ECLI:NL:RBAMS:2024:8569

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
81.298746.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014 en van de Sanctiewet 1977

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan de overtreding van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014 en de Sanctiewet 1977. De verdachte, geboren in 1979 en werkzaam als manager finance en HR bij [bedrijf 1], werd verweten dat hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 29 augustus 2017 betrokken was bij de verkoop en levering van goederen en technologieën voor de bouw van de Krimbrug, ondanks dat deze handelingen in strijd waren met de sanctiewetgeving. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de verboden gedragingen of dat hij de bevoegdheid had om maatregelen te treffen ter voorkoming van deze overtredingen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat de goederen bestemd waren voor de bouw van de Krimbrug en dat hij geen beslissingsbevoegdheid had over de orders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte naar eer en geweten zijn werk had gedaan en dat de naleving van de sanctieregelgeving een gedeelde verantwoordelijkheid was binnen het bedrijf. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij feitelijke leiding had gegeven aan de verboden gedragingen. De uitspraak benadrukt het belang van kennis en bevoegdheid in het kader van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor feitelijke leidinggevers in bedrijven die betrokken zijn bij internationale handel en sancties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.298746.21
Datum uitspraak: 14 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. T.R. van Roomen en E.C. Nieuwenhuis (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het in de periode van 1 december 2016 tot en met 29 augustus 2017 feitelijke leiding geven aan het medeplegen van al dan niet opzettelijk verkopen, leveren, overdragen en/of exporteren van goederen en technologieën, te weten stand jacks en toebehoren (GN-code 8425 4200) naar natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in de Krim ten behoeve van de bouw van de Krimbrug tussen Rusland en de Krim;
2. het in de periode van 4 april 2017 tot en met 11 september 2017 feitelijke leiding geven aan het medeplegen van het direct of indirect verlenen van technische bijstand in verband met de levering, vervaardiging, onderhouden en gebruiken van voorgaande goederen door het geven van trainingen, technische ondersteuning of andere technische diensten te leveren;
3. het in de periode van 4 april 2017 tot en met 11 september 2017 feitelijke leiding geven aan medeplegen van verlenen van technische bijstand/ bouwdiensten/ ingenieursdiensten verband houdend met de sector vervoer, door ten behoeve van de geleverde strand jacks en toebehoren, welke zijn ingezet ten behoeve van de bouw van de Krimbrug, trainingen, technische ondersteuning op locatie en of andere technische diensten te leveren
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de volgende standpunten ingenomen.
Ten aanzien van feit 2: feitelijke leiding geven aan het verlenen van technische bijstand
Dit feit is niet aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] .) ten laste gelegd. Omdat de officier van justitie het niet redelijk vindt om verdachte in dit stadium van de procedure voor een extra feit te vervolgen, heeft zij voorafgaand aan de zitting aangekondigd vrijspraak voor dit feit te zullen vragen. Echter, strikt juridisch gezien is sprake van eendaadse samenloop met het onder feit 3 tenlastegelegde en kunnen beide feiten worden bewezen. Daarom refereert de officier van justitie zich ten aanzien van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1: feitelijke leiding geven aan het verkopen, leveren, overdragen of exporteren van goederen voor gebruik op de Krim
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte op verzoek van zijn collega [persoon 1] een OFAC [1] -check heeft gedaan op het bedrijf [bedrijf 2] , dat eindklant is in een order voor een grote aanvraag voor een brugproject. In de e-mailwisseling met [persoon 1] van 28 november 2016 staat, nadat verdachte heeft aangegeven dat [bedrijf 2] ‘op de lijst staat’, dat het een brug betreft die geplaatst wordt tussen de Krim en het vaste land van Rusland. [bedrijf 2] blijkt op de sanctielijst te staan en na deze negatieve check op [bedrijf 2] komt binnen drie uur eenzelfde order binnen, waarbij de eindklant nu [bedrijf 3] is. Uit een door verdachte uitgevoerde OFAC-check op deze onderneming, blijkt dat deze niet op de sanctielijst staat. Deze tweede order wordt doorgezet en de goederen zijn voor de bouw van de Krimburg gebruikt.
