ECLI:NL:RBAMS:2024:8570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
13.303508.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 september 2024 in Amsterdam de aangeefster van haar fiets heeft getrokken en haar met kracht om de keel heeft beetgepakt, wat leidde tot een wurggreep. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 16 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze aanklachten, maar vond wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, rekening houdend met de impact van het feit op het slachtoffer, die angst en trauma had ervaren. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij van € 2.500,- toegewezen, ter compensatie van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.303508.24
Datum uitspraak: 31 december 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 december 2024. Verdachte was bij de strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R. Paardekooper en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Knol, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 september 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangeefster]
- van een fiets (waarop die [aangeefster] fietste) af heeft getrokken en/of
- met zijn arm (van achteren) met kracht om de keel heeft beetgepakt en/of in een wurggreep heeft genomen en/of
- naar/in de bosjes heeft getrokken en/of gesleept en/of
- ( aldaar) naar de grond toe heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) bovenop die voornoemde [aangeefster] is gaan liggen en/of
- met kracht de keel van die voornoemde [aangeefster] heeft dichtgeknepen en/of gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(
art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangeefster]
- van een fiets (waarop die [aangeefster] fietste) af heeft getrokken en/of
- met zijn arm (van achteren) met kracht om de keel heeft beetgepakt en/of in een wurggreep heeft genomen en/of
- naar/in de bosjes heeft getrokken en/of gesleept en/of
- ( aldaar) naar de grond toe heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) bovenop die voornoemde [aangeefster] is gaan liggen en/of
- met kracht de keel van die voornoemde [aangeefster] heeft dichtgeknepen en/of gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 21 september 2024 te Amsterdam [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster]
  • van een fiets (waarop die [aangeefster] fietste) af te trekken en/of
  • met zijn arm (van achteren) met kracht om de keel beet te pakken en/of in een wurggreep te nemen en/of
  • naar/in de bosjes te trekken en/of slepen en/of
  • (aldaar) naar de grond te brengen en/of
  • (vervolgens) bovenop die voornoemde [aangeefster] te gaan liggen en/of
  • met kracht de keel van die voornoemde [aangeefster] dicht te knijpen en/of te drukken.
(
art 300 Wetboek van Strafrecht)

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd [aangeefster] van het leven te beroven. Vast staat dat verdachte op de betreffende locatie was en dat hij geweld heeft gebruikt tegen [aangeefster] . Hij heeft haar van de fiets getrokken en haar keel dichtgeknepen. Dit verklaart [aangeefster] zelf, maar is ook gezien door de getuige [getuige] . Daarbij heeft [aangeefster] letsel opgelopen, zo blijkt uit de letselverklaring. Dit letsel past bij de gemelde toedracht.
Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bezig was het leven van het slachtoffer te beëindigen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat als je met enige kracht en gedurende enige tijd de keel van iemand dichtknijpt, de kans bestaat op de dood.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging doodslag (het primair tenlastegelegde feit) en van de poging zware mishandeling (het subsidiair tenlastegelegde feit). Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster van de fiets heeft getrokken met als doel haar fiets te stelen.
Daarnaast kunnen de laatste drie gedachtestreepjes van de tenlastelegging niet worden bewezen. Hoewel aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar naar de bosjes sleepte, dat ze op de grond zijn beland en dat verdachte (mogelijk) bovenop haar lag, wordt deze lezing niet door de getuige ondersteund.
Er is geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel. Onduidelijk is hoe lang het duurde dat de arm van verdachte om de nek van aangeefster zat. Uit het dossier kan worden afgeleid dat dit niet langer dan een minuut kan hebben geduurd. Ook valt op basis van het dossier niet vast te stellen met hoeveel kracht de keel van aangeefster werd dichtgedrukt. Zij verklaarde zelf dat zij geen adem kon krijgen, maar zij had voldoende lucht om te kunnen schreeuwen of gillen. Onder deze omstandigheden kan er geen sprake zijn van een aanmerkelijke kans op de dood.
Ook op basis van het letsel kan evenmin de aanmerkelijke kans op de dood worden vastgesteld.
Er kan dus niet worden vastgesteld dat de keel van aangeefster met dusdanige kracht en duur is dichtgeknepen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood en evenmin een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging doodslag en subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling.
De rechtbank overweegt dat op basis van de stukken van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken niet kan worden bewezen dat verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, de bedoeling had aangeefster te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2.
Het oordeel over de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar van de fiets te trekken, haar met een arm om haar nek met kracht in een wurggreep te nemen en haar naar de bosjes te slepen en naar de grond te brengen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 september 2024 te Amsterdam [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster]
  • van een fiets (waarop die [aangeefster] fietste) af te trekken en
  • met zijn arm van achteren in een wurggreep te nemen en
  • naar de bosjes te trekken en
  • naar de grond toe te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit (poging doodslag) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat mocht de rechtbank tot bewezenverklaring komen van het primair dan wel het subsidiair tenlastegelegde feit, geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft zij betoogd dat er eventueel een deels voorwaardelijke straf kan worden opgelegd. Tevens heeft zij verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer door haar midden in de nacht van de fiets te trekken en haar van achteren in een wurggreep te houden. Dit is voor het slachtoffer een zeer beangstigende ervaring geweest waar zij ook nu nog last van heeft. Dit blijkt onder meer uit de voorgelezen slachtofferverklaring. Hierin geeft zij aan doodsbang te zijn geweest dat zij de aanval niet zou overleven. Ook geeft zij aan nog altijd last te hebben van nachtmerries en dat zij haar werk als stewardess tot op heden nog niet heeft kunnen hervatten.
Dat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van de poging doodslag of poging zware mishandeling, doet niet af aan de enorme angst en dreiging die het slachtoffer moet hebben gevoeld. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf mee dat het feit heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren en dat door ingrijpen van omstanders het handelen van verdachte is gestopt.
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met de politie of justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend is. Dit is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdediging heeft verzocht de vordering te matigen omdat hooguit sprake kan zijn van mishandeling.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de benadeelde partij zich heel angstig gevoeld en heeft zij tot op heden last van de gevolgen die het incident voor haar heeft gehad. Zij heeft letsel aan haar neus en op diverse plaatsen op haar lichaam opgelopen en heeft een post traumatische stress stoornis ontwikkeld waarvoor zij EMDR therapie ontvangt. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank daarom niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 september 2024).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangeefster] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 (Bewezenverklaring) is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde feit:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een jas (goednummer PL1300-2024225302-6556867)
  • twee sokken (goednummer PL1300-2024225302-6556868)
  • twee schoenen (goednummer PL1300-2024225302-6556869)
  • een telefoon, merk Samsung, kleur zwart (goednummer PL1300-2024225302-6556870)
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten vanaf 21 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 21 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
31 december 2024.