne en heroïne en MDMA voor te bereiden en te bevorderen:
- een vervoermiddel en een geldbedrag van 1.375,05 euro voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat deze bestemd waren tot het plegen van dat delict.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen en een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte wil in [plaats] gaan wonen en wordt daarbij gesteund door zijn familie. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, enkel onder algemene voorwaarden. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de kleine hoeveelheid cocaïne die verdachte heeft verstrekt, als bij feit 1 voor het verstrekken wordt gekozen. Tenslotte dient ook rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft veel meegemaakt in de afgelopen periode en dit incident moet daarom gezien worden als een tijdelijke terugval.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van cocaïne en het vervoeren van cocaïne, heroïne en MDMA. Daarnaast heeft hij zich ook schuldig gemakt aan het voorbereiden en bevorderen van de verkoop van deze verdovende middelen. Verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de handel in en het gebruik van deze drugs. Het is algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van harddrugs bezwarend zijn voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit en de risico’s voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid en gezondheid van anderen gesteld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 25 november 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er worden risicofactoren gezien in het ontbreken van een dagbesteding, problematiek ten aanzien van de financiën en een (deels) negatief sociaal netwerk. Aan de aanwezigheid van risicofactoren en de beperkte stabiliteit liggen beneden gemiddelde verstandelijke vermogens ten grondslag.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Wij zien onvoldoende mogelijkheden voor toezicht en interventies in een voorwaardelijk kader. Gedurende de intramurale fase zal het uitvoeren van diagnostiek beter mogelijk zijn dan in een ambulant kader, aangezien verdachte abstinent zal zijn van middelen. Diagnostiek kan leiden tot een plan van aanpak dat beter aansluit bij verdachtes mogelijkheden en onmogelijkheden. Wij adviseren de maatregel vooral als middel om recidive te beperken, omdat de vraag rijst in hoeverre verdachte ontvankelijk zal zijn voor het aanbod vanuit ISD-inrichting, in welke mate hij hiervan productief gebruik zal kunnen maken en in welke mate het zal beklijven na afloop.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] , werkzaam als reclasseringsmedewerker bij de reclassering Nederland te [locatie] , als deskundige gehoord. Zij heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij zich afvraagt in hoeverre verdachte gebruik zal kunnen maken van de mogelijkheden die hem zullen worden aangereikt in het kader van de ISD-maatregel, maar dat ook niet uitgesloten kan worden dat verdachte in het kader van de ISD-maatregel mee zal werken. Er kan dan diagnostiek uitgevoerd worden en aan de hand daarvan een plan van aanpak opgesteld worden voor verdachte.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 28 oktober 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 5 september 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie in haar vordering volgen. De ISD-maatregel zal onvoorwaardelijk worden opgelegd en dus niet voorwaardelijk zoals door de raadsvrouw subsidiair is verzocht. Het door de raadsvrouw bepleite plan dat ziet op een mogelijk vertrek van verdachte naar [plaats] kent te veel open eindes en gelet op de voorgeschiedenis van verdachte heeft de rechtbank niet het vertrouwen dat dit voldoende zekerheid biedt dat recidive daarmee afdoende wordt voorkomen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en de behandeling van zijn onderliggende problematiek alle kans te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
7 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549653)
1 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549654)
5 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549655)
104 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549656)
10 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549657)
1 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549658)
9 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549659)
13 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549660)
1 STK Mes (goednummer G6549661)
1375,05 EUR ibg 05-09-2024 (goednummer G6549662)
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de verdovende middelen (voorwerpen 1 tot en met 8) het bewezen geachte onder feiten 1 en 2 is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het mes (voorwerp 9) is aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane feit. Dit voorwerp is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank bepaalt dat het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Verbeurdverklaring
Het geld (voorwerp 10) behoort aan verdachte toe. Nu dit voor het begaan van het onder feit 2 bewezen geachte is bestemd, wordt dit geldbedrag verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 38m, 38n en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 17 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549653)
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549654)
  • 5 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549655)
  • 104 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549656)
  • 10 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549657)
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549658)
  • 9 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549659)
  • 13 STK Verdovende Middelen (goednummer G6549660)
  • 1 STK Mes (goednummer G6549661)
Verklaart
verbeurd:
1375,05 EUR ibg; 05-09-2024 (goednummer G6549662)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2024.
[…]

1.[…]