Gelet op deze gang van zaken was het volgens de officier van justitie bij [bedrijf 1] en bij verdachte bekend dat de goederen anders dan in de tweede order vermeld stond toch bestemd waren voor de bouw van de Krimbrug. De strafbare gedragingen kunnen aan [bedrijf 1] worden toegerekend. Verdachte was manager finance en HR bij [bedrijf 1] . Hij was uit dien hoofde bevoegd en redelijkerwijs gehouden maatregelen te treffen ter voorkoming van de overtreding van de sanctieregelgeving. Hij heeft bewust de aanmerkelijke kans op een overtreding aanvaard en voor deze overtreding kan hij als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.
Ten aanzien van feit 3: feitelijke leiding geven aan het verlenen van technische bijstand die rechtstreeks verband houdt met de infrastructuur van de Krim
De officier van justitie vindt dat ook dit feit kan worden bewezen. Op drie momenten heeft [bedrijf 1] technische bijstand verleend, zoals bedoeld in de Europese Verordening 962/2014 [2] . Deze technische bijstand had rechtstreeks verband met de bouw van de boogbruggen van de Krimbrug en dus met de infrastructuur in de Krim.
De after sales manager van [bedrijf 1] , Hilarius, heeft verklaard dat “het rond zong in het bedrijf” en dat hij toen hij het vermoeden had dat de werkzaamheden in de regio de Krim plaatsvonden, zijn zorgen heeft geuit bij zijn collega’s. Ook de monteurs hebben bij [bedrijf 1] . gemeld dat zij het vermoeden hadden dat zij werkzaam waren op de Krim. Desondanks werkten de monteurs door.
Hieruit volgt dat [bedrijf 1] wist dat technische bijstand werd verleend aan een Russische eindgebruiker ten behoeve van de bouw van de Krimbrug, na annexatie van de Krim door Rusland en na inwerkingtreding van de EU-sancties voor die regio. Pas na een publicatie in De Gelderlander over betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van de Krimbrug heeft [bedrijf 1] haar werkzaamheden gestopt.
De strafbare gedragingen kunnen aan de rechtspersoon worden toegerekend. Verdachte was, als manager finance en HR, betrokken bij de totstandkoming van de verkooporder door uitvoering van de OFAC-checks en hij was op de hoogte van het eindgebruik van de strand jacks. De technische bijstand houdt verband met deze verkoop en levering. Hij was bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming van de overtreding van de sanctieregelgeving. Hij heeft bewust de aanmerkelijke kans op een overtreding aanvaard en voor deze overtreding kan hij als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1:
Uit de mailwisseling van 28 november 2016 tussen - onder meer- verdachte en [persoon 1] komt naar voren dat verdachte op verzoek van [persoon 1] een OFAC-check heeft uitgevoerd op het bedrijf [bedrijf 2] , omdat deze een aanvraag voor een grote order had ingediend voor een brugproject in Rusland. Verdachte had geen informatie over de details van de order. Nadat de OFAC-check was uitgevoerd en [bedrijf 2] op de Amerikaanse sanctielijst bleek voor te komen, kreeg verdachte de informatie dat het project ging over het bouwen van een brug tussen Rusland en de Krim. Vervolgens kreeg verdachte van [persoon 1] het verzoek om een OFAC-check te doen voor een andere order op een ander bedrijf, [bedrijf 3] . Hem was alleen de naam van de klant bekend en dat de goederen bestemd waren voor de bouw van een brug in de buurt van Moskou. Verdachte ging ervan uit dat dit een andere order betrof. Hij was niet bekend met de inhoud van beide orders en wist niet dat die hetzelfde was. Hij wist dus niet dat de goederen voor de bouw van de Krimburg gebruikt zouden worden.
Uit niets blijkt dat verdachte bij de vervolgaanvragen voor extra strand jacks en toebehoren en (extra) technische ondersteuning betrokken is geweest of dat hij daar wetenschap van had.
Ook blijkt nergens uit dat verdachte beslissingsbevoegdheid had ten aanzien van de verboden gedragingen. Verdachte had als financieel manager geen beslissingsbevoegdheid met betrekking tot orders. De beslissing om door te gaan met de order is genomen op 28 november 2016 om 23.30 uur door de algemeen directeur, [persoon 3] .
