ECLI:NL:RBAMS:2024:8568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
81.298767.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van feitelijke leiding geven aan overtreding van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014 en de Sanctiewet 1977

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van feitelijke leiding geven aan de overtreding van de Sanctieregeling met betrekking tot de Krim en Sebastopol. De verdachte, die per 1 mei 2017 in dienst was gekomen bij een B.V., werd verweten dat hij betrokken was bij de verkoop en levering van strand jacks die gebruikt zouden zijn voor de bouw van de Krimbrug. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de vermeende overtredingen nog niet in dienst was van de B.V. en dus geen feitelijke leiding kon geven aan de handelingen die voor die datum plaatsvonden. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de verdachte op de hoogte was van het gebruik van de strand jacks voor de bouw van de Krimbrug of dat hij de bevoegdheid had om monteurs terug te roepen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden aangerekend voor de overtredingen en heeft hem vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor feitelijke leiding en de rol van de verdachte in de context van de sanctiewetgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.298767.21
Datum uitspraak: 14 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [provincie] ) op [geboortedag] 1973,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. T.R. van Roomen en E.C. Nieuwenhuis (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het in de periode van 1 mei tot en met 29 augustus 2017 feitelijke leiding geven aan het medeplegen van al dan niet opzettelijk verkopen, leveren, overdragen en/of exporteren van goederen en technologieën, te weten stand jacks en toebehoren (GN-code 8425 4200) naar natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in de Krim ten behoeve van de bouw van de Krimbrug tussen Rusland en de Krim;
2. het in de periode van 1 mei 2017 tot en met 11 september 2017 feitelijke leiding geven aan het medeplegen van het direct of indirect verlenen van technische bijstand in verband met de levering, vervaardiging, onderhouden en gebruiken van voorgaande goederen door het geven van trainingen, technische ondersteuning of andere technische diensten te leveren;
3. het in de periode van 1 mei 2017 tot en met 11 september 2017 feitelijke leiding geven aan medeplegen van verlenen van technische bijstand/ bouwdiensten/ ingenieursdiensten verband houdend met de sector vervoer, door ten behoeve van de geleverde strand jacks en toebehoren, welke zijn ingezet ten behoeve van de bouw van de Krimbrug, trainingen, technische ondersteuning op locatie en of andere technische diensten te leveren
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Vrijspraak feit 1: feitelijke leiding geven aan het verkopen, leveren, overdragen of exporteren van goederen voor gebruik op de Krim
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Hij was ten tijde van de totstandkoming van de verkooporders van de strand jacks en toebehoren nog niet in dienst van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) en had hier ook geen bemoeienis mee.
Ten aanzien van feit 2: feitelijke leiding geven aan het verlenen van technische bijstand
Dit feit is niet aan [bedrijf] ten laste gelegd. Omdat de officier van justitie het niet redelijk vindt om verdachte in dit stadium van de procedure voor een extra feit te vervolgen, heeft zij voorafgaand aan de zitting aangekondigd vrijspraak voor dit feit te zullen vragen. Echter, strikt juridisch gezien is sprake van eendaadse samenloop met het onder feit 3 tenlastegelegde en kunnen beide feiten worden bewezen. Daarom refereert de officier van justitie zich ten aanzien van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3: feitelijke leiding geven aan het verlenen van technische bijstand die rechtstreeks verband houdt met de infrastructuur van de Krim
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Op drie momenten heeft [bedrijf] technische bijstand verleend, zoals bedoeld in de Europese Verordening 962/2014 [1] . Deze technische bijstand had rechtstreeks verband met de bouw van de boogbruggen van de Krimbrug en dus met de infrastructuur in de Krim.
De after sales manager van [bedrijf] , [naam] , heeft verklaard dat “het rond zong in het bedrijf” en dat hij toen hij het vermoeden had dat de werkzaamheden in de regio de Krim plaatsvonden zijn zorgen heeft geuit bij zijn collega’s. Ook de monteurs hebben bij [bedrijf] gemeld dat zij het vermoeden hadden dat zij werkzaam waren op de Krim. Desondanks werkten de monteurs door.