Ten aanzien van feiten 2 en 3:
Verdachte had er geen wetenschap van dat er vanaf 4 april 2017 technische bijstand werd verleend door [bedrijf 1] , bestemd voor de bouw van de Krimbrug, en dat de monteurs op de Krim werkzaam waren. Die wetenschap is volgens het Openbaar Ministerie af te leiden uit de dagrapporten van monteur [persoon 2] . Maar verdachte heeft deze dagrapporten niet gezien en het dossier bevat ook geen bewijs dat hij daarmee bekend was.
Daarbij komt dat verdachte geen beslissingsbevoegdheid had met betrekking tot het verlenen van technische bijstand en het (blijven) werken van de monteurs op de Krim.
Omdat verdachte noch de wetenschap had van noch de beslissingsbevoegdheid had over de verboden gedragingen kunnen de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
[bedrijf 1] heeft de sanctieregeling overtreden
Uit het onderzoek van het POSS team van de Douane is gebleken dat [bedrijf 1] de sanctiemaatregelen met betrekking tot de Krim en Sebastopol heeft overtreden door in strijd met de Verordening 962/2014 (EU) goederen te verkopen en leveren die gebruikt werden voor de bouw van de Krimbrug. Ook heeft [bedrijf 1] nadien opleidingen gegeven aan personen die met de goederen moesten gaan werken en is personeel geleverd dat ter plaatse, op de Krim, technische ondersteuning leverde. Er is derhalve sprake van een verboden gedraging die aan [bedrijf 1] kan worden toegerekend.
Feitelijke leiding geven
Nu hiervoor is komen vast te staan dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de gedragingen.
Juridische maatstaf van feitelijk leiding geven
Van feitelijke leiding geven kan sprake zijn als verdachte heeft nagelaten maatregelen ter voorkoming van de verboden gedragingen te nemen – hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs was gehouden. In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dat niet kan worden bewezen.
De juridische maatstaf toegepast op deze zaak
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting vast dat verdachte kort na elkaar twee verzoeken heeft gekregen om een OFAC-check te doen op twee bedrijven uit Rusland. Verdachte heeft daarvoor de namen van de bedrijven en de locatie van de projecten doorgekregen. De eerste order was voor Mostotest en betrof de bouw van de Krimbrug. De uitkomst van de OFAC-check was dat Mostotest op de Amerikaanse sanctielijst stond. De tweede order was voor [bedrijf 3] en betrof de bouw van een brug nabij Moskou. Dat bedrijf stond niet op de sanctielijst, waarna de algemeen directeur het besluit heeft genomen dat deze order kon doorgaan. Verdachte heeft ontkend dat hij over meer informatie beschikte en er is geen bewijs dat hij bekend was met de onderliggende orderaanvragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist dat de tweede orderaanvraag in wezen dezelfde was als de eerste aanvraag en dat er dus een risico bestond dat de te leveren goederen voor de bouw van de Krimbrug bestemd waren. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte betrokken was bij en bekend was met het leveren van technische bijstand door [bedrijf 1] voor de bouw van de Krimbrug. Dat betekent dat er geen bewijs is dat verdachte wist dat (er een aanmerkelijke kans bestond dat) [bedrijf 1] in strijd met de sanctieregelgeving zou handelen.
Daarbij komt dat verdachte ook niet de bevoegdheid had en niet redelijkerwijs was gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming van de verboden gedragingen. Verdachte heeft verklaard dat naleving van de sanctieregelgeving een gedeelde verantwoordelijkheid was binnen het bedrijf. Zijn taak was de OFAC-checks uit te voeren en de uitkomsten daarvan door te geven. Vervolgens heeft de directeur op de orders beslist. Verdachte was daartoe niet bevoegd en op basis van de bij hem bekende informatie was hij ook niet gehouden maatregelen te treffen om het overtreden van de sanctieregelgeving te voorkomen.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank de indruk dat verdachte naar eer en geweten zijn werk heeft gedaan binnen een bedrijf waar de naleving van de sanctieregelgeving op dat moment niet op orde was.
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde feiten niet zijn bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
14 november 2024.
[...]

Voetnoten

1.OFAC staat voor “Office of Foreign Assets Control”. Dit is een afdeling van het Amerikaanse ministerie van financiën, verantwoordelijk voor de implementatie en handhaving van het Amerikaanse sanctiebeleid.
2.Verordening betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol, Verordening EU 692/2014 van 23 juni 2014.