Hieruit volgt dat [bedrijf] wist dat technische bijstand werd verleend aan een Russische eindgebruiker ten behoeve van de bouw van de Krimbrug, na annexatie van de Krim door Rusland en na inwerkingtreding van de EU-sancties voor die regio. Pas na een publicatie in De Gelderlander over betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van de Krimbrug heeft [bedrijf] haar werkzaamheden gestopt.
[verdachte] heeft verklaard dat zijn focus lag op de garanties van de kapotte strands en dat hij in dat kader ook met de monteurs heeft gesproken. Daaruit volgt dat hij wist waar zij werkzaam waren. [verdachte] had uit hoofde van zijn functie als bedrijfsjurist de verplichting om een juridische check te doen ten aanzien van de geldende sanctieregelingen.
Op verschillende momenten vanaf 2 augustus 2017, toen de problemen met de kapotte strands ontstonden, wist [verdachte] dan wel had hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat er technische bijstand werd verleend die rechtstreeks verband hield met de infrastructuur van de Krim. Hij heeft niet ingegrepen en heeft het strafbare handelen laten voortduren. Dit is hem aan te rekenen. Hij was bevoegd en redelijkerwijs gehouden om de wetgeving in dit verband te raadplegen en na te leven. Hij heeft bewust de aanmerkelijke kans op een overtreding van de sanctieregelgeving aanvaard en kan voor deze overtreding strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van verdachte bepleit. Met de officier van justitie is de raadsman van mening dat verdachte geen feitelijke leiding dan wel opdracht kan hebben gegeven aan de verkoop en levering van de strand jacks en toebehoren, omdat hij op dat moment nog niet in dienst was van [bedrijf] .
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 kan niet hard gemaakt worden dat verdachte wetenschap had van de verboden gedragingen. Evenmin had verdachte, mocht hij hier wel kennis van hebben gehad, beslissingsbevoegdheid om de werkzaamheden op de Krim te beëindigen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
[bedrijf] B.V. heeft de sanctieregeling overtreden
Uit het onderzoek van het POSS team van de Douane is gebleken dat [bedrijf] de sanctiemaatregelen met betrekking tot de Krim en Sebastopol heeft overtreden door in strijd met de Verordening 962/2014 (EU) goederen te verkopen en leveren die gebruikt werden voor de bouw van de Krimbrug. Ook heeft [bedrijf] nadien opleidingen gegeven aan personen die met de goederen moesten gaan werken en is personeel geleverd dat ter plaatse, op de Krim, technische ondersteuning leverde. Er is derhalve sprake van een verboden gedraging die aan [bedrijf] kan worden toegerekend.
Feitelijke leiding geven
Nu hiervoor is komen vast te staan dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen.
Juridische maatstaf van feitelijk leidinggeven
Van feitelijke leidinggeven kan sprake zijn als verdachte heeft nagelaten maatregelen ter voorkoming van de verboden gedragingen te nemen – hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs was gehouden. In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dat niet kan worden bewezen.
De juridische maatstaf toegepast op deze zaak
Vast is komen te staan dat verdachte per 1 mei 217 in dienst is gekomen als bedrijfsjurist bij [bedrijf] . Reeds om die reden is de rechtbank –met de officier van justitie en de verdediging– van oordeel dat verdachte geen feitelijke leiding kan hebben gegeven aan de verkoop en levering van de strand jacks en toebehoren door [bedrijf] van voor die datum.
Verdachte heeft verklaard dat hij op of omstreeks 2 augustus 2017 om advies werd gevraagd over kapotte strands en dat zijn betrokkenheid zich beperkte tot de garantieafwikkeling met de Chinese leverancier van deze kapotte strands. Niet is gebleken dat verdachte er wetenschap van had dat de strands werden gebruikt bij de bouw van de boogbruggen van de Krimbrug en dat de monteurs zich op de Krim bevonden. En zo verdachte hier wel wetenschap van had, is niet gebleken dat verdachte vanuit zijn functie als bedrijfsjurist de bevoegdheid had om de monteurs toen terug te roepen. Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank de indruk dat verdachte naar eer en geweten zijn werk heeft gedaan binnen een bedrijf waar de naleving van de sanctieregelgeving op dat moment niet op orde was. Van feitelijke leiding geven aan de verboden gedragingen is dan ook geen sprake.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde feiten niet zijn bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
14 november 2024.
[.]

Voetnoten

1.Verordening betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol, Verordening EU 692/2014 van 23 juni 2014.